Kaderbesluit Motorrijtuigenbelasting
Directoraat-generaal Belastingdienst, Brieven en beleidsbesluiten
Besluit van 4 juni 2010, nr. DGB/1671M, Staatscourant 2010, 8949
De minister van Financiën heeft het volgende besloten.
Het besluit van 4 juli 2007, BCPP 2007/1107M over de motorrijtuigenbelasting wordt opnieuw uitgebracht. Dit besluit is geactualiseerd en aangevuld met nieuwe beleidsstandpunten. Nieuw zijn de inrichtingseisen voor bestelauto’s, de meetmethoden voor de laadruimte van pick-up’s, de vereisten voor containers in een open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up, de positie van de directeur-grootaandeelhouder en de gevolgen van het Van der Steen-arrest, de gehandicaptenregeling, het begrip kampeerauto, het bijzondeer tarief voor multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen, het bijzonder tarief PAM-voertuigen, het overleggen van een vergunning voor en een verklaring van het gebruik van een taxi, het gebruik van een motorrijtuig in het kader van het uitvaartbedrijf en het schuifraam, de verkeersopleiding als behorend tot de politietaken, de terugwerkende kracht bij verzoek om bijzonder tarief of vrijstelling en het herstelbeleid voor buitenlandse kentekens. Daarnaast is het beleid geactualiseerd en op één lijn gebracht met het beleidsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
1 Inleiding
In dit besluit zijn de beleidsstandpunten opgenomen voor de motorrijtuigenbelasting. In dit besluit zijn nieuwe standpunten opgenomen over, dan wel toegevoegd aan de volgende onderwerpen:
- Inrichtingseisen voor bestelauto’s zijn aangepast aan het besluit van 12 mei 2009, nr. BCPP 2009/764M, geschreven voor de BPM en van overeenkomstige toepassing op de MRB (2.1);
- Meetmethoden laadruimte pick-up’s (2.4.1);
- Containers in een open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up (2.4.3);
- Directeur-grootaandeelhouder en de gevolgen van het Van der Steen-arrest (2.5.3);
- Aanvulling gehandicaptenregeling met faciliteiten geldend voor de BPM (2.6.2);
- Begrip kampeerauto; draaistoelen, magnetron en stahoogte (3.1.2 t/m 3.1.4);
- Bijzonder tarief multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen (9.2);
- Bijzonder tarief PAM-voertuigen (9.3);
- Overleggen vergunning voor en een verklaring van het gebruik van een taxi (10.6);
- Gebruik motorrijtuig in het kader van het uitvaartbedrijf (10.8.1) en schuifraam (10.8.2);
- (Vervolg)verkeersopleiding behoort tot politietaken (10.9);
- Terugwerkende kracht bij verzoek om bijzonder tarief of vrijstelling (11);
- Herstelbeleid buitenlandse kentekens (12.2).
1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
wet |
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 |
besluit |
Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 |
regeling |
Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 |
Richtlijn |
De richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen |
RDW |
Dienst Wegverkeer |
B/CA |
Belastingdienst/Centrale administratie |
AWR |
Algemene wet inzake rijksbelastingen |
Wet OB |
Wet op de omzetbelasting 1968 |
Wet personen- vervoer |
Wet personenvervoer 2000 |
Wp-vergunning |
een vergunning afgegeven op grond van de Wet personenvervoer 2000 |
Wegenverkeerswet |
Wegenverkeerswet 1994 |
mrb |
motorrijtuigenbelasting |
bpm |
belasting van personenauto’s en motorrijwielen |
wet bpm |
Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 |
2 Bestelauto
Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig op drie of meer wielen niet zijnde een personenauto of een autobus, met een toegestane maximum massa van 3.500 kg of minder, waarvan de laadruimte in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die voldoet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto (artikel 3, eerste lid, van de wet en artikel 3 van de regeling).
2.1 Vlakke laadvloer
Er blijft sprake van een vlakke laadvloer van de laadruimte van een bestelauto ook al zijn er gordelbevestigingspunten in de laadvloer van de laadruimte van een bestelauto aanwezig.
De vlakke laadvloer moet over de gehele breedte en lengte van de laadruimte zijn aangebracht. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is er sprake van een personenauto. Dit vind ik niet in alle situaties gewenst.
Goedkeuring
Omdat niet in alle situaties aan deze voorwaarden kan worden voldaan, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed.
- Eventuele wielkasten mogen in de laadvloer zijn aangebracht.
- Enige profilering van de laadvloer, bij voorbeeld ter vergroting van de stevigheid, is toegestaan.
- De omstandigheid dat bij sommige motorrijtuigen de motor onder (een deel van) de laadvloer is geplaatst, waardoor een hoogteverschil in de laadruimte ontstaat, brengt niet mee dat de laadruimte niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.
- Om in verband met noodzakelijk onderhoud, het onder de laadvloer gelegen motor-serviceluik te kunnen bereiken, is het toegestaan dat de laadvloer van een bestelauto gedeeltelijk opklapbaar is.
2.2 Inrichtingseisen
Om aan de inrichtingseisen voor de laadruimte van een bestelauto te voldoen moet een bestelauto zijn voorzien van een vaste wand die de bestuurderscabine van laadruimte scheidt (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, ten tweede, en onderdeel d, ten derde, van de wet). Deze vaste wand moet vervaardigd zijn van ondoorzichtig en vormvast materiaal, moet geheel vlak zijn, uit één geheel bestaan en zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden. Ook moet de wand zowel verticaal als horizontaal in een hoek van 90 op de lengteas zijn geplaatst (artikel 3, achtste lid, van de regeling) .
2.2.1 Vaste wand
2.2.1.1 Ondoorzichtig en vormvast materiaal
De wand moet zijn vervaardigd van ondoorzichtig en vormvast materiaal, waarbij een vast raam met een hoogte van maximaal 40 cm is toegestaan (artikel 3, negende lid, onderdeel a, van de regeling).
Goedkeuring
Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik goed dat in de vaste wand in plaats van één, ook twee of meer vaste ramen naast elkaar worden aangebracht.
2.2.1.2 Air bags en side curtains
Bij een tot bestelauto omgebouwde personenauto kan nog een hoofdbeschermingssysteem bij zijdelingse aanrijdingen (verder: side-curtains) aanwezig zijn. Dit is een airbagsysteem dat zich in de dakrand aan weerszijden van het interieur bevindt en bestemd is om de inzittenden ter hoogte van de zijkant van het hoofd tegen letstel te beschermen bij een zijdelingse aanrijding. De side-curtains zijn boven de zijruiten langs (nagenoeg) de volle lengte van het interieur van de auto aangebracht. Als bij ombouw van een dergelijke personenauto tot bestelauto een vaste wand wordt aangebracht, kunnen de side-curtains niet meer ontplooien.
Goedkeuring
Om de werking van de side-curtains te kunnen garanderen na de ombouw keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed. De zijkanten van de vaste wand mogen bestaan uit een materiaal dat bij normaal gebruik van een auto een solide, vormvast onderdeel van de vaste wand vormt, maar breekt of scheurt bij het ontplooien van de side-curtains. Dit geldt alleen voor zover de zijkanten van de vaste wand tussen bestuurderscabine en laadruimte het ontplooien van de side-curtains verhinderen. Het materiaal moet rondom onverbrekelijk met de vaste wand en de carrosserie zijn bevestigd. De vaste wand bestaat hierdoor uit één geheel, zij het dat het materiaal aan de zijkanten zal afwijken van het overige materiaal, bijvoorbeeld omdat het dunner is dan de rest van de vaste wand.
2.2.2 Geheel vlak
2.2.2.1 Uitsteeksel en profilering
De wand moet geheel vlak zijn.
Goedkeuring
Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik goed dat de vaste wand is voorzien van uitsteeksels, veroorzaakt door de bevestigingsconstructie en enige profilering, bijvoorbeeld ter vergroting van de stevigheid.
2.2.2.2 Deel cabine bij de laadruimte betrekken
Het komt voor dat een deel van de cabine, zoals de ruimte onder de extra zitplaatsen (dubbele cabine) of bovenin de cabine, bij de laadruimte wordt betrokken. In die situatie is de vaste wand niet geheel vlak.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat dit is toegestaan mits daardoor de laadruimte vanuit de cabine niet bereikbaar is. Bij het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt deze extra laadruimte echter niet meegerekend.
2.2.3 Uit één geheel
Het is mogelijk dat de vaste wand niet geheel uit een stuk bestaat, maar uit diversen delen. Op zich voldoet dit motorrijtuig dan niet meer aan de inrichtingseisen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat het motorrijtuig nog steeds voldoet aan de gestelde eisen als die delen op onverbrekelijke wijze met elkaar zijn verbonden. Dit kan door de diverse delen aan elkaar vast te lassen, vast te lijmen met bij voorbeeld een speciale carrosserielijm, of aan elkaar te bevestigen met popnagels of breekbouten. Een combinatie van deze technieken is toegestaan.
