Kamerbrief inzake schriftelijk overleg over consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de vragen die zijn gesteld in het verslag van het schriftelijk overleg van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, naar aanleiding van mijn brief van 4 december 2007 over consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland (30 010, nr. 6).

De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen

Beantwoording van de vragen die zijn gesteld in het schriftelijk overleg van de leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, naar aanleiding van de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 4 december 2007 over consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland (30 010, nr. 6).

1. Feiten

Het aantal Nederlanders in buitenlandse detentie is voortdurend aan verandering

onderhevig, maar neemt op een enkele uitzondering na, sinds de jaren 80 toe. Zaten er in 1988 ‘slechts’ 579 Nederlanders in buitenlandse detentie. Op dit moment is het aantal 2586. Uitsluitend in de periode 2003-2004 en 2006-2007 nam het aantal Nederlanders dat in buitenlandse detentie zit enigszins af.

In vergelijking met de ons omringende landen zitten veel Nederlanders in buitenlandse detentie. Ook zitten er in vergelijking met onze buurlanden veel Nederlanders vast vanwege een drugsgerelateerd delict. Op dit moment is dat ongeveer 85 procent.

Slechts het Verenigd Koninkrijk kent een vergelijkbaar aantal in het buitenland gedetineerde landgenoten (2528). In grotere landen als Duitsland, Spanje en Frankrijk varieert het aantal gedetineerden tussen 1500 en 2000. In de overige EU-landen liggen de aantallen nog beduidend lager. Het percentage drugsgerelateerde detenties schommelt in de EU tussen de 35 en 75%.

De gemiddelde leeftijd van Nederlanders in buitenlandse detentie ligt rond de 40 jaar. Slechts één procent van de Nederlanders in buitenlandse detentie is jonger dan 20 jaar. Een groot aantal Nederlandse gedetineerden in buitenlandse detentie heeft een relatie en of kinderen en is laag of middelbaar opgeleid. Veel van de Nederlanders in buitenlandse hechtenis zijn in Nederland reeds eerder in aanraking met justitie geweest. Verder is bekend dat meer dan 40 procent van hen schulden heeft. Meer dan de helft van de Nederlanders in buite nlandse detentie is niet in Nederland geboren. Dertig procent heeft naast de Nederlandse nationaliteit ook nog een andere nationaliteit.

2. Rapport Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum (WODC)

De leden van de fracties van CDA en VVD vragen wanneer zij het WODC-rapport, alsmede mijn reactie erop, tegemoet kunnen zien. Het ministerie van Justitie heeft aangegeven dat de definitieve versie van het rapport naar verwachting medio maart 2008 gereed is. Daarna zal het worden bestudeerd en vervolgens wordt het rapport, inclusief een beleidsbrief, aan de Kamer aangeboden. Er wordt naar gestreefd dit uiterlijk eind april 2008 te realiseren.

3. Voorlichtingsbeleid

De leden van de fractie van het CDA geven aan dat in de media naar voren komt dat in de drugshandel steeds vaker jonge mensen met een lager intelligentieniveau, of jonge mensen die verminderd stabiel zijn, actief zijn. Dergelijke jongeren zouden een makkelijk doelwit voor drugshandelaren vormen die hen inzetten als koerier. De fractieleden vragen of ik deze tendens herken en op welke wijze ik hieraan iets ga doen. Ook de leden van de fractie van de PvdA hebben vragen gesteld over het voorlichtingsbeleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In mijn brief van

4 december 2007 heb ik al uiteengezet welke voorlichtingsmiddelen de afgelopen jaren ontwikkeld zijn. In aanvulling hierop kan ik u het volgende meedelen.

