bijlage

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 juni 2010

Binnen de vaste commissie voor Europese Zaken bestond bij vier fracties de behoefte de minister van Buitenlandse Zaken enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over zijn brief d.d. 7 juni 2010 inzake de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken van 14 juni 2010.

De minister heeft op de vragen en opmerkingen geantwoord bij brief van …. 2010. De vragen en opmerkingen van de fracties en de antwoorden van de minister zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Waalkens

De griffier van de commissie,

Nijssen

Voorbereiding Europese Raad, Europese Raadsconclusies

De leden van de CDA fractie danken de regering voor het toezenden van de geannoteerde agenda van Raad Algemene Zaken. De leden hebben daarbij nog een aantal toelichtende vragen. De Europa2020 strategie is diverse malen besproken met de regering de CDA fractie steunt hierbij de gekozen inzet om realistisch en doelmatig te werken bij het vaststellen van de strategie.

Deze leden vragen zich af hoe er binnen de G20 gesproken zal worden over een bankenheffing. Hoe wordt er omgegaan met banken die overheidssteun hebben gekregen en banken die hier geen gebruik van hebben gemaakt. Kan aangegeven worden wat het vervolgtraject zal zijn?

Antwoord van de regering : Door de verschillende ervaringen van de G20 landen tijdens de crisis en de verschillen in regelgeving en bestaande resolutiemechanismen en depositiegarantiestelsels, was er tijdens de vergadering van G20 ministers van Financiën van 7-8 juni in Busan, Zuid-Korea geen unanieme steun voor het instrument bankenbelasting. Wel zijn alle G20 landen van mening dat de financiële sector moet betalen voor het redden van financiële instellingen. Afgesproken is om samen principes op te stellen hoe deze ‘rekening’ betaald gaat worden door de financiële sector. Nederland heeft zich in Busan ingezet voor een bankenbelasting, waarbij er gelet moet worden op de effecten op de kredietverlening, het cumulatieve effect van de hervormingen van de regulering van de financiële sector en het level-playing field. Het is nog niet geheel duidelijk op welke wijze Canada (tegenstander van een bankbelasting) dit onderwerp in Toronto zal agenderen.

De leden van de CDA fractie vragen zich af of de technische uitwerking van het noodfonds om de euro te stabiliseren conform de eerder gemaakte kaders is uitgevoerd.

Antwoord van de regering : Ja. Graag verwijs ik ook naar de brief (kenmerk: BFB 2010-654M) van 8 juni van de minister van Financiën aan uw Kamer die melding maakt van de oprichting van de European Financial Stability Facility (EFSF).

Tevens vragen deze leden of de inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van het Groei en Stabiliteitspact op breder draagvlak bij de EU lidstaten kan rekenen.

Antwoord van de regering : Ja. Zoals de minister van Financiën in zijn brief (kenmerk: BFB 2010-620M) van 28 mei 2010 aan uw Kamer schrijft, bestaat er breed draagvlak onder de lidstaten voor de voorstellen die worden besproken in de werkgroep Van Rompuy, waaronder de versterking van het Groei- en Stabiliteitspact. Positief is dat uit de tafelronde bleek dat alle lidstaten inzien dat verbetering van de economische en budgettaire coördinatie dringend nodig is. Er is veel steun voor de Commissiemededeling en lidstaten lijken bereid te zijn om op veel punten, zoals nationale budgettaire wetgeving en sancties, verder te gaan.

De leden van de CDA fractie vragen of er in aanloop naar de klimaattop in Cancún meer strategisch en tactisch door de EU lidstaten zal worden geopereerd. Deze leden blijven bij het standpunt dat vroege klimaatfinanciering controleerbaar moet worden uitgevoerd en vragen hierop een reactie van de regering.

Antwoord van de regering : Nederland bespreekt klimaat in contacten met voor de klimaatonderhandelingen belangrijke landen. Ook het EU-voorzitterschap en de Commissie benaderen actief partners om kansen voor samenwerking te benutten en gaan de dialoog aan met strategisch belangrijke partijen. Richting grote spelers trekken de ambassades van de verschillende EU-lidstaten gezamenlijk op. Ten behoeve van de onderhandelingen is een ‘ Team EU ’ aangesteld, dat de Europese onderhandelingsinzet effectief en coherent voor het voetlicht moet brengen. De aanpak via een EU-onderhandelingsteam werpt zijn vruchten al af. Bij de nu lopende VN-onderhandelingsronde in Bonn wordt op belangrijke onderdelen – meten, rapporteren en verifiëren van emissiereducties en acties, tegengaan van ontbossing en technologie -- op constructieve wijze onderhandeld.