2.2.4 Noodzakelijke voorzieningen in de vaste wand
De wand moet uit één geheel bestaan, waarbij noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van het onderhoud zijn toegestaan (artikel 3, negende lid, onderdeel c, van de regeling). Bijvoorbeeld een scharnierend of uitneembaar gedeelte op die plaats waar onderhoud moet worden gepleegd. Er kunnen echter ook noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van het gebruik in de bestelauto zijn aangebracht. Op zich voldoet dit motorrijtuig dan niet meer aan de inrichtingseisen.
Goedkeuring
In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat ook noodzakelijke voorzieningen ten behoeve van het gebruik van de bestelauto zijn toegestaan. Het gaat hierbij om de volgende voorzieningen:
- Een ventilatierooster, mits daardoor de laadruimte niet vanuit de cabine kan worden bereikt. Het ventilatierooster moet door middel van een lijm- of lasconstructie aan de vaste wand zijn verbonden.
- Een opening in de vaste wand van een bestelauto om gordels doorheen te leiden.
- Een opening in de vaste wand van een bestelautovoor om de zijdeur in de laadruimte te ver- en ontgrendelen. De zijdeur kan slechts aan de binnenzijde van de laadruimte worden bediend.
- Een opening aan de bovenzijde en ter hoogte of net achter de vaste wand van een bestelauto voor de bediening van een schuifdak in de laadruimte. Het schuifdak kan slechts aan de binnenzijde van de laadruimte worden bediend.
Voor deze voorzieningen geldt dat het rooster of de opening niet groter mag zijn dan voor het specifieke doel noodzakelijk.
2.2.5 Rechtstreeks aan carrosserie verbonden
De wand moet zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden. Op deze wijze is er sprake van een permanente constructie van de vaste wand.
2.2.5.1 Zoveel mogelijk rondom
Met "zoveel mogelijk rondom" wordt bedoeld: op al die plaatsen waar contactpunten tussen de vaste wand en de carrosserie aanwezig zijn. Het is soms uit technisch oogpunt niet mogelijk om de vaste wand overal aan de carrosserie te laten aansluiten. Op zich voldoet dit motorrijtuig dan niet meer aan de inrichtingseisen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand zoveel mogelijk rondom met de carrosserie is verbonden.
- Het is voldoende dat per zijde van de vaste wand deze over ten minste 75% van de lengte aansluit op de carrosserie. Op de plaatsen waar de vaste wand niet aansluit op de carrosserie, mag de afstand tussen de vaste wand en de carrosserie niet groter zijn dan 4 centimeter.
- De afstand tussen de vaste wand en de carrosserie mag groter zijn dan 4 centimeter (maar moet wel per zijde over ten minste 75% van de lengte aansluiten op de carrosserie) als dat noodzakelijk is voor het aanbrengen van voorzieningen als bedoeld in paragraaf 2.3.4.
- Het is niet nodig de bovenzijde van de vaste wand aan het motorrijtuig te bevestigen.
- Wanneer de vaste wand aan de onderzijde niet rechtstreeks aan de carrosserie wordt verbonden, terwijl dit technisch wel tot de mogelijkheden behoort, voldoet de constructie van de vaste wand in beginsel niet aan de gestelde voorwaarden. Wanneer de houten laadvloer of de vloerbedekking is vastgelijmd aan de carrosserie en de vaste wand is vastgelijmd aan de houten laadvloer of de vloerbedekking is sprake van een permanente constructie. Hierbij moet de vaste wand op alle overige plaatsen rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden dan wel aan de bovenzijde aan de vaste hemelbekleding zijn verlijmd. Op deze wijze wordt voldaan aan de eis dat de vaste wand zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze met de carrosserie moet zijn verbonden.
2.2.5.2 Op onverbrekelijke wijze
De vaste wand moet op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden.
In de praktijk is het om technische redenen niet altijd mogelijk om de vaste wand op die manier aan te brengen.
Goedkeuringen
Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand toch zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie is verbonden:
- In plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl mag de scheidingswand door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd met speciale carrosserielijm of -kit, gelast of vastgezet met breekbouten of popnagels (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.
- Wanneer de vaste wand met een hoogte van 30 cm op een plaats wordt geconstrueerd waar de vaste wand de zijbekleding raakt, mag de scheidingswand met een zijflap aan de B-stijl worden bevestigd. Ook mag dan de scheidingswand in plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl, door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd, gelast of vastgezet met breekbouten of popnagels (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.
- In motorrijtuigen met een dubbele cabine is het toegestaan de vaste wand door middel van zijflappen, die gedeeltelijk voor de ramen van de achterdeuren vallen, aan de carrosserie te bevestigen. Deze zijflappen lopen parallel aan de ramen in de deuren. De zijflappen mogen ook schuin aflopend worden aangebracht, voor zover noodzakelijk voor een goede loop van de achtergordels. Dit geldt niet voor bestelauto’s met een enkele cabine.
- Het is toegestaan dat de wand - die zowel aan de linker zijwand als aan de vloer op onverbrekelijke wijze is verbonden met de carrosserie - door middel van een rubberen profiel aansluit op een schuifdeur (in gesloten toestand) zonder ruit. De schuifdeur bevindt zich aan de rechterzijde van een motorrijtuig met een dubbele cabine. Die wand sluit immers de gehele laadruimte af, wanneer de zijdeur is gesloten. Dat het door deze constructie mogelijk is om via de geopende zijdeur niet alleen de zitplaatsen in de dubbele cabine, doch ook de laadruimte te bereiken, is geen bezwaar.
2.2.6 Verticale plaatsing, loodrecht op lengte-as
Eén van de voorwaarden is dat de vaste wand zowel verticaal als in een hoek van 90º op de lengteas moet zijn geplaatst. Het is mogelijk dat een vaste wand anders is geplaatst, waardoor het motorrijtuig niet meer aan de gestelde eisen voldoet.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat het motorrijtuig waarvan de vaste wand anders is geplaatst, nog steeds als bestelauto kwalificeert als voor het meten van de diverse afstanden wordt uitgegaan van de plaats waar de vaste wand zou staan als deze wel verticaal en in een hoek van 90° op de lengteas zou zijn geplaatst, en wel op de plaats van het meest naar achteren gelegen bevestigingspunt van de aanwezige wand.
Het is dus mogelijk om een deel van de cabine van een motorrijtuig met dubbele cabine bij de laadruimte te betrekken door een deel van de achterste zitplaatsen te verwijderen en een vaste scheidingswand te plaatsen. Deze vaste scheidingswand bestaat uit drie delen: één deel direct achter de bestuurdersstoel, een tweede deel dwars op het eerste deel aan de zijkant van de overgebleven achterste zitplaats(en) en een laatste deel direct achter de achterste zitplaats(en).
2.3 Hoogte cabine in bestelauto’s met dubbele cabine
De lengte van de laadruimte van een motorrijtuig met dubbele cabine moet ten minste twee maal die van de cabine zijn, tenzij de cabine een hoogte heeft van 130 cm (artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de wet). De hoogte van de cabine van een dergelijk motorrijtuig moet de grootste afstand tussen vloer en dak van de cabine zijn, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm (artikel 3, derde lid, van de regeling). In de praktijk worden auto’s waarvan de cabine zelf niet de hoogte van 130 cm heeft, in bepaalde gevallen aangepast aan deze eis. Om te kunnen beoordelen of aan de hoogte-eis van 130 cm is voldaan, moet de totale cabine in ogenschouw worden genomen. Het moet gaan om een cabine met een normale vloer en een normaal dak. Het is niet voldoende dat, om louter te voldoen aan de technische eis van een hoogte van 130 cm, de vloer een kleine verdieping vertoont en/of het dak een uitstulping in de vorm van een soort sluis of pijp.
Om inhoud te geven aan de hoogte-eis van 130 cm zou dan ook het oorspronkelijke dak verwijderd moeten worden. Dit is uit constructietechnische overwegingen niet altijd mogelijk.
Goedkeuring
Het uitgangspunt van de wetgever is dat een motorrijtuig met dubbele cabine moet zijn voorzien van hetzij een hoog dak, hetzij een lange laadbak, om aangemerkt te worden als bestelauto. In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat kan worden volstaan met een uitsparing in het oorspronkelijke dak van 70 cm bij 55 cm. Daarnaast moet op het oorspronkelijke dak van de cabine van de auto een geheel verhoogd dak zijn aangebracht (het zogenaamde buitendak).
2.4 Pick-up
Een pick-up is een bestelauto waarvan de laadbak niet is overkapt. Een pick-up is niet als afzonderlijke categorie opgenomen in de wet. Een pick-up moet aan de eisen van artikel 3 van de wet voldoen, met uitzondering van de eisen met betrekking tot de hoogte van de laadruimte en de aanwezigheid van ten hoogste één zijruit.
