Kamerbrief inzake Servië
Zoals verzocht door het lid Ten Broeke tijdens de Regeling van Werkzaamheden van uw Kamer op 29 januari jl. biedt ik u hierbij, mede namens de staatssecretaris voor Europese Zaken, graag de brief inzake Servië aan.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Vooruitlopend op het verslag van de bijeenkomst op 28 januari van de Raad voor Externe Betrekkingen en Algemene Zaken (hierna: de Raad) bericht ik u hierbij gaarne over hetgeen de Raad heeft besloten met betrekking tot Servië.
Zoals bekend, zou de Raad een bespreking wijden aan de situatie in Servië en de vooruitzichten voor de Servische presidentsverkiezingen, alsmede de gevolgen die de uitkomsten daarvan zouden kunnen hebben voor de mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van de betrekkingen tussen Servië en de Europese Unie. Deze bespreking stond in het teken van de vraag of de EU een positief gebaar in de richting van het Servische electoraat zou moeten maken waaruit zou blijken dat, wanneer Servië voor een Europese, hervormingsgezinde en democratische koers zou kiezen, de EU open stond voor samenwerking en verdere ontwikkeling van de relatie.
Het Voorzitterschap, de Commissie en 24 lidstaten wilden een dergelijk gebaar maken door Servië aan te bieden de ontwerp-Stabilisatie- en Associatieovereenkomst (SAO), waarvan de tekst eerder tussen de Commissie en Servië was uitonderhandeld en geparafeerd, te ondertekenen. Het lag in de bedoeling dat aanbod te doen bij gelegenheid van de na afloop van de Raadsbijeenkomst voorziene trojka-bijeenkomst met Servië.
De aard van de SAO brengt met zich dat ondertekening door Servië en alle lidstaten vereist is. Derhalve kon het bedoelde aanbod slechts worden gedaan wanneer alle lidstaten zich bereid verklaarden de SAO te ondertekenen.
Zoals bij meerdere gelegenheden aan uw Kamer is bevestigd, meent de regering dat, overeenkomstig vele Raads- en Europese Raadsconclusies, niet eerder tot ondertekening van de SAO kan worden overgegaan dan nadat de Raad zal hebben vastgesteld dat er sprake is van volledige samenwerking van Servië met het Joegoslavië-tribunaal (ICTY). Nederland heeft dit standpunt in de Raad herhaald en hier onverkort aan vastgehouden. Met waardering heeft Nederland bemerkt dat België hetzelfde standpunt als Nederland innam en in de bespreking met Nederland is opgetrokken.
Dat het wenselijk is thans naar het Servische electoraat een positief gebaar van goede wil te maken en uit te spreken dat Servië, dat een belangrijke rol te spelen heeft in behoud en bevordering van stabiliteit op de Balkan, wordt door de regering onderschreven. Servië kan in de presidentsverkiezingen een keus maken voor een nationalistische, zich van Europa verwijderende koers, of voor een democratische, pro-Europese. Deze laatste is wenselijk, reden waarom een gebaar als bedoeld ook naar Nederlands inzicht zinvol is. Nederland, evenals België, is evenwel van mening dat de een en andermaal afgesproken voorwaarde dat sprake moet zijn van volledige samenwerking met ICTY voor de SAO kan worden ondertekend, niet terzijde geschoven mag worden. Aangezien van die volledige samenwerking thans geen sprake is, is door Nederland in de Raad vastgehouden aan het standpunt dat de SAO door Nederland niet getekend zou worden en dat dus niet namens de EU als geheel kon worden aangeboden aan Servië dat ondertekening kon plaatsvinden.
Mutatis mutandis gold hetzelfde voor de gedachte aan Servië aan te bieden de SAO voorlopig toe passen (vooruitlopend op latere ondertekening) door een " interim-akkoord" met die strekking te tekenen. Ook gold dit voor de gedachte aan te bieden enkele delen van de SAO in werking te stellen. Nederland heeft in de Raad betoogd dat de conditionaliteit de gehele SAO betreft en dat deze niet uitgehold mocht worden door delen van de SAO in werking te laten treden.
Wel was Nederland bereid met de andere lidstaten te onderzoeken waaruit dan wel een positief gebaar zou kunnen bestaan. Het politieke belang aan de Servische bevolking duidelijk te maken dat de EU bereid is tot concrete samenwerking, zoals voorzien in de SAO, is tegen de achtergrond van oorlogen en instabiliteit op de Balkan in de laatste jaren, evident.
In dat licht heeft de Raad besloten Servië aan te bieden een akkoord te sluiten die een raamwerk biedt voor een politieke dialoog over de wijze waarop voortgang geboekt kan worden op weg naar verwezenlijking van vrije handel, visumliberalisatie en onderwijssamenwerking, in het perspectief van uiteindelijke verwerving van de status van kandidaatlidstaat.