De regering vindt dat de Europese bijdrage aan de vroege klimaatfinanciering op gecoördineerde en transparante wijze moet worden besteed. Transparantie dient te worden betracht, niet alleen richting de Nederlandse bevolking, maar ook richting de partijen in de internationale klimaatonderhandelingen. Daarom zal de Nederlandse bijdrage (300 miljoen euro voor de periode 2010-2012) niet alleen via de nationale begroting verantwoord worden, maar ook in internationaal verband. In Bonn heeft de EU inmiddels haar eerste rapportage over de vroege financiering aan de andere partijen in de onderhandelingen gepresenteerd. Tijdens de klimaatconferentie in Mexico eind 2010 zal de EU haar tweede rapportage presenteren. Daarnaast geeft Nederland in de onderhandelingen zo veel mogelijk openheid over de herkomst en besteding van de eigen bijdrage aan vroege klimaatfinanciering.

Volgens de leden van de PvdA fractie zijn de uitkomsten van het overleg over de EU2020 strategie in lijn met hun eerdere inbreng. De Lissabonstrategie achten zij grotendeels mislukt. De EU2020-strategie zal daarom een andere opzet moeten hebben. Van de vijf uiteindelijk opgenomen doelstellingen zijn er nog twee die nadere invulling krijgen. De Europese kerndoelen op de terreinen onderwijs en sociale inclusie zijn op de vorige Raad niet besproken. Is de minister van plan te benadrukken dat er een nationale invulling van deze kerndoelen moet zijn?

Antwoord van de regering : De kerndoelen zijn recent aan de orde geweest op respectievelijk de Onderwijsraad en de Raad Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken. Deze Raadsformaties hebben voorstellen voor de inhoudelijke invulling van deze doelen voorgelegd aan de Europese Raad. Voor onderwijs betreft het relevante kerndoel het terugdringen van het aantal vroegtijdig schoolverlaters en het verhogen van het aantal mensen met een tertiaire opleiding. Voor sociale inclusie betreft het kerndoel het terugdringen van het aantal mensen dat in sociale exclusie leeft. Dit wordt gedefinieerd als mensen onder de relatieve armoede grens, mensen die geen toegang hebben tot basisbehoeften (materiële deprivatie) en mensen die leven in een huishouden waarin niemand een baan heeft.

Net als voor de al eerder vastgestelde doelen op het terrein van participatie, innovatie en energie en klimaat, geldt dat de doelen verder worden ingevuld door de lidstaten zelf. Bij onderwijs betekent dit dat een nationaal streefcijfer wordt vastgesteld voor de afgesproken indicatoren op het terrein van schoolverlaters en tertiair opgeleiden. Omdat de uitgangssituaties in de lidstaten zo uiteenlopen is er voor het kerndoel sociale inclusie meer nationale ruimte. Elke lidstaat is volledig vrij in het kiezen van zijn eigen indicator en streefcijfer, op voorwaarde dat gemotiveerd wordt hoe de keuze bijdraagt aan het verlagen van één van de drie Europees afgesproken indicatoren (relatieve armoede, materiële deprivatie, huishoudens zonder baan).

Wat betreft de stand van zaken van de nationale invulling van de doelen: de Europese Commissie heeft inmiddels met alle lidstaten bilaterale gesprekken gevoerd. De Europese Raad zal nu de stand van zaken opmaken. Een aantal lidstaten heeft al een begin gemaakt met de nationale invulling. Het algemene streven is dat lidstaten in hun hervormingsprogramma dit najaar de doelen opnemen en aangeven wat zij gaan doen om ze te behalen.

Een overeenstemming binnen de Europese Raad over het opvoeren van de CO2-reductie van 20% naar 30% achten de leden van de PvdA fractie van groot belang voor het laten slagen van de klimaatonderhandelingen die in Cancún zullen plaatsvinden. Voor een succesvolle deelname aan deze onderhandelingen zal de EU wel met één mond moeten spreken en dat is het makkelijkst als er overeenstemming is over de inzet tijdens die onderhandelingen. Is de verwachting van de minister dat er in de Raad overeenstemming te bereiken is over de 30% CO2 reductie? En hoe denkt de regering dat deze aanpassing van de reductiedoelstellingen EU-breed gerealiseerd kan worden ?