2.4.1 Meetmethoden laadruimte pick-up’s
De lengte van de laadruimte van een pick-up moet volgens de blokmethode worden gemeten. Door het ontbreken van een overkapping bij een pick-up is de hoogte niet relevant.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de lengte ook bepaald kan worden door te meten over de bodem van de laadruimte. Ik stel hierbij de voorwaarde dat deze methode geen andere uitkomst mag opleveren dan de blokmethode. Als deze methode wordt toegepast, moet vanaf het achterste punt van het tussenschot een loodlijn worden neergelaten op de bodem van de laadruimte. De lengte van de laadruimte wordt gemeten vanaf het punt waar de loodlijn de bodem raakt. Bij het meten moet, evenals bij de blokmethode, gemeten worden parallel aan de lengte-as van het voertuig.
Deze twee meetmethoden gelden ook om te bepalen of de laadruimte van een bestelauto met dubbele cabine voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is gelegen (artikel 3, derde lid, onderdeel d, van de wet).
Als een zogenoemde rolbar is aangebracht om extra veiligheid te creëren voor de inzittenden en de te vervoeren lading, kan bij het bepalen van de lengte van de laadruimte de rolbar buiten beschouwing worden gelaten.
2.4.2 Open bestelauto, enkele cabine met laadbak
Bij sommige bestelauto’s moet onder meer de laadruimte van de bestuurderszitplaats zijn afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte en hoogte van de bestuurderscabine (artikel 3, eerste lid, onderdeel b, 2˚, van de wet). De vaste wand moet op maximaal 115 cm, gemeten vanaf het achterste punt van het stuurwiel, naar achteren zijn geplaatst. Als de laadbak een lengte heeft van ten minste 200 cm is in dat geval geen vaste wand vereist.
Bij geheel open bestelauto’s met enkele cabine waarbij zowel de bestuurderscabine als de laadbak niet zijn overdekt (bijvoorbeeld sommige (ex-) legervoertuigen) levert de hoogte van de vaste wand problemen op. Om constructietechnische redenen is een volledig vaste wand tussen cabine en laadruimte niet te realiseren.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat bij een dergelijke geheel open bestelauto met enkele cabine, waarbij zowel de cabine als de laadbak niet zijn overdekt, kan worden volstaan met een vaste wand met een hoogte van minimaal 30 cm.
2.4.3 Afzetbare (vracht)container
Er zijn containers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Deze containers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en typemotorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke container is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien.
Onder bepaalde omstandigheden kan een container zoals hiervoor is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst.
Goedkeuring
Ik keur op grond van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat plaatsing van een dergelijke container op een bestelauto niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een bestelauto met een gesloten laadruimte. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
- de container moet afzetbaar zijn en
- het moet aannemelijk zijn dat deze container geheel zelfstandig zal dienen voor het vervoer van goederen. Dit moet blijken uit de constructie van de container en de wijze van bevestiging op het motorrijtuig.
Als zodanige containers zijn aan te merken containers die:
- geheel afsluitbaar zijn;
- een laadvermogen bezitten dat ten minste gelijk is aan de helft van het laadvermogen van het motorrijtuig waarop die container is geplaatst;
- zowel in ongeladen als in beladen toestand op eenvoudige wijze op het motorrijtuig kunnen worden geplaatst en daarvan weer kunnen worden verwijderd. Een verbindingsdraad tussen de container en de carrosserie aangebracht voor verlichting e.d, die is onderbroken door een stekker is toegestaan;
- niet zijn voorzien van zijruiten dan wel slechts één zijruit aan de rechterzijde bevatten;
- door de leveranciers naar het publiek toe worden gepresenteerd als afzetbare (vracht)containers.
2.5 Ondernemersregeling
2.5.1 Meer dan bijkomstig gebruik in een onderneming
Voor de ondernemersregeling geldt de voorwaarde dat de bestelauto meer dan bijkomstig wordt gebruikt in het kader van de onderneming.
Aan deze voorwaarde is voldaan als meer dan 10% van de per jaar gereden kilometers betrekking heeft op de activiteiten met betrekking tot de onderneming.
2.5.2 Maten en firmanten
Een maatschap kan ondernemer zijn. Omdat een maatschap geen rechtspersoon is, kan het kenteken van een (bestel)auto niet op naam van de maatschap staan. Volgens de ondernemersregeling wordt het lage bestelautotarief toegekend aan de kentekenhouder. Het is niet de bedoeling van de wetgever om maatschappen die ondernemer zijn uit te sluiten van de ondernemersregeling. Dit geldt eveneens voor de firmanten van een vennootschap onder firma.
Goedkeuring
In verband hiermee keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) het volgende goed. Een maat of firmant kan op verzoek als ondernemer worden aangemerkt als een bestelauto die op naam van de maat of de firmant staat meer dan bijkomstig wordt gebruikt ten behoeve van de onderneming van de maatschap of firma waaraan hij deelneemt.
Voor toepassing van de ondernemersregeling is de maat of firmant op wiens naam het kenteken is gesteld degene die de verplichtingen moet nakomen. Als niet langer aan de voorwaarden en beperkingen van de ondernemersregeling wordt voldaan, is de kentekenhouder het hoge bestelautotarief verschuldigd.
2.5.3 Directeur-grootaandeelhouder
Een directeur-grootaandeelhouder werd tot 18 oktober 2007 onder voorwaarden aangemerkt als ondernemer. Als gevolg van Europese jurisprudentie worden directeuren-grootaandeelhouders vanaf deze datum veelal niet langer als ondernemer gezien. Deze jurisprudentie heeft gevolgen voor de bpm als een directeur-grootaandeelhouder een bestelauto op naam heeft staan waarvoor hij vrijstelling heeft gekregen. In een besluit voor de omzetbelasting (2 december 2007, nr. CPP2007/3160, onderdeel 7) wordt hier nader op ingegaan. Ik verwijs daarom naar dit besluit.
2.6 Gehandicaptenregeling
Voor een gehandicapte persoon die voor zijn eigen vervoer en tegelijkertijd het vervoer van zijn niet-opvouwbare rolstoel is aangewezen op een bestelauto, kan op verzoek het lage bestelautotarief van toepassing zijn (artikel 24a van de wet).
2.6.1 Inrichting bestelauto
De gehandicaptenregeling geldt alleen voor bestelauto’s, die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en het gelijktijdige vervoer van diens niet-opvouwbare rolstoel of ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel in de laadruimte.
Het is mogelijk dat een gehandicapte een niet-opvouwbare rolstoel of rolbed tijdens het rijden als zit- of ligplaats moet gebruiken.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de gehandicaptenregeling van toepassing is als de niet-opvouwbare of het rolbed in de bestuurderscabine is bevestigd. Ik stel hierbij de voorwaarden:
- Er moeten één of meerdere normale zitplaatsen uit de cabine worden verwijderd. Als het gaat om een bestelauto met enkele cabine, is dat de zitplaats naast de bestuurdersstoel. Als het gaat om een bestelauto met dubbele cabine zullen één of meer zitplaatsen achter de bestuurdersstoel moeten worden verwijderd om plaats te maken voor de rolstoel of het rolbed.
- De rolstoel of het rolbed moet eenvoudig uit de bestelauto verwijderbaar zijn, waardoor er geen sprake is van een permanent aangebrachte zit- of ligplaats.
2.6.2 Bij het verzoek te overleggen bescheiden
Bij het verzoek tot toepassing van de gehandicaptenregeling moet een aantal bescheiden worden overgelegd (artikel 5a van het besluit), onder meer een beschikking ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (vóór 2007: op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten), waarin staat dat een hulpmiddel is verstrekt in het kader van deze wet (Wmo-beschikking). Het is mogelijk dat een niet-opvouwbare rolstoel of een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel is verstrekt door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat als een niet-opvouwbare rolstoel of een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel is verstrekt door het UWV in het kader van de door haar uit te voeren wetten, ook een beschikking van het UWV kan worden bijgevoegd.
Ook moet bij het verzoek een verklaring van de douane over de inrichting van de bestelauto worden overgelegd.
Goedkeuring
In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat andere bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de bestelauto is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte en zijn niet-opvouwbare rolstoel of ander hulpmiddel, ook voldoen. Bijvoorbeeld foto’s, een ombouwplan, een orderbon, een offerte, of een factuur van het bedrijf dat de ombouw heeft verricht. Uit deze bewijsstukken moet ook blijken of, en zo ja in hoeverre, de laadruimte van de bestelauto in verband met de handicap van de gehandicapte is aangepast waardoor deze niet langer van de bestuurderszitplaats of de cabine is afgescheiden (bijvoorbeeld als de verplichte vaste wand is verwijderd tussen de laadruimte en de bestuurderszitplaats of de cabine, of als er geen vlakke laadvloer meer aanwezig is).