Circa één procent van de Nederlanders in buitenlandse detentie is jonger dan 20 jaar. Dit gegeven lijkt dus niet overeen te komen met het beeld dat via de media naar voren komt. De media lichten klaarblijkelijk vooral schrijnende gevallen uit van jonge mensen die bij drugshandel betrokken zijn. Wel is het zo dat in enkele landen, bijvoorbeeld de Dominicaanse Republiek, relatief veel mensen die jonger dan 30 zijn, in detentie verblijven. Of van die ene procent jonge gedetineerden het merendeel verminderd stabiel is, is mij niet bekend.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken richt zich in zijn voorlichtingsbeleid mede op de doelgroep jongeren. Zo liet het ondermeer de website www.drugssmokkel.nl en het lespakket ‘Dat zal mij niet overkomen’ samenstellen. Bovendien werd de film ‘Het IJzeren Paradijs’ uitgebracht. In het afgelopen jaar droeg het ministerie van Buitenlandse Zaken er aan bij dat het thema ‘drugssmokkel’ bij een breder publiek onder de aandacht werd gebracht. Het ministerie maakte samen met de Evangelische Omroep de televisieserie ‘Vreemde tralies’, die goed bekeken werd. De aandacht voor het onderwerp werd nog vergroot door de serie ‘Gevangen in het Buitenland’, die SBS 6 min of meer tegelijkertijd uitzond. Bij de keuze van gedetineerden die aan de serie ‘Vreemde tralies’ konden en wilden meewerken, is onder meer geselecteerd op leeftijd en op land van detentie. Er is op toegezien dat in enkele afleveringen ook jonge gedetineerden centraal zouden staan.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft zich ten doel gesteld de voorlichting over risico’s en gevolgen van drugssmokkel de komende jaren voort te zetten. De resultaten van het WODC-onderzoek zullen worden gebruikt om het voorlichtingsbeleid nader uit te werken en nog meer op specifieke doelgroepen te richten. Voor 2008 is besloten de voorlichting op onderstaande doelgroepen te richten.

1. Jongeren en allochtonen in grote steden
Ondanks dat het aantal jongeren dat op dit moment in het buitenland is gedetineerd klein is, is het verstandig deze groep te bereiken vóórdat zij wellicht met de verleidingen van drugssmokkel in aanraking komen. In de grote steden is de diversiteit het hoogst. Het aantal allochtonen overstijgt in sommige wijken het aantal autochtonen. Op 7 april 2008 zal ik (onder voorbehoud) zelf een les over de risico’s en gevolgen van drugssmokkel geven aan een groep leerlingen van het Albeda College in Rotterdam Zuid. Het lespakket ‘Dat zal mij niet overkomen’ wordt door deze school actief gebruikt in lessen maatschappijleer. Op deze manier en de te genereren perspubliciteit (met name gericht op regionale- en jongerenmedia) wordt een brede groep jongeren uit de grote steden geïnformeerd over de risico’s en gevolgen van drugssmokkel. Daarnaast kan het publiciteit opleveren voor het lespakket en de site www.drugssmokkel.nl van Buitenlandse Zaken.

Om jongeren uit de grote steden regelmatig te informeren over het thema drugssmokkel wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken onderzocht of samenwerking met de populaire jongerenzender FunX (dat zich met name richt op multiculturele jongeren in de grote steden) wellicht tot de mogelijkheden behoort.

Verder zal het ministerie van Buitenlandse Zaken zich het komende jaar met voorlichting richten op de doelgroep allochtonen (Turken, Marokkanen, Surinamers, Antilianen en Dominicanen) bijvoorbeeld door het aanbieden van een interview aan een grote Turkse of Marokkaanse krant of de Surinaamse media. De RVD heeft een goed instrument ontwikkeld waarmee gericht op specifieke, allochtone doelgroepen een mediaplan kan worden opgesteld.

2. Mensen met schulden
Meer dan 40% van de gedetineerden heeft schulden. In de meeste gevallen is dat de motivatie om drugs te gaan smokkelen. Het ligt voor de hand om mensen met geldproblemen alternatieven te geven om van geldproblemen af te komen. Voor deze doelgroep geldt dat hij (net als allochtonen) zeer divers is. Niet iedereen die schulden heeft is potentieel drugssmokkelaar. Buitenlandse Zaken wil dan ook samenwerking zoeken met intermediaire organisaties om deze doelgroep op een juiste manier aan te kunnen spreken. Te denken valt aan organisaties zoals Reclassering Nederland, die hulp bieden bij schuldsanering, het NIBUD of de vele organisaties die tegen lage kosten leningen verstrekken.