Antwoord van de regering : De Europese Raad zal spreken over de zojuist verschenen Commissiemededeling over een verhoging van de Europese reductiedoelstelling naar 30% in 2020 ten opzichte van 1990. Een besluit hierover valt echter niet te verwachten, om verschillende redenen. Met het oog op de internationale klimaatonderhandelingen lijkt het tactisch onverstandig om nu unilateraal het ambitieniveau te verhogen. Dit zou druk op onderhandelingspartners kunnen wegnemen. Daarnaast is intern nog meer huiswerk en discussie nodig. De mededeling maakt een analyse voor de EU als geheel, zonder in te gaan op potentiële consequenties voor Lidstaten (en sectoren) afzonderlijk. Tot slot is nog onduidelijk met welke beleidsmaatregelen een 30% emissiereductie gehaald zou kunnen worden. De regering zal de Commissie vragen de noodzakelijke beleidsmaatregelen uit te werken. Uw Kamer ontvangt binnenkort een BNC-fiche waarin de Nederlandse positie ten aanzien van de Commissiemededeling verder uiteen zal worden gezet.

Ten aanzien van de task force financiën hechten de leden van de PvdA fractie aan duidelijke strategieën voor crisisrespons, begrotingsdiscipline en economische coördinatie. De tussenrapportage van de werkgroep Van Rompuy ontvangen zij graag op de kortst mogelijke termijn samen met een kabinetsreactie.

De leden van de SP fractie vragen zich af of de tussenrapportage van de werkgroep van Van Rompuy wellicht ook de basis kan zijn voor enkele conclusies over maatregelen op korte termijn die dan tijdens de Europese Raad a.s. kunnen worden beklonken. Indien ja, dan zouden deze leden zo snel mogelijk willen vernemen welke maatregelen dat zijn. Daarbij vernemen ze graag het oordeel van het kabinet over de zinspeling van voorzitter Van Rompuy op een crisis task-force bestaande uit de voorzitter van de Europese Commissie, de Europese bank en hemzelf. Deze leden vragen zich met name af of een dergelijk ‘crisiscomité’ wel kan functioneren wanneer we zien dat vele maatregelen in deze crisis alleen gezamenlijk door de lidstaten kunnen worden genomen en zich niet op het communautaire vlak bevinden.

Antwoord van de regering : Zoals eerder gerapporteerd zal de werkgroep Van Rompuy pas in oktober 2010 zijn eindrapport aanbieden. Tijdens de komende Europese Raad zal Van Rompuy een mondeling verslag doen van de voortgang van de discussie in zijn werkgroep. Die ging tot dusver over het Stabiliteits- en Groeipact en niet over het crisiscomité. Het ligt voor de hand dat de ER een discussie zal voeren over het verslag van Van Rompuy om daarmee richting te geven aan de verdere discussie binnen de werkgroep.

Met betrekking tot de EU2020 strategie zouden deze leden graag een impressie krijgen van de gesprekken die nu plaatsvinden over de concrete invulling door lidstaten van deze doelen.

Antwoord van de regering : zie beantwoording hierboven.

De leden van de SP fractie wijzen de inzet van Nederland af om de aandacht binnen de G20 meer te verleggen naar de aanpak van begrotingstekorten in plaats van stimulerende maatregelen. Daarbij vragen ze om een oordeel van het kabinet over de oproep van de VS aan landen met een groot handelsoverschot om de binnenlandse vraag te stimuleren.

Antwoord van de regering : Het kabinet acht het belangrijk dat de wereldwijde macro-economische onevenwichtigheden aangepakt worden. Hierbij is het van belang dat tekortlanden op korte termijn maatregelen nemen aangezien de problemen in die landen urgenter zijn en vaak veroorzaakt worden door structurele zwakheden die om een snelle beleidsreactie vragen. Daarnaast ligt er natuurlijk ook een verantwoordelijkheid bij de zogenaamde overschotlanden. Deze landen zouden bijvoorbeeld in kaart kunnen brengen wat de mogelijkheden zijn om als overschotland een bijdrage te leveren aan het economisch herstel, nu er minder vraag zal zijn vanuit tekortlanden. Dit kan door bijvoorbeeld innovatie en investeringen te stimuleren. Het is voor Nederland in deze discussie wel van belang dat de oplossing niet symmetrisch is; de situatie in tekortlanden is urgenter dan die in overschotlanden.

De leden van de VVD-fractie zouden ook willen vernemen hoe de prioriteit die volgens de geannoteerde agenda door Nederland wordt gegeven aan het aanpakken van begrotingstekorten en de implementatie van structurele hervormingen, zich verhoudt tot de terughoudende uitspraken van de minister-president met betrekking tot het aanpakken van het begrotingstekort in Nederland (uitspraken gedaan bij de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 9 juni). Is hier sprake van verschil tussen uitingen voor binnenlandse consumptie en uitingen in Europees verband?

Antwoord van de regering : De uitlatingen van de minister-president zijn consistent met de Nederlandse prioriteiten zoals weergeven in de geannoteerde agenda. Van land tot land verschilt wat de meest geëigende combinatie is van terugdringing van de begrotingstekorten en structurele hervormingen om de overheidsfinanciën op duurzame leest te schoeien. Nederland wil de discussie in de G20 hierop focussen, om te voorkomen dat onterecht de indruk zou worden gewekt dat stimulering van de economie alleen een uitweg is uit de huidige economische crisis.

De leden van de CDA-fractie staan zeer achter het belang van het behalen van de millennium doelen in 2015. Daarvoor zijn financiële middelen nodig, zoals door Nederland al jarenlang ter beschikking worden gesteld, maar ook andere lidstaten moeten aan hun verplichtingen voldoen. De top biedt gelegenheid voor aanscherping van de EU-inzet. Waaruit bestaat deze aanscherping?

Antwoord van de regering : Nederland denkt in de eerste plaats aan een expliciete herbevestiging door de ER van de afspraken van 2005 over verhoging van de hulp van de EU-lidstaten tot minimaal 0,7% BNI in 2015, ter ondersteuning van de MDGs. In het licht van de financiële en budgettaire problematiek van veel landen zou een dergelijke bevestiging een belangrijk politiek signaal zijn, ook richting de VN-top over de MDGs in september. Daarnaast bepleit Nederland dat de hulpomvang van de afzonderlijke lidstaten ieder jaar in de Raad Buitenlandse Zaken wordt besproken en dat de conclusies hiervan worden aangeboden aan de Europese Raad.

De leden van de VVD fractie zouden graag een overzicht krijgen van de inspanningen die door de EU-lidstaten (ook de landen die nog maar beperkter tijd lid van de EU zijn) worden verricht op het vlak van ontwikkelingssamenwerking. Gaarne ontvangen zij een overzicht van de betreffende inspanning per lidstaat uitgedrukt als percentage van het Bruto Nationaal Product.

Antwoord van de regering : het kabinet heeft het gevraagde overzicht hieronder bijgevoegd voor het laatste jaar waarover gegevens bekend zijn, namelijk 2009.

2009 ODA in euro miljoen

2009 ODA als % BNI

Oostenrijk

823

0,30

België

1868

0,55

Bulgarije

12

0,04

Cyprus

29

0,17

Tsjechië

161

0,12

Denemarken

2017

0,88

Estland

14

0,11

Finland

924

0,54

Frankrijk

8927

0,46

Duitsland

8605

0,35

Griekenland

436

0,19

Hongarije

83

0,09

Ierland

718

0,54

Italië

2380

0,16

Letland

15

0,08

Litouwen

35

0,14

Luxemburg

289

1,01

Malta

11

0,20

Nederland

4614

0,82

Polen

249

0,08

Portugal

364

0,23

Roemenië

99

0,08

Slowakije

53

0,08

Slovenië

51

0,15

Spanje

4719

0,46

Zweden

3267

1,12

VK

8267

0,52

EU 15 totaal

48217

0,44

EU 12 totaal

812

0,10

EU 27 totaal

49029

0,42

Bron: Europese Commissie, SEC(2010) 420

De leden van de VVD fractie zouden ook willen vernemen hoe moet worden omgegaan met het gegeven dat de economische groei in grote delen van Afrika kennelijk groter is dan in Nederland, maar dat die economische groei in Afrika weer wordt overtroffen door de bevolkingsgroei, waardoor de economische groei niet leidt tot een (gemiddelde) toename van de welvaart van de bewoners van het Afrikaanse continent. Een cijfermatige onderbouwing van de regeringsreactie wordt daarbij op prijs gesteld.

Antwoord van de regering: Het kabinet wijst op het recent uitgekomen African Economic Outlook 2010 van de OESO en de Afrikaanse Ontwikkelingsbank. Dit rapport gaat uit van een bevolkingsgroei in Afrika als geheel in 2009 van 2,3 procent, terwijl de economie een groeicijfer kende van 2,5 procent. Daarmee is de welvaart van de bevolking in 2009 dus nauwelijks toegenomen. De economische groei in 2009 werd echter sterk (negatief) beïnvloed door de mondiale economische crisis. De Regional Economic Outlook Sub-Sahara Africa van het IMF gaat ervan uit dat de Afrikaanse landen ten zuiden van de Sahara in 2010 gemiddeld gezien een robuustere groei zullen kennen, namelijk van 4,75 procent. Dit rapport noemt ook de positieve rol die de internationale gemeenschap speelde door via het IMF en andere donoren, waaronder de EU, aanvullende middelen beschikbaar te stellen. Dit heeft er mede toe bijgedragen dat 20 van de 29 lage inkomenslanden de budgetten voor onderwijs en gezondheidszorg op peil konden houden. De regering beoordeelt de voorziene groei als positief maar wil tegelijkertijd wijzen op de kwetsbaarheden van veel van de economieën in Sub-Sahara Afrika, die ook in het rapport van het IMF worden benoemd. De tekorten die zijn ontstaan in de afgelopen twee jaar bij overheden dienen te worden aangevuld, en de toegenomen werkeloosheid dient te worden teruggebracht. Betrokkenheid van de EU bij deze regio blijft derhalve onverminderd van belang.

Burgerinitiatief

De leden van de CDA fractie vragen ten aanzien van het burgerinitiatief om nader toe te lichten wat de betekenis is van de kwalificatie ‘niet serieus’. Is hiervoor een meerderheid nodig om een dergelijke kwalificatie geaccepteerd te krijgen?

Antwoord van de regering : In het thans voorliggende tekstvoorstel inzake het burgerinitiatief wordt een initiatief op twee momenten beoordeeld. Eerst dient het initiatief geregistreerd te worden door de Commissie. Zij zal dit weigeren als een initiatief gekwalificeerd kan worden als ‘beledigend’, ‘niet serieus’, ‘ingaand tegen de waarden van de EU zoals opgenomen in artikel 2 van het Verdrag betreffende de EU’ en als ‘een initiatief duidelijk buiten het bereik van de Verdragen ligt’. De Commissie is de instantie die invulling zal geven aan deze terminologie. Er bestaat in de Raad een gekwalificeerde meerderheid die het eens is over deze vier kwalificaties. Ten tweede zal de Commissie, op het moment dat uit minimaal 3 lidstaten handtekeningen verzameld zijn -- momenteel is het voorstel 100.000 -- de ontvankelijkheid toetsen en dus beoordelen of de Commissie bevoegd is op grond van de Verdragen inzake het initiatief een voorstel te doen.

De leden van de PvdA fractie zijn voor het Europees burgerinitiatief, omdat dit de betrokkenheid van de burger bij de EU kan vergroten. De uitwerking moet wel uitvoerbaar en eenvoudig zijn. Het huidige tekstvoorstel doet recht aan dit uitgangspunt. Belangrijk punt is nog de invulling van de authenticiteitcontrole van steunbetuigingen. Die komt nu bij de lidstaten te liggen. De controle is steekproefsgewijs, waarbij rekening is gehouden met de (on)mogelijkheden in verband met de privacy en wettelijke beperkingen in de verschillende lidstaten. Controle in Nederland kan op basis van naam, adres, woonplaats en geboortedatum. Het gebruik van en de controle op Burger Service Nummers en paspoortnummers is niet vereist. Hiermee is voldaan aan de voorwaarden van de leden van de PvdA fractie.