2.7 Herstelbeleid inrichtingseisen bestelauto’s
Als een bestelauto niet langer aan de inrichtingseisen voldoet, is belasting naar het tarief voor personenauto’s verschuldigd. In de praktijk doen zich situaties voor waarin de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten en het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. Het herstel in de hoedanigheid van bestelauto kan betrekkelijk eenvoudig worden gerealiseerd.
Goedkeuring
In de situaties dat herstel betrekkelijk eenvoudig kan worden gerealiseerd, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat de kentekenhouder de geconstateerde onregelmatigheden kan herstellen.
Ik stel hierbij de voorwaarde dat de kentekenhouder binnen een bepaalde termijn de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen voor bestelauto’s herstelt en dit toont aan de inspecteur.
De procedure is als volgt. De inspecteur reikt de kentekenhouder of bestuurder een informatieformulier inrichtingseisen bestelauto's uit. De kentekenhouder wordt in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde termijn de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen voor bestelauto’s te herstellen. Het motorrijtuig moet op een door de inspecteur bepaalde tijd en plaats worden getoond, zodat deze kan verifiëren of het motorrijtuig binnen de gestelde tijd in de staat van bestelauto is gebracht.
Als de kentekenhouder het motorrijtuig niet toont of als hij het motorrijtuig niet heeft aangepast, wordt alsnog een naheffingsaanslag opgelegd.
Deze goedkeuring is niet van toepassing als de inspecteur de kentekenhouder al eerder een Informatieformulier inrichtingseisen bestelauto's heeft uitgereikt of deze op een andere wijze heeft geïnformeerd over de inrichtingseisen. De goedkeuring geldt ook niet als de kentekenhouder door zijn functie of door de door hem ontplooide activiteiten op de hoogte is of behoort te zijn met de toepassing van de wet. In deze situaties wordt de mrb alsnog nageheven en wordt geen herstel aangeboden.
Als gebruik van de weg wordt geconstateerd met hetzelfde motorrijtuig waarvoor het informatieformulier is uitgereikt of waarover schriftelijk is geïnformeerd, wordt de naheffingsaanslag opgelegd op grond van het eerder geconstateerde gebruik van de weg met dit motorrijtuig. Betreft het een ander motorrijtuig, dan wordt nageheven op grond van het laatst geconstateerde weggebruik met dat andere motorrijtuig.
3 Kampeerauto’s
Een kampeerauto is gedefinieerd als een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid (artikel 23a, eerste lid, van de wet). Voor een kampeerauto geldt een zelfstandig tarief dat een kwart is van het tarief van een personenauto. Dit tarief is van toepassing op een kampeerauto als wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in het besluit (artikel 5aa van het besluit).
3.1 Voorwaarden
3.1.1 Tafel
Een van de voorwaarden is dat de kampeerauto voorzien moet zijn van een tafel.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat de (bevestiging van de) tafel zodanig mag zijn ontworpen dat de tafel eenvoudig verwijderd kan worden.
3.1.2 Draaistoelen
Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor het kampeerautotarief is dat de kampeerauto moet zijn voorzien van minimaal twee vaste zitplaatsen in de verblijfsruimte (artikel 5aa van het besluit). Wanneer een kampeerauto is uitgerust met draaistoelen in de cabine, dan wordt daarmee aan de eis van twee zitplaatsen voldaan. Ook een kampeerauto met uitsluitend draaistoelen in de cabine wordt als kampeerauto aangemerkt.
3.1.3 Magnetron
Een voorwaarde om in aanmerking te komen voor het kampeerautotarief is dat de kampeerauto moet zijn voorzien van een vaste kookgelegenheid. Een vaste magnetron kan dienen als vaste kookgelegenheid in de kampeerauto. Voorwaarde hierbij is dat deze magnetron van stroom wordt voorzien door een in de kampeerauto aanwezige energiebron, welke in de kampeerauto op een normale wijze te bereiken is.
3.1.4 Stahoogte
Een andere voorwaarde is dat de hoogte van de ruimte achter de zitplaatsen van de bestuurder en de bijrijder ten minste 170 cm moet zijn over een lengte van ten minste 200 cm en over een breedte van ten minste 90 cm (rechthoekig blok; artikel 5aa van het besluit). Het aanbrengen van een verlaagd plafond, bij voorbeeld in de vorm van extra isolatiemateriaal waardoor de feitelijke ruimte om te kunnen staan minder wordt dan 170 cm, betekent dat het kampeerautotarief niet meer van toepassing is. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld een verhoogde vloer.
3.2 Overgangsregelingen
Met ingang van 1 mei 2002 geldt de voorwaarde van het rechthoekige blok (artikel 5aa van het besluit). Deze voorwaarde is niet van toepassing als:
- de inspecteur voor het motorrijtuig voor deze datum een vergunning voor de toepassing van artikel 30 van de wet (tekst tot 1 juli 2006) heeft afgegeven; en
- het motorrijtuig aan de overige voorwaarden voldeed.
Voor de toepassing van het bovenstaande geldt de datum van de eerder afgegeven vergunning, omdat met deze overgangsregeling een eerbiedigende werking wordt beoogd voor het motorrijtuig en door latere wijziging van houderschap de oorspronkelijk afgegeven vergunning vervalt. De nieuwe houder zal daardoor op gelijke voet als zijn voorganger voor het kampeerautotarief in aanmerking kunnen komen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat voor motorrijtuigen van het merk Volkwagen, type Transporter, met een door de RDW toegekende “datum van eerste toelating tot de weg” van vóór 1 januari 1994, waarbij de motor van fabriekswege achterin is geplaatst, de inrichtingseisen voor de binnenruimte van deze motorrijtuigen kunnen worden toegepast als ware de motor niet achterin geplaatst. Ik merk hierbij op dat de datum van eerste toelating tot de weg hierbij voor de datum van deel I van het kentekenbewijs kan liggen.
3.3 Autobus met kampeervoorziening
Een autobus is gedefinieerd als een motorrijtuig op drie of meer wielen dat is ingericht voor personenvervoer en wel voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen (artikel 2, onderdeel e, van de wet).
Een motorrijtuig kan voldoen aan de inrichtingseisen die zijn gesteld aan een autobus. Hierop is het tarief voor een autobus van toepassing (artikel 47 van de wet). Een dergelijk motorrijtuig kan tevens voorzieningen bevatten als zijn voorgeschreven voor een kampeerauto (artikel 23a, eerste lid, van de wet).
Goedkeuring
In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat als een motorrijtuig voldoet aan de inrichtingseisen die zijn gesteld aan een autobus en voorzieningen bevat als zijn voorgeschreven voor een kampeerauto, een kwart van het tarief voor een autobus verschuldigd is. Ik stel hieraan de volgende voorwaarden:
- het motorrijtuig moet nog steeds op grond van de wegenverkeerswetgeving als autobus zijn goedgekeurd;
- daarvoor moet een vergunning op grond van de Wet personenvervoer zijn afgegeven.
4 Motorrijwiel
4.1 Trike
Motorrijwielen zijn motorrijtuigen op twee wielen evenals een dergelijk motorrijtuig dat is verbonden met een zijspanwagen (artikel 2, onderdeel d, van de wet).
Een trike is een motorrijtuig op meer dan twee wielen die door zijn bouw een grote gelijkenis vertoont met motorrijwielen. Onder voorwaarden kan een trike met een motorrijwiel worden gelijkgesteld (artikel 4 van de wet en artikel 4 van het besluit). Het is mogelijk dat een trike afwijkt van een (of meer) van de voorwaarden die worden genoemd in het besluit en dus als personenauto moet worden aangemerkt.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een trike met een motorrijwiel kan worden gelijkgesteld, als op basis van alle verschillende kenmerken, de uiterlijke verschijning en de maatschappelijke aard van het motorrijtuig de trike een grote gelijkenis vertoont met een motorrijwiel. De kenmerken moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien, waarbij niet aan één van de kenmerken doorslaggevende betekenis toekomt.
4.2 Trike voor het vervoer van drie personen
Eén van deze voorwaarden waaraan een dergelijk motorrijtuig moet voldoen, is dat het geschikt is voor het vervoer van ten hoogste twee personen. Er zijn trikes die geschikt zijn voor het vervoer van drie personen (de zogenaamde “familiemodel”-uitvoering). Om een voertuig als trike aan te merken moeten verschillende kenmerken beoordeeld worden, zoals de carrosserie, het dragend gedeelte, de stuurinrichting, de motorophanging, het aantal personen dat kan worden vervoerd en de uiterlijke verschijningsvorm.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een trike waarmee drie personen kunnen worden vervoerd, als motorrijwiel in de zin van de wet wordt aangemerkt, onder de volgende voorwaarden:
- alle kenmerken duiden er op dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto (zoals de aanwezigheid van een frame, de directe stuuroverbrenging naar het stuurwiel, het ontbreken van een gesloten carrosserie);
- het motorrijtuig wordt naar het publiek toe gepresenteerd als trike; en
- naar zijn aard is deze trike eerder vergelijkbaar met een motorrijwiel dan met een personenauto.