De tekst van dit aanbod voor een akkoord over een politieke dialoog, die als annex bij de Raadsconclusies is gevoegd, gaat hierbij (vooralsnog slechts in het Engels beschikbaar).
Het aanbod is aan Servië na afloop van de Raad door de trojka overgebracht. Het lijkt door de pro-Europese partijen in Servië met waardering te zijn ontvangen en gehoopt mag worden dat het een positieve rol speelt in de politieke keuze waar het Servische electoraat voor staat. Als Servië het aanbod aanvaardt (hetgeen niet verwachtbaar is als de nationalistische presidentskandidaat wordt gekozen), ligt het in de bedoeling dat het akkoord volgende week op 7 februari worden getekend.
Met dit akkoord, dat door alle lidstaten en de Commissie evenals Servië zal moeten worden getekend, zal de EU -als het tot stand komt- zich verplichten een politieke dialoog te voeren. Het akkoord leidt niet tot de toepassing of invoering van de elementen die in de SAO zitten en die naar Nederlands inzicht dus eerst aan Servië ten goede zullen kunnen komen wanneer aan de ICTY-conditionaliteit zal zijn voldaan en de SAO zal zijn getekend door alle lidstaten. Het akkoord bevat tenslotte een concreet gebaar van goede wil dat specifiek op jonge Serviërs is gericht: de Raad heeft besloten spoedig stappen te zetten ter vergroting van het aantal Servische studenten die kunnen studeren in de EU.
De regering acht dit aanbod aan Servië een positieve stap. De ICTY-conditionaliteit, waaraan Nederland zeer hecht, is overeind gebleven, maar aan de Servische bevolking wordt duidelijk gemaakt dat de EU bereid is tot een dialoog over de wijze waarop de relatie tussen beide verdiept kan worden. Bevestigd is dat de SAO het vehikel is dat uiteindelijk de concrete voordelen van de verdiepte relatie moet brengen en voor de inwerkingtreding daarvan blijft de ICTY-conditionaliteit onverkort gelden.
Ten aanzien van de dialoog over visumliberalisatie nog het volgende:
Op 1 januari 2008 zijn in EU-verband overeenkomsten voor visumfacilitatie en re-admissie met de landen van de Westelijke Balkan in werking getreden. Deze facilitatie houdt in dat voor bepaalde categorieën visa het aantal te overleggen documenten is gereduceerd; op eenvoudiger wijze meervoudige visa kunnen worden afgegeven; de visumleges tot 35 € (in plaats van 60 €) is teruggebracht; diverse categorieën aanvragers vrijgesteld zijn van leges; de behandelingsduur aan een maximum van 10 dagen is gebonden en tenslotte dat houders van diplomatieke paspoorten een visumvrijstelling hebben.
Beperking van de mogelijkheid om naar de EU te reizen is een doorn in het oog van de bevolking van de Westelijke Balkan. Het roept bij velen een gevoel van isolatie op en staat in contrast met de situatie die gold ten tijde van de Joegoslavische Federatie. Met name voor jongeren, studenten en academici is verbetering van de mens tot mens contacten een essentieel element in de ‘ europeanisering van onderop’.
De Commissie heeft in het uitbreidingspakket van het najaar van 2007 het voornemen uitgesproken om een dialoog te starten met alle landen van de Westelijke Balkan om te komen tot een stappenplan voor visumliberalisatie. Dit voornemen is in lijn met een oproep van Nederland aan de Commissie in 2004 om te werken aan een actieplan dat moet leiden tot visumliberalisatie. Het voornemen van de Commissie om te starten met een dialoog om te komen tot een landenspecifiek stappenplan werd dan ook verwelkomd in de Kamerbrief van 30 november 2007 (Kamerstuk 23987, nr. 74) waarin de regering een appreciatie van het uitbreidingspakket geeft. De landenspecifieke stappenplannen zullen hervormingen dienen te bevatten die de risico’s die het gevolg kunnen zijn van visumliberalisatie - gevaar voor nationale veiligheid, openbare orde en illegale migratie – moeten mitigeren. In dit kader is door Nederland steeds de nadruk gelegd op het belang van substantiële hervormingen op JBZ-gebied.
In de Raadsconclusies van 28 januari 2008 worden beide elementen (de inwerkingtreding van de overeenkomsten voor visumfacilitatie en re-admissie en de intentie van de Commissie om te starten met een dialoog over visumliberalisatie) verwelkomd.
Nederland heeft op deze wijze enerzijds nadrukkelijk vastgehouden aan zijn eerdere voorwaarden voor intensivering van de betrekkingen met Servië door middel van een SAO. Anderzijds heeft Nederland duidelijk gemaakt dat er een toekomstperspectief is voor Servië, als zij opgenomen wenst te worden in de Europese structuren met alle voorwaarden die daaraan verbonden zijn.
De principiële en consistente opstelling van de regering werd door andere lidstaten herkend en op zichzelf ook gewaardeerd.