3.Nederlanders (jong en oud) in detentiecentra
Een meerderheid van de huidige gedetineerden in het buitenland is in Nederland al één of meerdere keren gedetineerd geweest. In overleg met Justitie en Reclassering Nederland zal worden onderzocht op welke manier deze doelgroep het beste bereikt kan worden. Bestaand voorlichtingsmateriaal, zoals de film ‘ Het IJzeren Paradijs’, het lespakket ‘Dat zal mij niet overkomen’, de TV-serie ‘ Vreemde Tralies’ en de website www.drugssmokkel.nl vormen de basis voor de te verzorgen voorlichting aan deze groep.

Het ministerie verwacht met deze doelgroepgerichte voorlichting zoveel mogelijk te voorkomen dat (nog meer) Nederlanders drugs gaan smokkelen. Door de verschillende doelgroepen meer gericht te informeren en voor te lichten over de risico’s en gevolgen van drugssmokkel hoopt het ministerie een bijdrage te leveren aan het terugdringen van de stroom (Nederlandse) drugssmokkelaars.

In hoeverre het bij de groepen op wie de voorlichting is gericht bekend is waar ze deze informatie kunnen vinden, is meegenomen in het onderzoek dat onder verantwoordelijkheid van het WODC werd uitgevoerd en waarover u separaat zult worden geïnformeerd.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe andere landen in dit verband de voorlichting aanpakken. EU-lidstaten met meer dan 1500 gedetineerden in het buitenland doen aan enige vorm van voorlichting aan de burger. In de regel zijn dit algemene, vaak eenmalige campagnes vergelijkbaar met de ‘Wijs op Reis’ -campagne die het ministerie van Buitenlandse Zaken jaarlijks verzorgt. Enkele landen (Frankrijk, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk) kennen een meer uitgewerkte voorlichtingscampagne als hierboven beschreven. Meestal wordt deze onder verantwoordelijkheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken uitgevoerd.

4. Verschuivende drugshandelroutes

De leden van de fracties van CDA en VVD stellen terecht dat drugshandelroutes verschuiven. Zij vragen of er acties zijn ingezet ter remming van verschuivende drugshandelroutes als gevolg van aangescherpte controles bij de douane voor reizen vanaf Suriname en de Nederlandse Antillen.

Nederland heeft geen zeggenschap over het opsporingsbeleid van andere landen en kan daardoor maar beperkt invloed uitoefenen op smokkelroutes. Daar waar Nederland goede samenwerkingsrelaties heeft (bijvoorbeeld de Nederlandse Antillen, Aruba, Suriname, de EU) wordt geprobeerd deze zoveel mogelijk te benutten om gezamenlijk drugssmokkelroutes aan te pakken. Zo heeft Nederland in Suriname bij het oprichten op de Johan Adolf Pengel luchthaven van een zgn. JAP-team, waarin politie, militaire politie en douane samenwerken, ter verhoging van de effectiviteit van de controles van dit team op verzoek van Suriname gerichte training en instructie gegeven. Dat de verscherpte controle in Suriname in combinatie met maatregelen in Nederland ertoe geleid heeft dat het aantal Nederlandse gedetineerden in Suriname afgenomen is, lijkt door de cijfers te worden gestaafd. Uit de bij het ministerie van Buitenlandse Zaken bekende gegevens blijkt dat het aantal Nederlanders dat gearresteerd (en geregistreerd) werd in Suriname inderdaad is teruggelopen (2005: 160, 2006: 132 en 2007: 95). Echter niet bekend is of voor potentiële smokkelaars de verscherpte controle uitsluitend een rol gespeeld heeft bij hun overweging de route te mijden.

Het aantal in Suriname geregistreerde gedetineerde Nederlanders is sinds 2005 gedaald van 83 tot 55 per eind 2007. Naast een verminderde instroom (arrestaties) is ook een milder strafregime debet aan de daling van het aantal gedetineerden. Immers, doordat ‘kleine’ koeriers de laatste jaren in Suriname een relatief korte straf krijgen (gemiddeld 6 tot 9 maanden) is over een heel jaar gemeten de ‘doorstroom’ van gedetineerden vergroot.

5. Bezoekfrequentie en bezoekplanning 2008

Leden van de fracties van CDA, PvdA en SP hebben vragen gesteld die te maken hebben met de bezoekfrequentie en bezoekplanning. Ik begrijp uw bezorgdheid met betrekking tot de mogelijkheid tot het minder intensief volgen van bepaalde gedetineerden. Indien een gedetineerde minder dan tweemaal per jaar wordt bezocht, gebeurt dat nadat daarover overeenstemming is bereikt met betrokkene. Daarnaast wordt daarbij een zorgvuldige beoordeling gemaakt van de detentieomstandigheden en de mogelijkheden de ambassade te alerteren in geval van onvoorziene problemen.

Met de honderden rechtszittingen waarop Nederlandse gedetineerden jaarlijks verschijnen is het niet mogelijk al deze zittingen bij te laten wonen door medewerkers van ambassades. Voor het overgrote deel van de zittingen is dat ook niet opportuun. De advocaat van een verdachte moet in eerste instantie de rechtsgang beoordelen en kan daarin ook proactief zijn en de ambassade indien nodig alerteren. Ambassades besteden extra aandacht aan gedetineerden die nog in voorarrest zitten. Indien indicaties bestaan dat de rechtsgang in het geding zou kunnen zijn, dan zal de betreffende ambassade de rechtsgang actief volgen en zonodig de lokale autoriteiten aanspreken.

Op dit moment hebben nog niet alle posten de planning voor de gedifferentieerde bezoekfrequentie afgerond. Hierdoor bestaat nog geen compleet beeld. Op basis van de tot nu toe ontvangen planningen kan gesteld worden dat in Colombia een drietal gedetineerden niet bezocht kan worden omdat de gevangenissen zich in te onveilig gebied bevinden. Deze gedetineerden zijn ec hter vrijwillig overgeplaatst naar deze gebieden en zijn ervan op de hoogte dat de ambassade hen niet kan bezoeken. Daarnaast zijn er inmiddels enige gedetineerden bekend die akkoord gaan met minder dan twee bezoeken per jaar. Het gaat hierbij vaak om bipatride gedetineerden die in het land van hun tweede nationaliteit gedetineerd zijn en voldoende begeleiding ondervinden van hun lokaal aanwezige familie. De ambassades zullen rapporteren in hoeverre de bezoekplanning is gerealiseerd en ik zal u op de hoogte stellen van mijn bevindingen dienaangaande.

6. Stichting Epafras

Leden van de CDA-fractie hebben vragen gesteld over de inzet van Stichting Epafras. Het ministerie van Buitenlandse Zaken kent Epafras in 2008 een subsidie toe van

€ 660.000. De afgelopen weken heeft intensief overleg plaatsgevonden met Epafras over de invulling van de extra middelen. Binnenkort dient Epafras een definitief plan in,waarin de extra activiteiten nauwkeurig zijn omschreven.

Op de vraag hoe de indeling van de bezoeken van Epafras-medewerkers wordt bepaald, kan ik zeggen dat gedetineerden in principe minimaal tweemaal per jaar bezocht worden door een medewerker van de ambassade. Ambassades bepalen zelf aan de hand van de situatie van de gedetineerde of een bezoek van een medewerker of de ambassadeur opportuun is.

Bezoeken van een medewerker van Epafras worden in beginsel als complementair beschouwd vanwege de door Epafras geboden pastorale bijstand. Epafras heeft zich bereid verklaard in overleg ook een aantal taken van een ambassademedewerker tijdens een bezoek uit te kunnen voeren indien opportuun. Epafras streeft ernaar gedetineerden die daar behoefte aan hebben, tweemaal per jaar te bezoeken.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken kan geen rechtsbijstand verlenen aan gedetineerden in het buitenland. Het ministerie ziet toe op een correcte toepassing van het lokale rechtssysteem zonder zich daarin te kunnen mengen.

7. Indexering giften

De leden van de fractie van het CDA onderkennen dat een vergaande indexering van de 30-Euro gift ondoenlijk is, maar vragen zich af waarom er niet gekozen is voor enige, meer algemene vorm van indexering, bijvoorbeeld per regio. Ik heb deze afweging ook gemaakt. Dat uiteindelijk niet gekozen is voor een meer regionale indexering, is terug te voeren op het probleem dat het kostenniveau binnen een en hetzelfde land geregeld van detentieinrichting tot detentieinrichting dermate verschilt en soms ook nauwelijks enige relatie vertoont met het prijspeil in dat bepaalde land. Op het moment dat er voor gekozen wordt om hier een gemeenschappelijke indexering aan te verbinden worden gedetineerden in de relatief dure detentieinrichtingen onevenredig getroffen. Hier kan nog aan toegevoegd worden dat ook grote verschillen per detentieinrichting bestaan in het aanbod van levensmiddelen en andere elementaire goederen. Voor een deel is het dus feitelijk appels met peren vergelijken. Ook zijn er verschillen tussen detentieinrichtingen in hetgeen gratis aangeboden wordt aan gedetineerden. Dit alles overziende en verwijzend naar hetgeen ik hierover voorts in mijn brief van 4 december schreef, blijf ik bij mijn standpunt dat een indexering van de 30-euro niet opportuun is.

De overgrote meerderheid van EU-lidstaten verstrekt geen vaste tegemoetkoming aan in het buitenland gedetineerde onderdanen. Bekend is dat Frankrijk, Portugal en Zweden op ad hoc basis financiële tegemoetkomingen verstrekken. Voorzover bekend hanteren slechts Spanje en België een vergelijkbare maatregel. België keert € 50,00 per maand uit aan gedetineerden in ontwikkelingslanden die bewezen niet over eigen financiële middelen beschikken. Spanje geeft consulaire medewerkers discretionaire bevoegdheid tot maximaal € 120,00 per maand te verstrekken in landen met ontoereikende detentieomstandigheden. Geen van de genoemde landen hanteert een prijsindexering.

8. Rol ambassades bij de keuze van een advocaat

De leden van de SP-fractie vragen naar de praktijk waar het gaat om het vinden van een geschikte (lokale) advocaat voor de Nederlandse gedetineerde. In de praktijk werken veel ambassades met een overzicht van advocaten die in dat land beschikbaar zijn voor rechtsbijstand, en met wie er redelijk tot goede ervaringen zijn.

Deze overzichten bieden de betrokken Nederlanders de gelegenheid zich wat breder te oriënteren en een eigen afweging te maken. De ambassade noch het departement kunnen instaan voor de kwaliteit van de bijstand die geleverd zal worden.

Ingeval van consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland wordt grote terughoudendheid betracht met betrekking tot de buitenlandse rechtsgang. Dit om zelfs maar de schijn van inmenging te voorkomen. Als er vermoedens bestaan dat een onderdaan geen eerlijk proces krijgt, kan besloten worden bij het proces aanwezig te zijn en ingeval van onregelmatigheden een klacht in te dienen bij de autoriteiten.

Ook kan door een ambassade een vertrouwensadvocaat worden ingeschakeld. Deze vertrouwensadvocaat zal dan onderzoek doen naar de rechtsgang en hierover rapporteren. De vertrouwensadvocaat adviseert de ambassade en treedt niet op als raadsman voor gedetineerde.

9. Afhandeling brieven van o.a. advocaten

De leden van de SP-fractie geven aan vernomen te hebben dat het voorkomt dat advocaten op hun brieven aan de ambassade, het ministerie van Buitenlandse Zaken of het ministerie van Justitie geen antwoord krijgen. Indien hiermee bedoeld wordt dat het voorkomt dat advocaten geen inhoudelijke informatie over de gedetineerde Nederlander verstrekt krijgen, dan kan ik dat bevestigen. Ik verwijs hiervoor nadrukkelijk naar de Wet Bescherming Persoonsgegevens, die het niet toestaat dat derden, zonder machtiging van betrokken gedetineerde, informatie verstrekt krijgen. Informatie wordt uitsluitend verstrekt aan een door de gedetineerde aangewezen contactpersoon of op basis van een gerechtelijk bevel.

In algemene zin kan ik over de behandeling van correspondentie melden dat zowel de ambassades als de directies van het ministerie van Buitenlandse Zaken geïnstrueerd zijn correspondentie volgens de daartoe gestelde richtlijnen van de Nationale ombudsman af te handelen. De Nationale ombudsman heeft in zijn laatste onderzoek geconcludeerd dat het ministerie van Buitenlandse Zaken over het algemeen correspondentie behoorlijk afhandelt. Daarmee wil ik echter niet uitsluiten dat in een incidenteel geval een brief onbeantwoord blijft, bijvoorbeeld omdat deze in het ongerede is geraakt.

10. Individuele zaken Bolt en Al Mansouri

De leden van de CDA-fractie vragen naar de laatste stand van zaken ten aanzien van gedetineerden Bolt, in Frankrijk en Al Mansouri in Iran. De leden vragen of de berichtgevingen kloppen dat beide slechts met consulaire afgevaardigden contact hebben en praktisch niet met de buitenwereld. Mij is niet bekend op welke berichtgevingen het CDA doelt, maar ten aanzien van Al Mansouri is het zo dat de Iraanse autoriteiten niet toestemmen dat hij bezoek ontvangt van Nederlandse consulaire vertegenwoordigers. Iran stelt zich immers op het standpunt dat Al Mansouri Iraniër is en men staat om die reden niet toe dat hij consulaire bijstand ontvangt van de Nederlandse vertegenwoordiging in Teheran. Het hebben van de Nederlandse nationaliteit naast de Iraanse heeft voor de Iraanse autoriteiten geen relevantie. Na intensief aandringen onzerzijds heeft Iran, naar eigen zeggen bij wijze van politiek gebaar, er in toegestemd dat een lid van een ambtelijke delegatie medio november een eenmalig bezoek aan hem heeft mogen brengen. Iran staat wel toe dat Al Mansouri door familie wordt bezocht en ook mag hij verscheidene keren per maand telefonisch contact hebben zijn vrouw in Nederland. De in Iran woonachtige familie van Al Mansouri maakt, voorzover mij bekend, met enige regelmaat gebruik van de mogelijkheden hem te bezoeken.

In november 2007 informeerde de minister van Justitie de Kamer, mede namens mij, over de heer Bolt naar aanleiding van vragen van het lid De Wit (SP). Deze vragen werden ingezonden op 2 november 2007 met kenmerk 2070804070.

De heer Bolt is op 20 mei 2005 aan Frankrijk overgeleverd en zit sindsdien in dat land in voorarrest. De duur van het voorarrest in Frankrijk is naar Nederlandse maatstaven lang. De Franse autoriteiten hebben aangegeven dat deze duur het gevolg is van de aard en omvang van het strafrechtelijk onderzoek waarvan de zaak tegen de heer Bolt deel uitmaakt. Het gaat om een langlopend onderzoek inzake een omvangrijke criminele organisatie. De te verrichten onderzoekshandelingen vergden veel tijd en capaciteit, in afwachting waarvan de verdachten niet op vrije voeten zijn gesteld, omdat onderzoeksbelangen zich daartegen verzetten en omdat het vluchtgevaar te groot wordt geacht. Inmiddels is het onderzoek tegen de heer Bolt en dertien medeverdachten afgerond en is een datum bepaald voor inhoudelijke behandeling door de rechter. De Franse autoriteiten hebben de minister van Justitie bericht dat aan de heer Bolt is meegedeeld dat het onderzoek ter terechtzitting van 5 tot 20 mei 2008 zal plaatsvinden.

De vraag of de heer Bolt in afwachting van zijn proces in detentie blijft, is aan de Franse justitiële autoriteiten. Het is niet aan de Nederlandse autoriteiten om daarin te treden. De Franse wetgeving biedt de heer Bolt overigens te allen tijde de mogelijkheid om bij de rechter te verzoeken om vrijlating. Tegen de hierop te nemen rechterlijke beslissing staat vervolgens hoger beroep open.

De Nederlandse ambassade in Parijs heeft de lange duur van het voorarrest aangekaart bij de Franse autoriteiten. Naast het feit dat toezicht wordt gehouden op de rechtsgang heeft de ambassade vanaf het moment van zijn arrestatie aan de heer Bolt de gebruikelijke consulaire bijstand verleend.

In tegenstelling tot hetgeen de fractieleden van het CDA uit de berichtgeving hebben opgemaakt, heeft de heer Bolt contact met veel instanties, waaronder de Nederlandse ambassade in Parijs, Reclassering Nederland, advocaten in Frankrijk en Nederland, media, overheidsinstanties in Frankrijk en Nederland, zakenmensen, etc. Hij wordt geregeld bezocht. Zo werd hij inmiddels zeven keer (januari, augustus, december 2006, maart, oktober, november en december 2007) door een medewerker van de Nederlandse ambassade en vier keer (juli, oktober, november en december 2007) door Reclassering Nederland bezocht. Daarnaast had de heer Bolt contact met familie, dominees, enzovoort. Dat soort bezoeken worden echter niet door het ministerie van Buitenlandse Zaken geregistreerd. Bezoek aan gedetineerden door medewerkers van de Nederlandse ambassade (danwel consulaat) of door Reclassering Nederland, wordt vooraf gepland.

11. Thailand

De leden van de SP-fractie laten zich in positieve zin uit over de wijze waarop Ambassade Bangkok bezoekende families van gedetineerden begeleidt. Dat is goed te vernemen. De fractie van de SP vraagt zich in dit verband af of het ministerie hier zicht op heeft. Ik kan de SP antwoorden dat het ministerie zicht heeft op bezoekende familieleden voorzover deze hun bezoek vooraf aan dit ministerie of aan de ambassade melden. In het bevestigende geval zal bemiddeling worden aangeboden bij het maken van bezoekafspraken. Daarnaast worden familieleden van gedetineerden in landen waar het moeilijk is afspraken en bezoekerspassen te regelen bij het begin van de detentie standaard aangeraden hun bezoeken van te voren af te stemmen met het Ministerie. Dit om zo veel mogelijk teleurstellingen bij aankomst te voorkomen. In de regel komen veel afspraken uiteindelijk naar tevredenheid tot stand. Alle bemiddeling door ambassade en ministerie ten spijt, komt het evenwel voor dat gewenste bezoeken niet tot stand komen, of dat op het laatste moment de lokale autoriteiten data, tijdstip en duur van het bezoek wijzigen.

12. Overleg posten met lokale autoriteiten

De leden van de VVD-fractie vragen naar een appreciatie van de effectiviteit van de inzet van Nederlandse posten richting het land van detentie. In het algemeen gesproken kan worden vastgesteld dat aandacht van de posten er toe leidt dat lokale autoriteiten of gevangenisdirecties grotere prioriteit hechten aan een bepaald probleem in relatie tot detentieomstandigheden en rechtsgang. In sommige gevallen kan volstaan worden met een telefonische navraag door een consulaire medewerker, in andere gevallen zal een afspraak door de Chef de Poste wenselijk zijn. Daar waar nodig zal ik ook zelf mijn ambtgenoot benaderen om bepaalde nijpende kwesties aan de orde te stellen. Wanneer sprake is van detentieproblemen die een groot aantal gedetineerden raken, ook van andere nationaliteiten, is een EU-demarche een geëigend middel. De effectiviteit van deze diplomatieke middelen blijft evenwel ook afhankelijk van het vermogen en de bereidheid van lokale autoriteiten om een antwoord te bieden op bepaalde problemen.

13. Tevredenheidsmeting

De leden van de PvdA-fractie vragen of er een tevredenheidsmeting onder gedetineerden in het buitenland is geweest. Een dergelijke meting is tot op heden niet onder de gedetineerden uitgevoerd. Wel wordt inmiddels met een externe partij oriënterend gesproken over een uit te voeren evaluatie volgens dezelfde methodiek die toegepast is bij een onderzoek naar de begeleiding van gedetineerden in Nederland. In hoeverre een en ander geëxtrapoleerd kan worden naar de situatie van Nederlandse gedetineerden in het buitenland is echter de vraag. De consulaire bijstand die dit ministerie in het buitenland verleent, kan zeker niet hetzelfde brede terrein aan voorzieningen bestrijken waar gedetineerden in Nederland aanspraak op kunnen maken.

14. WOTS

Verschillende fracties stelden vragen over de WOTS. Een van de vragen was of ik een overzicht kan geven van de overnames van gedetineerden welke momenteel op basis van de WOTS plaats hebben.

In het geautomatiseerde systeem Prison dat beoogt individuele dossiers samen te stellen van in totaal ruim 2600 gedetineerden in het buitenland, wordt per situatie nauwkeurig bijgehouden wat de status is van de procesgang. In ieder dossier wordt geregistreerd of betrokkene een WOTS-verzoek heeft ingediend indien het land van detentie is aangesloten bij het VOGP (zie 2). Sinds in januari 1988 de WOTS in werking trad heeft het ministerie van Justitie circa 4400 verzoeken ontvangen om overbrenging van gevonniste personen. Er zijn in die periode circa 1500 gedetineerden overgebracht.

U stelde daarnaast de vraag of het zo is dat gedetineerden, van wie het aannemelijk is dat ze eenmaal terug in Nederland op vrije voeten komen vanwege de lagere Nederlandse maatstaf, moeilijker of zelfs niet op basis zijn WOTS worden uitgeleverd en indien dit zo is, of ik hieromtrent een appreciatie kan geven?

In het kader van het Verdrag Overbrenging Gevonniste Personen (VOGP) van de Raad van Europa of van een bilateraal Wots-verdrag kunnen Nederlandse gedetineerden in landen die aldus een verdragsrelatie met Nederland hebben een verzoek indienen tot het uitzitten van de straf in Nederlandse detentie. Het toepasselijke verdrag bepaalt of er bij terugkeer in Nederland sprake zal zijn van omzetting van de straf naar Nederlandse maatstaven, of voortzetting van het buitenlandse strafvonnis. Indien er een keuzemogelijkheid is kunnen staten die bezwaar hebben tegen de in Nederlandse gangbare straftoemeting, aan een overbrengingsverzoek de voorwaarde

verbinden dat Nederland de procedure van voortgezette tenuitvoerlegging

toepast. In dat geval legt Nederland het buitenlandse vonnis ten uitvoer, maar niet verder dan het in Nederland geldende strafmaximum. In de praktijk worden overbrengingsverzoeken niet op de in de vraag bedoelde grond afgewezen. Het nieuwe WOTS-beleid van mijn collega van Justitie (zie TK 2007-2008, 31 200 VI, nr 30) geeft hier overigens nog meer flexibiliteit doordat de datum van vervroegde invrijheidstelling kan worden opgeschort.

15. Bipatriden-problematiek

De kwestie Al Mansouri brengt mij op de problematiek van de bipatride gedetineerden. De leden van de CDA-fractie dringen er op aan dat ook de consulaire bijstand aan deze groep Nederlanders wordt verbeterd. Ik ben het op dit punt geheel eens met de leden van de CDA-fractie. In landen waar de consulaire toegang tot deze categorie gedetineerden problematisch of onmogelijk is (o.a. Turkije, Iran, Eritrea) is hier ook geregeld aandacht voor gevraagd bij de lokale autoriteiten. Deze inspanningen zijn tot nu toe beperkt succesvol geweest en hebben er toe geleid dat incidenteel bipatride Nederlanders bezocht mochten worden - vaak slechts eenmalig, met uitzondering van Eritrea -. Een structurele oplossing is er voor deze problematiek echter nog niet. Wel kan geconcludeerd worden dat andere landen dezelfde problemen ervaren als het gaat om toegang tot hun bipatride gedetineerde landgenoten, met name in islamitische landen. In veel andere landen speelt de problematiek overigens nauwelijks en zijn goed bezoekafspraken te maken. Kern van het probleem is het gegeven dat het Verdrag van Wenen inzake Consulaire Betrekkingen (1963) geen expliciete bepalingen kent voor het bezoeken van bipatride landgenoten. Art 36 van dit verdrag regelt consulaire toegang tot onderdanen van de zendstaat. Het land van detentie kan er evenwel voor kiezen dubbele nationaliteit niet te erkennen, en alleen uit gaat van de ‘eigen’ nationaliteit van de gedetineerde. Art 36 van hoger genoemd verdrag biedt hiervoor geen uitweg, anders dan dat de andere staat een beroep kan doen in de geest van Art 36 handelen en terzake bilaterale afspraken te maken. Met een land als Marokko zijn hierover destijds goede afspraken gemaakt. Met andere veelal islamitische landen is dit tot op heden echter niet gelukt. Ik zal mij hiervoor evenwel blijven inspannen.

16. Uitbreiding posten

De PvdA-fractie vraagt zich terecht af of uitbreiding van de personele capaciteit wordt overwogen. Op dit moment is dat evenwel niet mogelijk in verband met de tenuitvoerlegging van de zgn. taakstelling. De in mijn brief van 4 december 2007 genoemde bezoekdifferentiatie alsmede het waar mogelijk en wenselijk extra inzetten van Reclasseringsvrijwilligers of vertegenwoordigers van Epafras dienen ertoe bij te dragen dat de posten de toename van gedetineerden in de huidige bezetting kunnen opvangen. Dat op sommige posten desalniettemin knelpunten kunnen ontstaan valt niet uit de sluiten. Ik zal mij alsdan op de ontstane situatie beraden.