Hetzelfde geldt voor een motorrijtuig op drie wielen waar de motor niet centraal tussen het voorwiel en de achterwielen is geplaatst, maar tussen de achterwielen. Het motorrijtuig moet dan wel aan de voorwaarden uit het besluit voldoen, behoudens de centrale plaatsing van de motor.
4.3 Carver
Het driewielige motorrijtuig van het merk “Carver” heeft in afwijking van de voorwaarden die in het besluit aan motorrijwielen worden gesteld een gesloten carrosserie.
Bij de Carver zijn alle kenmerken aanwezig, die erop duiden dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto. De “Carver” is geconstrueerd met een frame en kent een directe stuuroverbrenging naar het stuurwiel en is geschikt voor het vervoer van ten hoogste twee personen. De “Carver” past binnen de definitie van driewielers zoals die wordt gesteld in de richtlijn betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (richtlijn 92/61/EEG). Het weggedrag van de “Carver” is vergelijkbaar met een motorrijwiel, zoals het overhellen in de bochten e.d.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een “Carver” wordt aangemerkt als een motorrijwiel in de zin van de wet. Hierbij geldt als voorwaarde dat wordt voldaan aan de kenmerken van een motorrijwiel zoals vermeld in het besluit, met uitzondering van het feit dat de “Carver” een gesloten carrosserie heeft. De goedkeuring geldt uiteraard ook voor soortgelijke motorrijtuigen van andere merken.
5 Kermis- en circuswoonwagens
Een woonwagen is een personenauto waarvan de binnenruimte vaste voorzieningen bevat voor bewoning. Het begrip woonwagen valt per 1 juli 2006 onder de definitie van kampeerauto (artikel 23a, eerste lid, van de wet). Dat wil zeggen dat de personenauto vaste voorzieningen bevat voor het koken, het slapen, het vervoer en het verblijf van personen. Voor deze motorrijtuigen kan het kampeerautotarief worden verleend. Dit tarief bedraagt een kwart van het tarief voor een personenauto. Dat geldt ook voor een tot woonwagen omgebouwde vrachtauto. Dus in beginsel ook voor een tot kermis- of circuswoonwagen omgebouwde vrachtauto.
Goedkeuring
Mede gelet op het bijzondere karakter van het kermis- en circusbedrijf, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat voor kermis- en circuswoonwagens de verschuldigde belasting een kwart van het zogenoemde vrachtautotarief bedraagt. De houder van de auto moet daartoe een verzoek bij de B/CA indienen.
Ik stel hierbij de volgende voorwaarden en beperkingen.
- Het betreft een motorrijtuig met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg;
- De in het kentekenregister opgenomen houder is kermis- of circusexploitant en ondernemer in de zin van de Wet OB 1968;
- Het motorrijtuig behoort tot het ondernemingsvermogen van de houder als kermis- of circusexploitant;
- Het motorrijtuig wordt uitsluitend gebruikt in de uitoefening van het kermis- of circusbedrijf.
Als het kenteken van het motorrijtuig niet op naam van de kermis- of circusexploitant is gesteld, moet de kermis- of circusexploitant door de B/CA aangemerkt worden als "afwijkend houder" (artikel 8 van de Wet). De kermis- of circusexploitant moet daartoe een verzoek doen. Als de auto niet in eigendom is verkregen, kan niet aan de eis worden voldaan dat de auto behoort tot het ondernemingsvermogen van de houder. In plaats daarvan moet de kermis- of circusexploitant aantonen dat het motorrijtuig gehuurd of geleased is en wordt gebruikt in het kader van zijn kermis- of circusonderneming.
Het bovenstaande betekent dat deze goedkeuring niet meer van toepassing is, als het motorrijtuig aan een ander wordt verkocht, de tenaamstelling in het kentekenregister wordt gewijzigd, of het huur-/leasecontract wordt beëindigd. Als de nieuwe houder eveneens een kermis- of circusexploitant is, moet een nieuw verzoek bij de B/CA worden ingediend.
6 Multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen
Een multifunctioneel ingericht motorrijtuig is een motorrijtuig dat naast de mogelijkheid tot het vervoeren van lading tevens voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van personen. Deze motorrijtuigen hebben geen standaard-inrichting, maar worden in het algemeen ingericht volgens de specifieke wensen van de gebruiker.
Als het motorrijtuig door zijn inrichting geschikt is om personen te vervoeren, moet het worden aangemerkt als een motorrijtuig ingericht voor personenvervoer. Het is hierbij niet van belang, dat het motorrijtuig tevens is ingericht voor andere doeleinden. Tenzij het multifunctioneel ingerichte motorrijtuig met name is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen en dat de inrichting voor andere doeleinden ondergeschikt is aan en mede gericht is op het gebruik in verband met de te vervoeren dieren of goederen. Het betreft bijvoorbeeld motorrijtuigen bedoeld en ingericht om paarden naar evenementen te vervoeren, terwijl in dit motorrijtuig tevens kan worden overnacht.
Goedkeuring
In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen voor de motorrijtuigenbelasting niet als personenauto worden aangemerkt onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
a. het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen bedraagt niet meer dan 50% van de lengte die de laadruimte zou hebben zonder voorzieningen voor het verblijf en/of de overnachting van personen. Ruimtes ingericht met douche en/of toilet worden in dit verband gerekend bij het gedeelte dat is ingericht voor het verblijf van personen. Als er tussen de bestuurderscabine en het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen geen vaste wand bestaat, geldt het volgende. Voor het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt ervan uitgegaan dat de laadruimte van de cabine is afgescheiden door middel van een fictieve vaste wand die 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst;
b. het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen mag uitsluitend voorzieningen bevatten die zijn gerelateerd aan dat vervoer. Als het desbetreffende gedeelte van de laadruimte eveneens wordt gebruikt voor het onderhoud van de te vervoeren lading, mogen de daarvoor benodigde voorzieningen zijn aangebracht. Deze twee gedeelten van de laadruimte hoeven niet te zijn afgescheiden door een vaste wand;
c. er mogen geen personen worden vervoerd in het gedeelte bestemd voor het vervoer van dieren of goederen; en
d. het motorrijtuig heeft een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg.
7 Toegestane maximummassa bij afsleeptrekkers
De toegestane maximummassa van een vrachtauto die is voorzien van een koppelinrichting is de toegestane maximummassa van de vrachtauto als deze niet zou zijn voorzien van een koppelinrichting, verhoogd met de hoogste toegestane maximum massa van een aanhangwagen waarmee de vrachtauto kan worden verbonden (artikel 2, onderdeel m, van de wet).
Een afsleeptrekker is een vrachtauto waarmee gestrande motorrijtuigen kunnen worden vervoerd naar bijvoorbeeld een herstelbedrijf, waarbij tijdens het vervoer de achterste wielen van het te vervoeren motorrijtuig op de weg blijven. Afsleeptrekkers trekken doorgaans geen aanhangwagens, maar andere (vracht)auto's.
Goedkeuring
In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat de motorrijtuigenbelasting voor afsleeptrekkers kan worden beperkt tot de toegestane maximummassa van de afsleeptrekker zelf. De heffing van een afsleeptrekker geschiedt alsof het motorrijtuig niet is voorzien van een koppelinrichting. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
a. Wanneer het motorrijtuig oorspronkelijk is voorzien van een koppelschotel voor het vervoeren van opleggers moet deze permanent verwijderd zijn; en
b. Het motorrijtuig wordt slechts gebruikt voor het slepen van andere motorrijtuigen en niet voor het vervoeren van goederen of het voortbewegen van een aanhangwagen.
Voor de toepassing hiervan moet de houder zelf een verzoek bij de B/CA indienen.
8 Einde beschikkingsmacht
De motorrijtuigenbelasting wordt geheven van degene die bij de aanvang van het tijdvak het motorrijtuig houdt (artikel 6 van de wet). Een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Wegenverkeerswet (artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Teruggaaf van motorrijtuigenbelasting wordt verleend over het nog niet verstreken deel van het lopende tijdvak en over de nog niet aangevangen tijdvakken op het tijdstip waarop het motorrijtuig van houder wisselt dan wel het houderschap daarvan wordt beëindigd (artikel 18, eerste lid, van de wet). Wanneer het kenteken niet meer op naam is gesteld wordt er geen belasting geheven.
Als de belastingplichtige de beschikkingsmacht over het motorrijtuig heeft verloren kan geen teruggaaf van motorrijtuigenbelasting worden verleend. Omdat het kenteken van het motorrijtuig nog steeds op naam van de belanghebbende staat, blijft er nog steeds sprake van een formeel houderschap.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat wanneer er wel sprake is van een formeel houderschap, maar de belastingplichtige dit houderschap feitelijk niet kan genieten omdat hij de beschikkingsmacht over het motorrijtuig verloren heeft, in de hierna genoemde gevallen en onder de daarna gestelde voorwaarden en beperkingen, de heffing van motorrijtuigenbelasting achterwege kan blijven en/of teruggaaf verleend kan worden.
