Kamerbrief over de notitie inzake de bevordering van inburgeringscursussen op Europees niveau
Graag bied ik U, mede namens de minister voor Wonen, Wijken en Integratie, hierbij een notitie aan inzake de bevordering van inburgeringscursussen op Europees niveau conform het verzoek vervat in de motie van lid Ormel (31 202, no. 22).
De staatssecretaris voor Europese Zaken,
Frans Timmermans
NOTITIE INZAKE DE BEVORDERING VAN INBURGERINGSCURSUSSEN OP EUROPEES NIVEAU
Het vrije verkeer van personen is één van de fundamentele vrijheden die door de communautaire wetgeving worden gegarandeerd. Het omvat ook het recht om in een andere lidstaat te gaan wonen en werken. Het is wellicht het belangrijkste recht dat de individuele EU-onderdanen uit hoofde van de communautaire wetgeving genieten, en het maakt een wezenlijk deel uit van Europees burgerschap.
Tijdens het debat over de Staat van de Unie pleitte lid Ormel voor inburgering van EU-onderdanen die voor langere tijd in een andere lidstaat wonen, opdat zij zich kunnen uitdrukken in de taal van deze lidstaat en kennis hebben van de cultuur en geschiedenis van deze lidstaat. In de motie van het lid Ormel (31 202, no. 22) wordt de regering verzocht om op Europees niveau inburgeringscursussen te bevorderen voor eenieder die zich voor langere tijd vestigt in een lidstaat van de EU.
Het kabinet is met de Kamer van mening dat het wenselijk is dat EU-burgers die zich vestigen in een EU-lidstaat ook kennis hebben van de cultuur en geschiedenis van deze lidstaat, en zich kunnen uitdrukken in de taal van deze lidstaat. Het bevorderen van inburgeringscursussen op Europees niveau acht het kabinet niet mogelijk, omdat integratie en inburgering nationale competenties zijn en dit naar de mening van het kabinet dienen te blijven.
Het kabinet onderkent echter het belang van het onderwerp en wil daarom bevorderen dat EU-onderdanen de mogelijkheid hebben om inburgeringscursussen te volgen of om gefaciliteerd te worden bij het leren van een taal. In deze brief wordt uiteengezet wat het kabinet op dit terrein onderneemt op nationaal niveau en welke mogelijkheden het kabinet daartoe ziet op Europees niveau.
Inburgering op nationaal niveau
Het kabinet heeft sinds enige tijd een actiever beleid gericht op het ondersteunen van gemeentes om inburgerings- en taalcursussen aan te bieden aan EU-onderdanen. EU-onderdanen die naar Nederland komen, worden gewezen op het nut en belang en de mogelijkheid van het leren van de Nederlandse taal.
Een en ander vloeit met name voort uit de komst van migranten uit een aantal van de lidstaten die per 1 mei 2004, respectievelijk 1 januari 2007 tot de EU zijn toegetreden. In een brief van 20 december jl. van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de minister voor Wonen, Wijken en Integratie aan Uw Kamer (Kamerstuknummer 29407, nr. 76) wordt een overzicht geboden van de aanpak van een aantal problemen gerelateerd aan de komst van migranten uit deze lidstaten. In de genoemde brief wordt mede ingegaan op een aantal aspecten van inburgering.
In de genoemde brief wordt tevens uiteengezet dat het van belang is onderscheid te maken tussen diegenen die voor een korte periode verblijven en diegenen die zich daadwerkelijk in Nederland vestigen. Voor degenen die voor een korte periode in Nederland verblijven, ligt een uitgebreid inburgeringsaanbod niet voor de hand. Wel kan voor deze groep taalvaardigheid en kennis van de Nederlandse samenleving op basisniveau zinvol zijn. Om deze reden wordt momenteel vanuit WWI onderzocht op welke manier de film ‘Naar Nederland’, die reeds bestaat in het kader van de Wet inburgering in het buitenland, ook voor werknemers uit EU-lidstaten beschikbaar kan worden gesteld, om hen op deze manier voor te bereiden op hun komst naar Nederland. Verwacht wordt dat hier voor het zomerreces duidelijkheid over zal bestaan.
Voor diegenen die zich voor langere tijd vestigen in Nederland, is het van belang zich breder te verdiepen in de Nederlandse taal en samenleving. In de brieven van 27 november en 20 december 2007 is reeds aangegeven dat gemeenten op grond van de Regeling vrijwillige inburgering een inburgeringsprogramma kunnen aanbieden aan EU-onderdanen. De uitzendbranche zoekt naar mogelijkheden om het faciliteren van taallessen en inburgering onderdeel uit te laten maken van de uitzend-CAO. Daarnaast voert WWI momenteel gesprekken met de uitzendbranche om een inburgeringsaanbod op de werkvloer vorm te geven. De minister voor WWI stimuleert bovendien gemeenten actief om deze groepen als prioriteit in het lokale inburgeringsbeleid aan te wijzen.
Voor het zomerreces zal opnieuw een brief naar uw Kamer worden verstuurd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de minister voor Wonen, Wijken en Integratie over de laatste stand van zaken inzake het flankerende beleid voor werknemers uit de lidstaten die per 1 mei 2004, respectievelijk 1 januari 2007 tot de EU zijn toegetreden.
Mogelijkheden op Europees niveau
Integratie en inburgering zijn nationale competenties en dienen dit naar de mening van het kabinet te blijven.
Mogelijkheden voor samenwerking in de EU op dit terrein bestaan voornamelijk uit het uitwisselen van goede praktijken. Mobiliteit van EU-onderdanen is een belangrijk onderdeel van de Lissabon-strategie waar volgens de zogenaamde open methode van coördinatie (OMC-methode) wordt gewerkt. Zowel de geografische mobiliteit als de arbeidsmobiliteit van EU-werknemers worden genoemd als instrumenten die kunnen bijdragen aan de tenuitvoerlegging van de doelstellingen van de Lissabon-strategie. De rol van de mobiliteit wordt ook benadrukt in de werkgelegenheidsrichtsnoeren, omdat mobiliteit helpt de infrastructuur van de arbeidsmarkten in Europa te versterken en beter te anticiperen op de effecten van economische herstructureringen.
Het kabinet is van mening dat het zowel bij geografische mobiliteit als bij arbeidsmobiliteit van EU-werknemers moet gaan om effectieve mobiliteit. Effectieve mobiliteit is gebaat bij een goede inburgering. Hierbij moet het niet zozeer gaan om het volgen en halen van een inburgeringscursus, als wel om daadwerkelijke maatschappelijke resultaten en effectieve participatie. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid van het Rijk, gemeenten, werkgevers, maatschappelijk middenveld en de EU-onderdanen zelf.
Het kabinet acht het wenselijk op Europees niveau de uitwisseling van goede praktijken op het gebied van mobiliteit en participatie van EU-werknemers te bevorderen. Het kabinet is voornemens in dit kader het Nederlands beleid op dit terrein te delen met andere lidstaten. Een eerste gelegenheid daartoe vormt een conferentie medio september onder Frans voorzitterschap over de mobiliteit van EU-werknemers.