De leden van de SP fractie kunnen zich de zorgen voorstellen over dat bepaalde initiatieven bij herhaling worden ingediend, maar zouden graag zien dat het kabinet ervoor waakt dat men niet doorschiet in het beperken van het gebruik aan het initiatief. Loert niet het gevaar dat wanneer de Europese Commissie herhaaldelijk initiatieven niet ontvankelijk verklaart dit eerder de EU verder van de burger af brengt dan dichterbij, vragen deze leden zich af?

Antwoord van de regering : De regering heeft er alle vertrouwen in dat de Commissie op verantwoordelijke wijze zal omgaan met haar bevoegdheden op dit voor het draagvlak voor de EU belangrijke terrein.

De leden van de VVD fractie vragen of de Nederlandse regering erop zal toezien dat de Europese Unie zeer zorgvuldig zal omgaan met het burgerinitiatief dat door Europarlementariër Derk Jan Eppink wordt gelanceerd om te voorkomen dat de EU belastingen gaat heffen en dat de Europese begroting steeds verder uitdijt.

Antwoord van de regering : Op het moment dat de verordening inzake het Europees burgerinitiatief in werking treedt en er vervolgens door Europarlementariër Derk Jan Eppink een burgerinitiatief wordt ingediend, zal de Commissie dit initiatief moeten beoordelen aan de hand van de regels zoals vastgelegd in de verordening.

Implementatie cohesiebeleid

De leden van de SP fractie waarderen de inspanning van het kabinet om te zorgen dat met de conclusies over het cohesiebeleid niet vooruit wordt gelopen op de aanstaande begrotingsherziening. Maar deze leden vinden dat ook het ontbreken van enige kritiek op de manier waarop sommige fondsen geld verspillen door het ‘rond te pompen’ vooruit lopen kan betekenen. Staat het niet gek wanneer er nu geconcludeerd zou worden dat vele fondsen een succes zijn terwijl de Nederlandse inzet is om die drastisch te hervormen, vragen deze leden zich af?

Antwoord van de regering : Bij de discussie over de hervorming van het cohesiebeleid is niet alleen de vraag relevant òf de inzet van fondsen succesvol is -- vanzelfsprekend is dat een belangrijke vraag -- maar tevens de vraag wààr de fondsen het meest nodig zijn. De “wààr-vraag” vormt een belangrijk element in de Nederlandse positie, namelijk dat de inzet van structuur- en cohesiefondsen dient te worden beperkt tot de minst welvarende regio’s in de minst welvarende lidstaten. Ook bij de door Nederland nagestreefde versobering van het toekomstige cohesiebeleid blijft dit de Nederlandse inzet, aangezien Nederland het verkleinen van welvaartsverschillen tussen lidstaten en de verantwoorde besteding van alle EU-gelden van groot belang acht.

Ultraperifere gebieden

De leden van de CDA fractie steunen de inzet om in relatie tot de ultraperifere gebieden aan te haken bij de nog te voeren discussie over de financiële perspectieven.

EDEO

De leden van de CDA fractie ondersteunen de inzet van de regering op het gebied van EDEO.

De leden van de PvdA fractie vragen of de taakverdeling op het gebied van ontwikkelingssamenwerking nog onderdeel is van het overleg met het Europees Parlement waarvan de uitkomst in juni verwacht wordt? Bovendien willen deze leden weten of met het betreffende fiche voldoende duidelijkheid is verkregen over de te verwachten kosten en over de personele opbouw.

Antwoord van de regering : Momenteel vinden er tussen de Commissie, Raad, de Hoge Vertegenwoordiger (HV) en het Europees Parlement (EP) besprekingen plaats over het gehele EDEO-besluit, dus in beginsel ook over de passages die gaan over ontwikkelingssamenwerking. De discussie spitst zich evenwel toe op het vraagstuk van de controle van het EP op de EDEO en op de verantwoording die de HV moet afleggen aan het EP.

De HV heeft op 4 juni een raming gemaakt van het aantal ambtenaren dat voor de EDEO zal werken. Volgens de HV zal dat aantal tussen de 1100 en 1600 liggen. Maar er moet nog meer duidelijkheid komen over de exacte aantallen en de kosten die daarmee gepaard gaan. In Raadskader zal er dus verder over gesproken moeten worden. Nederland kan pas met de plannen van de HV instemmen als er voldoende duidelijkheid is over de omvang en de kosten van de EDEO.

7