1. Het motorrijtuig is gestolen of wordt vermist;
2. Het motorrijtuig is technisch total loss; of
3. Het motorrijtuig is verbeurd verklaard.
Ad 1: In de situatie dat het motorrijtuig is gestolen of wordt vermist gelden de volgende voorwaarden:
- de diefstal of vermissing is bij de politie gemeld; en
- de diefstal of vermissing is door de politie gemeld in het kentekenregister.
Ad 2: In de situatie dat het motorrijtuig total loss is verklaard, gelden de volgende voorwaarden:
- de belastingplichtige moet aan de hand van bescheiden aantonen dat het motorrijtuig technisch total loss is; en
- de belastingplichtige verkeert in de onmogelijkheid het kentekenbewijs ongeldig te laten verklaren.
Ad 3: In de situatie dat het motorrijtuig verbeurd is verklaard, gelden de volgende voorwaarden:
- de belastingplichtige moet aan de hand van bescheiden aantonen dat het motorrijtuig verbeurd verklaard is; en
- de belastingplichtige verkeert in de onmogelijkheid het kentekenbewijs ongeldig te laten verklaren.
9 Bijzonder tarief
9.1 Combinatie trekker/oplegger
Voor een motorrijtuig kan een bijzonder tarief of vrijstelling motorrijtuigenbelasting worden verleend (artikelen 30 en 72 van de wet). Onder motorrijtuig wordt verstaan een personenauto, bestelauto, motorrijwiel en/of vrachtauto.
Voor vrachtauto’s met een koppelinrichting voor het voortbewegen van een aanhangwagen of oplegger, wordt de verschuldigde motorrijtuigenbelasting berekend over de toegestane maximum massa van de vrachtauto en de hoogste toegestane maximum massa van de aanhangwagen of oplegger die aan de vrachtauto kan worden gekoppeld. Een oplegger of aanhangwagen wordt dus niet afzonderlijk in de heffing betrokken.
Voor de toepassing van een bijzonder tarief of vrijstelling is vereist dat het motorrijtuig voor specifieke doeleinden moet worden gebruikt of een specifieke inrichting moet hebben. Een trekker zal hier in het algemeen niet aan voldoen. Dit zou betekenen dat vrachtautocombinaties bestaande uit een trekker met een specifieke oplegger niet voor een bijzonder tarief of vrijstelling in aanmerking kunnen komen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat voor de toepassing van het bijzondere tarief en de vrijstelling onder het begrip motorrijtuig, mede de combinatie van een trekker met een specifieke oplegger wordt verstaan. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:
- De combinatie van de trekker en oplegger(s) moet voldoen aan de voor het bijzondere tarief of de vrijstelling gestelde voorwaarden en beperkingen (artikelen 30 en 72 van de wet);
- In het verzoek om toepassing van het bijzonder tarief of vrijstelling moeten de kentekens van de trekker met de bijbehorende oplegger(s) worden vermeld;
- De houder verklaart dat de trekker uitsluitend wordt gebruikt voor het voortbewegen van de in het verzoek vermelde oplegger(s). Het is toegestaan dat de trekker zonder oplegger wordt gebruikt om een oplegger op te halen;
- Het bijzondere tarief of de vrijstelling geldt alleen voor de in de beschikking geduide combinatie van trekker en oplegger(s);
- De trekker mag niet worden gekoppeld aan andersoortige opleggers;
- De trekker en de oplegger hebben dezelfde houder, dit moet blijken uit een gelijke tenaamstelling van de beide kentekenbewijzen (artikel 8 van de wet (afwijkend houderschap) kan hierbij van toepassing zijn).
Deze goedkeuring geldt niet voor vrachtauto’s met een (willekeurige) aanhangwagen.
9.2 Multifunctioneel ingerichte vrachtauto; 50%-eis
Voor multifunctioneel ingerichte vrachtauto's keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed dat deze onder bepaalde voorwaarden als vrachtauto blijven aangemerkt, ondanks voorzieningen ten behoeve van het vervoer, verblijf en overnachting van personen (paragraaf 5). Eén van de voorwaarden is dat het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht met deze voorzieningen niet meer dan 50% bedraagt van de lengte die de laadruimte zou hebben zonder deze voorzieningen.
Voor het toekennen van het bijzondere tarief (artikel 30 van de wet) is bij deze 50%-eis aangesloten. De vrachtauto kan in aanmerking komen voor het bijzondere tarief, wanneer de laadruimte voor meer dan 50% voldoet aan de voorwaarden die daaraan gesteld worden op grond van artikel 30 van de wet.
9.3 PAM-voertuig (Personeel Ambulance Materiaalwagen)
PAM-voertuigen worden door het Rode Kruis ingezet enerzijds bij rampenbestrijdingsactiviteiten en anderzijds voor het vervoer van rolstoelgebruikers. Voor deze voertuigen geldt geen bijzonder tarief. De specifieke inzet van deze voertuigen brengt mee dat toepassing van een bijzonder tarief wenselijk is.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat als een PAM-voertuig uitsluitend wordt ingezet voor rampenbestrijdingsactiviteiten en voor het vervoer van rolstoelgebruikers het bijzondere tarief van zoals beschreven artikel 30 van de wet van toepassing is.
10 Vrijstellingen
10.1 Motorrijtuigen ingericht en uitsluitend gebruikt voor aanleg en onderhoud van wegen
Onder voorwaarden wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen (artikel 72, eerste lid, onderdeel j, van de wet en artikel 19 van het besluit).
De vrijstelling wordt verleend als de houder van het motorrijtuig:
- zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van wegen; en
- een verklaring overlegt dat het motorrijtuig is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen.
10.1.1 Inrichting
Een motorrijtuig voor de wegenbouw moet als zodanig zijn ingericht en uitsluitend daarvoor worden gebruikt.
Dit betekent dat:
- het motorrijtuig zelf één der machines is die de weg aanleggen en onderhouden; en
- het motorrijtuig rechtstreeks voor het verrichten van de eigenlijke wegenbouwwerkzaamheden moet dienen. Motorrijtuigen die ook andere mogelijkheden van gebruik hebben dan enkel aanleg en onderhoud van wegen, kunnen dus niet onder de vrijstelling worden begrepen. Ook al wordt dat motorrijtuig uitsluitend gebruikt voor de genoemde aanleg en onderhoud.
De inrichting is een essentieel criterium. De inrichting moet zodanig zijn dat deze alleen dient voor de aanleg en onderhoud van wegen.
Goedkeuring
In afwijking van het bovenstaande keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.
1. Motorrijtuigen die zijn voorzien van een vaste inrichting die bestaat uit apparatuur om ter plaatse meetwerkzaamheden aan de weg te verrichten om te bepalen welk onderhoud van bestaande wegen noodzakelijk is, voldoen aan de voorwaarden met betrekking tot de inrichting voor toepassing van de vrijstelling.
2. Apparatuur die buiten het motorrijtuig direct de weg aanlegt of bewerkt, wordt tot de vaste inrichtingen van het motorrijtuig gerekend, als
- deze apparatuur rechtstreeks verbonden is met een motorrijtuig dat is voorzien van een specifieke inrichting om (reinigings)materialen naar en van deze apparatuur te verplaatsen;
- de bewerkingsfunctie buiten het motorrijtuig daarmee samen kan worden uitgevoerd;
- zonder deze voorziening de apparatuur geen zelfstandige functie heeft.
Voor toepassing van de vrijstelling geldt bij beide goedkeuringen dat het motorrijtuig uitsluitend voor de aanleg en het onderhoud van wegen wordt gebruikt.
Dit betekent dat de volgende motorrijtuigen wel onder de vrijstelling vallen:
- een plateau- of ladderwagen uitsluitend gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van openbare verlichting aan wegen;
- een asfalt/teer-sproeiwagen met vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van wegen;
- een vrachtauto met een vaste inrichting bedoeld en uitsluitend gebruikt voor het verrichten van metingen rechtstreeks aan de weg;
- een straal-/zuigwagen met een vaste inrichting en uitsluitend gebruikt voor het verwijderen van onderdelen van wegen, zoals wegmarkeringen; en
- een asfaltzaagauto en een emulsiewagen.
