Kamerbrief inzake onderhandelingen over een nieuw Benelux-verdrag
Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg inzake de Benelux op 12 februari jl., breng ik uw Kamer graag op de hoogte van de voortgang bij de onderhandelingen over een nieuw Benelux-verdrag voor de periode na 2010. Het nieuwe Benelux-verdrag dient ter vervanging van het verdrag dat dateert van 1958. Al eerder sprak Nederland met de twee Benelux-partners af dat wij het aflopen van dat Verdrag zouden aangrijpen om de Benelux-samenwerking op een modernere leest te schoeien en een sterkere politieke sturing te geven. Ik verwijs hierbij naar de reactie op het AIV advies die het kabinet op 3 juli 2007 aan uw Kamer heeft gestuurd (Brief van de minister van Buitenlandse Zaken ten geleide van de kabinetsreactie op het AIV-advies nr. 53 "Benelux, nut en noodzaak van nauwere samenwerking", 30800 V, nr. 111).
De onderhandelingen over de herziening van het oude Benelux-verdrag gingen begin juni 2007 van start en werden afgelopen maand voltooid. Het resultaat is het ‘Verdrag tot herziening van het op 3 februari 1958 gesloten Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie’. Dit Verdrag en het bijbehorend meerjarig werkprogramma werd op 13 juni 2008 door de Ministerraad goedgekeurd en zal op 17 juni 2008 ondertekend worden door tenminste de premiers en de ministers van Buitenlandse Zaken van de drie Benelux-landen. Dit wil zeggen dat de ondertekening geschiedt onder Nederlands voorzitterschap van de Benelux. Uiteraard zal het Verdrag op afzienbare termijn officieel aan uw Kamer worden voorgelegd ter ratificatie.
De positie van het kabinet, zoals aan u meegedeeld in de kabinetsreactie op het eerder genoemde advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken van 3 juli jongstleden, is op vrijwel alle punten gerealiseerd. Dit geldt in de eerste plaats de manier waarop het herziene Verdrag juridisch is vorm gegeven: in lijn met het Nederlandse standpunt is het verdrag aangepast door middel van een wijzigingsprotocol, waarna een kaderverdrag is overgebleven, met daarin de institutionele basis van de Benelux Unie. Dit heeft geen consequenties voor de verhouding met de Interparlementaire Beneluxraad. Het Verdrag wordt aangevuld met een regelmatig aan te passen meerjarig werkprogramma, waarin de belangrijkste activiteiten van de Benelux voor enkele jaren worden neergelegd. Dit meerjarig werkprogramma dient als basis voor de jaarlijks, door het Benelux Secretariaat-generaal op te stellen jaarprogramma’s, die, evenals het meerjarig werkprogramma, door het Comité van Ministers moeten worden goedgekeurd.
Daarmee is de wens gerealiseerd van een duidelijkere politieke sturing van de Benelux, een meer uitgesproken beleidsinhoudelijke focus en meer flexibiliteit om in te kunnen spelen op de actualiteit. Het Comité van Ministers behoudt in het herziene Verdrag zijn plaats als hoogste orgaan van de Benelux. Het Verdrag verplicht het Comité ertoe om tenminste éénmaal per voorzitterschap bijeen te komen. In de praktijk komt dit neer op tenminste éénmaal per jaar omdat het voorzitterschap niet meer voor een half jaar (zoals in het oude verdrag) maar voor een jaar zal worden bekleed: dit komt de continuïteit van de samenwerking ten goede.
Ook aan de wens van een duidelijke beleidsinhoudelijke focus is voldaan: het Verdrag definieert voor de Benelux twee hoofddoelstellingen die worden verwezenlijkt op drie kernterreinen van samenwerking. De twee centrale doelstellingen zijn de samenwerking in de grensstreken en het vervullen van een voortrekkersrol in de Europese Unie. Naast de voltooiing van de economische unie, die het belangrijkste doel vormde van het Verdrag van 1958, zijn als kernterreinen van samenwerking opgenomen ‘duurzame ontwikkeling’ en de samenwerking op het gebied van ‘veiligheid’, d.w.z. de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. In lijn hiermee, wordt de organisatie omgedoopt tot ‘ Benelux Unie’. Bij de benaming van alle instellingen van de Benelux Unie is zoveel mogelijk geprobeerd gebruik te maken van ‘Benelux’ als ‘ adjectief’. In dit verband merk ik op dat, eveneens in lijn met de Nederlandse wens, de Economische en Sociale Raad van Advies geheel is opgeheven.
De visie van het kabinet op de onderlinge politieke samenwerking ging uit van een waardering van de informele onderlinge consultatie en afstemming in EU-verband en in andere multilaterale fora en een de facto ‘right of first consultation’. Tegelijkertijd heeft de regering steeds aangegeven belang te hechten aan het behoud van het informele karakter van deze samenwerking. Ook op dit punt heeft de regering haar zin gekregen: de samenwerking is niet geformaliseerd en evenmin opgenomen in het Verdrag. Echter, de (hierboven genoemde) verplichting aan het Comité van Ministers om minstens eenmaal per voorzitterschap bijeen te komen onderstreept de onderlinge consultatie en afstemming. Overigens zal er ter gelegenheid van de ondertekening van het nieuwe Verdrag, een ‘politieke verklaring’ worden afgelegd, die de politieke samenwerking kracht bijzet.
De politieke samenwerking krijgt ook gestalte door samenwerking met andere regio’s en regionale fora. Om aan te geven dat de Benelux-staten hier belang aan hechten – en open voor staan – is hierover een expliciete bepaling in het verdrag opgenomen. Deze moet ook de samenwerking van de Benelux Unie met deelstaten en bestuurlijke entiteiten buiten de Benelux mogelijk maken.
Bij het herziene Verdrag zijn een ‘Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Benelux Unie’ en een Verklaring gevoegd. De voorrechten en immuniteiten van de Benelux Unie die in het Protocol worden neergelegd, betreffen de voor een intergouvernementele organisatie gebruikelijke functionele voorrechten en immuniteiten. De Verklaring tenslotte, geeft uitleg aan enkele bepalingen van het herziene Verdrag. In dit verband verdient vermelding dat de Verklaring onder andere toeziet op de met België te sluiten zetelovereenkomst. Deze heeft onder meer tot doel te komen tot een evenwichtiger samenstelling van het personeelsbestand van het Secretariaat-generaal. Vanuit de algemene, ook door België en Luxemburg geuite, wens te komen tot meer evenwichtigheid in de Benelux Secretariaat-Generaal, is in het herziene Verdrag neergelegd dat de Secretaris-generaal en de adjunct Secretarissen-generaal een college vormen en dat de drie nationaliteiten in dit college vertegenwoordigd moeten zijn.
Resumerend ben ik van mening dat het nieuwe verdrag, zowel qua vorm als qua inhoud, in ruime mate tegemoet komt aan de eerder door het kabinet uitgesproken en ook door uw Kamer aan mij op 12 februari kenbaar gemaakte, wens tot modernisering en actualisering van de Benelux-samenwerking.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen