Kamerbrief inzake overzicht stand van zaken m.b.t. de implementatie van EG-richtlijnen
Bij brief van 11 november, gericht aan de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, reageert de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie op de aanbiedingsbrief bij het implementatieoverzicht bij het derde kwartaal 2008 (Kamerstuk I, 2008/09, 21109/30928 nr. E). Daarbij geeft hij aan dat de leden van deze commissie zeer onaangenaam getroffen waren door de zinsnede bij richtlijn 2005/29/EG (oneerlijke handelspraktijken): “In de Eerste Kamer zijn vragen gesteld over de bij amendement gewijzigde handhavingssystematiek, hetgeen tot een verdere vertraging leidde.“ Naar mening van de leden lijkt hierin een verwijt aan de Eerste Kamer besloten te liggen.
Vooropgesteld zij dat wij met deze passage, die overigens ook reeds in de aanbiedingsbrief bij het voorgaande kwartaaloverzicht voorkwam, geenszins beoogden een verwijt richting Eerste Kamer te maken.
Overeenkomstig het verzoek van de vaste commissie voor Europese Zaken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal d.d. 5 december 2007, (Kamerstukken II 2007/08, 21109 nr. 173) wordt met ingang van 2008 in de aanbiedingsbrief bij een kwartaalrapportage meer informatie verschaft over onder meer oorzaken van vertragingen.
Aan dit verzoek geven wij aldus uitvoering dat, bij besluiten waarvan de implementatietermijn is of dreigt te worden overschreden, alle voor de voortgang van het implementatietraject relevante gebeurtenissen genoemd worden. Aan de selectie van deze gebeurtenissen ligt dus geen oordeel over vermijdbaarheid of verwijtbaarheid daarvan ten grondslag.
Wij onderschrijven zonder meer uw stelling dat het stellen van vragen inherent is aan het wetgevingsproces, zoals ook het amenderen of afstemmen van een wetsvoorstel dat is. Het is ook geenszins onze bedoeling te suggereren dat voor dergelijke incidenten geen ruimte zou zijn bij implementatietrajecten. In het bijzonder daar waar de nationale wetgever inhoudelijke keuzes moet maken is het van belang dat de Kamers ten volle hun taken kunnen waarmaken, zowel met het oog op de democratische legitimatie van de resulterende wetgeving als op de kwaliteit daarvan.
Dit laat echter onverlet dat dergelijke gebeurtenissen wel effecten hebben op de lengte van het implementatietraject, die niet altijd in de planning zijn te voorzien of op te vangen. Voor een volledig beeld van de problematiek rondom implementatievertragingen is het daarom naar onze mening noodzakelijk ook dat onder ogen te zien.
Zoals ook in de aanbiedingsbrief bij de kwartaalrapportage aangegeven is de tijdige implementatie van Europese besluiten, in het bijzonder bij formele wetgevingstrajecten, een gezamenlijke verantwoordelijkheid van regering en Staten-Generaal. De permanente opgave daarbij is om daarvoor een weg te vinden waarin ook recht gedaan kan worden aan de andere belangen die evenzeer aan de orde zijn in en gedurende het wetgevingstraject. Wij vertrouwen er op hierbij ook op uw medewerking te kunnen blijven rekenen.
De staatssecretaris voor Europese Zaken, De minister van Justitie,
drs. F.C.G.M. Timmermans dr. E.M.H. Hirsch Ballin