10.1.2 Lenen, verhuren of leasen
De houder van het motorrijtuig moet zich bezighouden met de aanleg en het onderhoud van wegen. Dit betekent dat als wegen worden aangelegd en onderhouden met geleende, gehuurde of geleasete motorrijtuigen, de houder van deze motorrijtuigen niet in aanmerking komt voor de vrijstelling.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat de vrijstelling desondanks van toepassing is op geleende, gehuurde of geleasete motorrijtuigen onder de volgende voorwaarden:
- het motorrijtuig wordt feitelijk gebruikt door een bedrijf dat zich bezighoudt met de aanleg en het onderhoud van wegen (artikel 19 van het besluit); en
- de Inspecteur heeft de feitelijke gebruiker aangemerkt als zogenaamde afwijkend houder (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Als er geen verzoek om afwijkend houderschap wordt gedaan of de Inspecteur een daartoe strekkend verzoek niet kan inwilligen, is de vrijstelling niet van toepassing en is de uitlener, verhuurder dan wel het leasebedrijf als houder de belasting verschuldigd.
10.2 Vuilnisauto’s
Onder voorwaarden wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt als vuilniswagen (artikel 72, eerste lid, onderdeel h, van de wet, artikel 17 van het besluit). De vrijstelling voor vuilniswagens is ook van toepassing is op motorrijtuigen waarmee chemisch afval wordt opgehaald (chemokar).
10.2.1 Verhuren of leasen van vuilnisauto’s
Voor toepassing van de vrijstelling moet het motorrijtuig in het kentekenregister op naam van een openbaar lichaam staan ingeschreven, of op naam van een bedrijf dat zich bezighoudt met werkzaamheden waarbij deze motorrijtuigen worden ingezet (artikel 17 van het besluit).
Als een vuilniswagen wordt verhuurd of geleaset door een bedrijf dat niet zelf die werkzaamheden uitvoert, wordt veelal niet aan die eis voldaan, omdat het kenteken op naam van het verhuur- dan wel leasebedrijf is gesteld.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat de vrijstelling desondanks van toepassing is op verhuurde of geleaste vuilniswagens, onder de volgende bijzondere voorwaarden:
- het motorrijtuig wordt feitelijk gebruikt door een openbaar lichaam of bedrijf zoals bedoeld in artikel 17 van het besluit; en
- de Inspecteur heeft de feitelijke gebruiker aangemerkt als zogenoemde afwijkend houder (artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de wet). Als er geen verzoek om afwijkend houderschap wordt gedaan of de Inspecteur een daartoe strekkend verzoek niet kan inwilligen, is de vrijstelling niet van toepassing en is de verhuurder dan wel het leasebedrijf als houder de belasting verschuldigd.
10.3 Straatveegwagens
Onder voorwaarden wordt vrijstelling van motorrijtuigenbelasting verleend voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt als straatveegwagen (artikel 72, eerste lid, onderdeel h, van de wet, artikel 17 van het besluit). De vrijstelling is alleen van toepassing op motorrijtuigen die uitsluitend worden gebruikt voor veegwerkzaamheden op wegen. De techniek heeft echter de methoden van schoonmaken van wegen veranderd.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat ook andere technieken van schoonmaken van wegen onder de vrijstelling kunnen vallen, bijvoorbeeld een zogenaamde zoab-cleaner.
10.4 Dierenambulances; vervoer van overleden dieren
Er geldt een vrijstelling van motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van zieke of gewonde dieren en die als zodanig uiterlijk herkenbaar zijn (artikel 71, eerste lid, onderdeel c, van de wet). De vrijstelling is dus niet gekoppeld aan het voertuig zelf, maar aan de aard van het gebruik daarvan.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat de vrijstelling voor dierenambulances ook kan worden verleend of gecontinueerd als incidenteel bijvoorbeeld een overleden huisdier of een als gevolg van een aanrijding overleden (wild) dier wordt vervoerd. Ook is het incidenteel vervoeren van zwerfdieren toegestaan. De vrijstelling kan ook worden verleend of gecontinueerd als dierenambulances worden ingezet voor hulp van in nood geraakte dieren, zoals in geval van uitgebroken, beklemde of te water geraakte dieren.
10.5 Motorrijtuigen voor het vervoer van zieken en gewonden
In de wet is een vrijstelling van motorrijtuigenbelasting opgenomen voor ambulances die aan bepaalde voorwaarden voldoen (artikel 71, eerste lid, onderdeel a, van de wet en artikel 8 van het besluit).
10.5.1 Andere motorrijtuigen in gebruik bij ambulance-diensten
De ambulancebranche maakt naast ambulances steeds meer gebruik van andersoortige motorrijtuigen voor het verlenen van spoedeisende medische hulpverlening. Het gaat dan om personenauto's of motoren waarmee medisch personeel naar de plaats van het ongeluk kan rijden of motorrijtuigen van waaruit spoedeisende medische hulpverlening kan worden gecoördineerd.
Goedkeuring
Ik keur in dit verband met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.Onder ambulances worden tevens begrepen andere motorrijtuigen, inclusief motorrijwielen, dan ambulances mits deze uitsluitend worden gebruikt voor het verlenen of coördineren van spoedeisende medische hulpverlening. Deze motorrijtuigen moeten daarbij aan de volgende cumulatieve eisen voldoen:
1. Voor het gebruik van het motorrijtuig moet een vergunning voor het verlenen van spoedeisende medische hulpverlening op grond van de Wet ambulancevervoer zijn afgegeven aan de houder van het motorrijtuig;
2. Het motorrijtuig moet voorzien zijn van de binnen de branche voorgeschreven striping en het symbool als opgenomen in de bijlage bij de Regeling optische en geluidssignalen;
3. In het motorrijtuig moet een vaste verbinding met de in de vergunning aangewezen Centrale post voor het ambulancevervoer aanwezig zijn; en
4. Het motorrijtuig moet voorzien zijn van optische en geluidssignalen en moet toestemming hebben tot het voeren van deze signalen op grond van de Regeling optische en geluidssignalen.
Voor motorrijtuigen die niet uitsluitend worden ingezet voor bovengenoemde taken maar overigens wel voldoen aan de genoemde cumulatieve eisen, wordt geen vrijstelling van belasting verleend. Dit geldt eveneens voor multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen die worden ingezet bij rampen en calamiteiten, zoals de zogenoemde GNK-voertuigen en commandovoertuigen, die dienen voor het vervoer van mensen en materieel en daarvoor speciaal zijn ingericht.
10.5.2 Motorrijtuigen in gebruik bij reddingsbrigades
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) ook goed dat onder ambulances tevens worden begrepen personenauto’s, bestelauto’s, motorrijwielen en vrachtauto’s die worden ingezet voor het redden van drenkelingen. Ik verbind hieraan de volgende cumulatieve voorwaarden.
a. de personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto is voorzien van:
- een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht;
- een tweetonige of drietonige hoorn;
- tenminste aan weerszijden duidelijk zichtbaar de aanduiding “reddingsbrigade”;
- een mobilofoon of vergelijkbare installatie;
- voorzieningen voor de verzorging en/of het vervoer van drenkelingen.
Deze voorzieningen moeten permanent en gebruiksklaar op het motorrijtuig zijn aangebracht.
b. de personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto is uitgevoerd in de kleur oranje;
c. de personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto is geregistreerd op naam van een rechtspersoon die zich richt op het voorkomen van de verdrinkingsdood;
d. de personenauto, de bestelauto, het motorrijwiel of vrachtauto wordt uitsluitend gebruikt voor activiteiten gericht op het redden van drenkelingen.
De voorwaarden die in artikel 27 van het besluit worden gesteld aan het vrijstellingsverzoek zijn van overeenkomstige toepassing. Deze goedkeuring loopt vooruit op aanpassingen in de wettelijke bepalingen.
10.6 Taxivervoer
In de wet is een vrijstelling opgenomen voor personenauto’s die geheel of nagenoeg geheel (meer dan 90%) zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten (artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de wet). Het recht op de vrijstelling moet blijken uit een op grond van de Wet personenvoer afgegeven geldige vergunning.
Deze vergunning en een verklaring ten aanzien van het gebruik moeten voor ieder motorrijtuig vóór het einde van het vierde opeenvolgende tijdvak (gerekend vanaf het begin van de vrijstelling) worden overgelegd.
Goedkeuring
Uit praktische overwegingen keur ik op grond van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat deze documenten per bedrijf in januari van enig jaar worden overgelegd.
10.6.1 Vrijwilligersvervoersprojecten
Een instelling die met één of meer personenauto's taxivervoer verricht en geen Wp-vergunning heeft, komt niet in aanmerking voor de vrijstelling.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een dergelijke instelling op verzoek toch voor vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting in aanmerking komt. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden.
1. In plaats van de vereiste vergunning c.q. het vergunningbewijs zoals bedoeld in de Wet personenvervoer, wordt een schriftelijke verklaring van de instelling overgelegd. In deze verklaring is opgenomen dat:
a. het vervoer als taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer kan worden aangemerkt (artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer);
b. het vervoer voldoet aan de criteria zoals bedoeld in of krachtens artikel 2, derde lid, van de Wet personenvervoer, waardoor de Wet personenvervoer niet van toepassing is;
c. het vervoer verricht wordt door vrijwilligers, die daarvoor geen vergoeding ontvangen die als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 kan worden aangemerkt;
d. de instelling de belasting op aangifte voldoet als het vervoer niet (meer) voldoet aan het hiervoor onder de onderdelen a en b gestelde, of op andere gronden niet meer in aanmerking voor vrijstelling komt;
2. De instelling voert een administratie waaruit op eenvoudige wijze de kosten en opbrengsten van dat vervoer kunnen worden opgemaakt;
3. De instelling die dat vervoer verricht, is zowel rechtspersoon als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en is als zodanig bekend bij de Belastingdienst; en
4. Vóórdat met de auto de weg wordt gebruikt, is de instelling voor die auto in het bezit van een beschikking van de inspecteur waarmee de vrijstelling wordt verleend. De inspecteur verleent deze beschikking per auto en voor een kalenderjaar of zoveel korter als de instelling in dat jaar houder is. Om de vrijstelling te verlengen moet de instelling aan de inspecteur schriftelijk verklaren dat de betreffende auto nog voor de vrijstelling in aanmerking komt.
10.7 Motorrijtuigen van 25 jaar en ouder
Er geldt een vrijstelling voor motorrijtuigen die 25 jaar of ouder zijn. Voor autobussen wordt de voorwaarde gesteld dat deze uitsluitend niet-bedrijfsmatig worden gebruikt (artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de wet).
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat met een autobus uit een museum in het kader van de vrijstelling bedrijfsmatig van de weg gebruik mag worden gemaakt, als de autobus aan de volgende (cumulatieve) vereisten voldoet:
1. de autobus wordt als onderdeel van een verzameling van een museum verhuurd;
2. het incidenteel vervoer van personen tegen betaling voldoet aan de beperkingen zoals genoemd in artikel 2, onderdeel g, van het Besluit Personenvervoer 2000; en
3. de opbrengst komt ten goede aan de instandhouding van de verzameling.
Het incidenteel vervoeren van personen tegen betaling moet blijken uit de op grond van het Besluit Personenvervoer 2000 afgegeven vergunning en de administratie van de houder. De daarin genoemde beperking behelst dat het vervoer met vervoermiddelen die in gebruik zijn als onderdeel van een historische verzameling, niet commercieel van aard is dan wel een geringe weerslag heeft op de vervoersmarkt. De aanwending van de opbrengst moet blijken uit de administratie van de houder.
Het museum moet vooraf een verzoek om vrijstelling indienen bij de inspecteur (artikel 27 van het besluit). Bij het verzoek moet een afschrift worden overgelegd van de notariële stichtings- c.q. verenigingsakte met de statuten, waaruit de doelstelling blijkt.
10.8 Motorrijtuigen voor het vervoer van een stoffelijk overschot
10.8.1 In het kader van de uitvaartonderneming
In de wet is een vrijstelling van MRB opgenomen voor motorrijtuigen die zijn ingericht en uitsluitend worden gebruikt voor het vervoer van een stoffelijk overschot (artikel 71, eerste lid, onderdeel b, van de wet en artikel 9 van het besluit). In de praktijk doet zich incidenteel de situatie voor dat de lijkauto voor andere binnen de uitvaartbranche voorkomende doeleinden dan het vervoer van een stoffelijk overschot wordt gebruikt. Bijvoorbeeld als de uitvaartondernemer een stoffelijk overschot van een ziekenhuis naar een rouwcentrum brengt en vervolgens op de terugweg langs de woning rijdt om een uitvaart te regelen.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed dat de vrijstelling ook van toepassing is als de lijkauto wordt gebruikt voor andere doeleinden in het kader van de uitvaartonderneming.
10.9 Politieauto’s
Er geldt een vrijstelling voor motorrijtuigen die uitsluitend worden gebruikt door politie-ambtenaren voor de uitoefening van hun politietaak (artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de wet). Deze motorrijtuigen kunnen ook voor (vervolg)rijopleidingen van politiemedewerkers worden ingezet. Het volgen van een (vervolg)rijopleiding voor politie-ambtenaren behoort ook tot de politietaken. Dit brengt mee dat motorrijtuigen die gebruikt worden voor een (vervolg)rijopleiding voor politie-ambtenaren geen inbreuk maken op de vrijstelling.
11 Verzoek om bijzonder tarief of vrijstelling
De toepassing van een bijzonder tarief of vrijstelling vindt plaats op verzoek. Dit verzoek moet bij de inspecteur worden ingediend voor de aanvang van het tijdvak. De aanschaf of aanpassing van het voertuig vindt doorgaans niet plaats op het moment van begin van het tijdvak.
Goedkeuring
Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om toepassing van het bijzondere tarief kan worden toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.
12 Bijzondere kentekens
12.1 Transitokenteken
Een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld.
Het transitokenteken is een kenteken dat maximaal 14 dagen geldig is en biedt de oplossing voor het tijdelijke vervoer over de weg van ongekentekende of in het buitenland gekentekende motorrijtuigen. Met dit kenteken kunnen kentekenplichtige motorrijtuigen legaal over de weg door Nederland gereden worden.
Goedkeuring
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat van deze tijdelijke kentekens geen motorrijtuigenbelasting wordt geheven.
12.2 In het buitenland gekentekende motorrijtuig
Het besluit kent een aantal vrijstellingsregelingen voor het gebruik van een motorrijtuig met buitenlands kenteken door een Nederlands ingezetene. De vrijstellingen van de artikelen 25 (buitenlandse werkgever) en artikel 26 (buitenlands bedrijf) worden bij vergunning verleend en zijn persoon- en motorrijtuiggebonden (artikel 27 van het besluit). Een dergelijke vergunning is niet verplicht maar geeft belanghebbende zekerheid vooraf.
Als de omstandigheden waarvoor de vrijstelling is verleend, wijzigen, is de vergunning niet langer geldig. Dergelijke wijzigingen moeten worden doorgegeven aan de inspecteur, wat ook in de bijlage bij de vergunning staat vermeld. Het kan bijvoorbeeld gaan om vervanging van het motorrijtuig waarvoor de vrijstelling is verleend door een ander niet in Nederland geregistreerd motorrijtuig.
Het niet hebben van een (geldige) vergunning betekent niet zonder meer dat er verschuldigdheid van mrb ontstaat als er gebruik gemaakt wordt van een motorrijtuig met een buitenlands kenteken. De inspecteur zal altijd eerst moeten onderzoeken of er in materiële zin recht op de vrijstelling bestaat. Een vergunning kan niet worden geweigerd om de enkele reden dat niet is voldaan aan een formele voorwaarde (bijvoorbeeld het aanvragen van de vergunning voor aanvang van het gebruik van de weg).
13 Ingetrokken regelingen
De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:
- Besluit van 3 januari 1990, nr. VB89/2237 (Goedkeuring vrijstelling PAM-voertuigen.);
- Besluit van 25 oktober 1995, nr. VB95/3428 (Goedkeuring vrijstelling chemokar.);
- Besluit van 6 november 2000, nr. CPP2000/1956M (Belasting zware motorijtuigen, teruggaaf voor gecombineerd vervoer.);
- Besluit van 25 juli 2001, nr. CPP2001/1989M (Overgangsregeling per 1-1-1994 voor auto’s waarvan de houder in het bezit is van een geldige invalidenparkeerkaart.);
- Besluit van van 25 februari 2002, nr. CPP2002/510M (Aanpassing inrichtingseisen bestelauto’s, zijruit.);
- Besluit van 20 december 2002, nr. CPP2002/2979M (Vrachtauto’s uitsluitend ingericht voor goederenvervoer, met een toegestane maximum massa van 12.000 kg of meer en voorzien van een door een ander EU-lidstaat afgegeven kenteken(bewijs).);
- Besluit van 30 december 2002, nr. CPP2002/3697M. (Dit besluit geeft een nadere uitleg aan bijzondere, niet geregeld voorkomende transporten. Voor deze categorie is met ingang van 1 oktober 2008 het bijzondere tarief vervallen.);
- Besluit van 22 december 2003, nr. CPP2002/2913M (Teruggaaf bedrijfsvoertuigenpark.);
- Besluit van 16 april 2003, nr. CPP2003/528M. (Dit besluit geeft rekenvoorbeelden in verband met de teruggaaf bijzonder tarief. Met ingang van 1 juli 2009 geldt er een ander heffingsregime voor bijzonder tarief.);
- Besluit van 3 juli 2006, nr. BCPP2006/01441 (Meetmethode stahoogte kampeerauto's.);
- Besluit van 4 juli 2007, BCPP 2007/1107M (Kaderbesluit MRB).
14 Inwerkingtreding en citeertitel
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Dit besluit kan worden aangehaald als Kaderbesluit MRB.
Den Haag, 4 juni 2010.
De minister van Financiën,
J.C. de Jager.