Kamerbrief inzake nadere informatie over betalingen aan Nederlanders bij internationale organisaties
In onze antwoorden op de Kamervragen van de leden Boekestijn en Irrgang over de betalingen door het ministerie van Buitenlandse Zaken aan mevrouw Herfkens ( respectievelijk kenmerk 2070808130 en 2070809030) hebben wij toegezegd de Kamer nader te zullen informeren over andere Nederlanders in VN-dienst die de afgelopen jaren al dan niet ten onrechte huurvergoedingen hebben ontvangen. Ook vroeg u ons u te informeren over de mogelijkheden van terugvordering van de voor mevrouw Herfkens betaalde huurvergoeding.
Hierbij informeren wij u over de resultaten van het nadere onderzoek op deze twee punten.
Verder gaan wij in deze brief in op de vragen van de leden Gill’ard en Voordewind aan de minister van Buitenlandse Zaken over het verstrekken van vergoedingen aan Nederlanders die in het buitenland werkzaam zijn voor internationale organisaties (kenmerk 2070810830).
Voordat wordt ingegaan op de individuele gevallen, hechten wij eraan u te informeren over het detacheringsbeleid zoals dat sinds enige jaren bij het ministerie wordt toegepast. Uitgangspunt daarbij is, dat het in het Nederlandse belang is dat landgenoten werkzaam zijn op strategisch belangrijke posities bij internationale organisaties. Wij zijn daarom ook van mening dat een detachering bij een internationale organisatie van BZ-medewerkers waardevol is.
1. Vergoedingen aan BZ-medewerkers gedetacheerd bij internationale organisaties
Er is in kaart gebracht welke medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken op dit moment gedetacheerd zijn, op basis van buitengewoon verlof, bij de VN en of, en zo ja welke vergoedingen zij ontvangen en of deze strijdig zijn met de VN-regels. Aangezien ook bij vergoedingen aan medewerkers bij andere internationale organisaties sprake kan zijn van strijdigheid met de regels zijn ook die gevallen onderzocht. Dit levert het volgende beeld op.
In totaal zijn thans achttien medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken gedetacheerd op basis van buitengewoon verlof bij een internationale organisatie. Mevrouw Herfkens wordt hier nog meegeteld. Hiervan werken er acht bij VN-instellingen (in New York of elders), drie bij de NAVO, twee bij de Wereldbank, twee bij het Raadssecretariaat van de Europese Unie, één bij het Permanente Hof van Arbitrage (PHA), één bij de Asian Development Bank (ADB) en één bij de European Bank for Reconstruction and Development (EBRD).
Van deze achttien medewerkers ontvingen of ontvangen acht medewerkers geen extra vergoedingen. De overige tien medewerkers, inclusief mevrouw Herfkens, ontvingen of ontvangen wel aanvullende vergoedingen van het ministerie. Zeven medewerkers ontvingen vergoedingen in overeenstemming met de regels van de betreffende internationale organisaties. Bij twee medewerkers, onder wie mevrouw Herfkens, is sprake van strijdigheid met de regels. Over mevrouw Herfkens hebben wij u al geïnformeerd. Het betrof daarnaast één medewerker die een huurvergoeding en een bijdrage voor onderwijskosten ontving. De bijdrage in de huur is al in 2003 gestaakt, de bijdrage in de onderwijskosten is in januari 2008 stopgezet.
Bij één medewerker is nog niet duidelijk of de regels zijn overschreden. Ten aanzien van deze medewerker, die per 1 januari 2008 is gedetacheerd bij de VN, heeft het ministerie toegestaan dat vrouw en kind tot de zomer 2008 in het huis op de oude standplaats mogen blijven wonen. Het betreft een huis in eigendom van het Rijk, waaraan in dit geval enkele kosten verbonden zijn. De reden waarom dit is toegestaan, is dat de zoon op deze wijze in staat gesteld wordt zijn schooljaar op de oude standplaats af te maken. De VN kon desgevraagd nog niet melden of een dergelijke regeling toelaatbaar is. Indien blijkt dat deze regeling in strijd is met de regels van de VN zal de regeling worden stopgezet. Voor deze medewerker betaalt het ministerie verder de kosten van opslag van een aantal kubieke meters verhuisboedel. Hier heeft de VN geen bezwaar tegen.
Voor de overige medewerkers die aanvullende vergoedingen ontvingen of ontvangen geldt:
- Voor vier medewerkers, twee werkzaam bij de VN, één bij de ADB en één bij het Raadssecretariaat van de EU, betaalt het ministerie alleen de opslagkosten van huisraad bij een verhuizer in Nederland. Betaling geschiedt direct aan de verhuizer. De reden hiervoor is dat de medewerkers deze goederen niet hebben meegenomen naar hun huidige standplaats. Dit is in overeenstemming met de regelgeving van de relevante internationale organisaties.
- Daarnaast droeg het ministerie in één geval bij in de onderwijskosten van kinderen van een gedetacheerde medewerker bij het Permanente Hof van Arbitrage. Het betreft een bijdrage ten behoeve van tertiair onderwijs van drie kinderen in de periode 1999 tot de zomer 2006. Dit was niet strijdig met de regels van de desbetreffende organisatie.
In dit verband hechten wij eraan u te melden dat de minister van Buitenlandse Zaken in maart 2007 een herziening heeft doorgevoerd van het Dienst Buitenlandse Zaken Vergoedingenstelsel (DBZV) waarmee de vergoeding voor tertiair onderwijs is afgeschaft. De reden hiervoor is dat door de verruiming van de onderwijsmogelijkheden op tertiair niveau in Nederland in de Engelse taal, een speciale regeling voor de vervolgopleiding van kinderen die vanwege plaatsing in het buitenland van hun ouders noodgedwongen anderstalig lager en middelbaar onderwijs moesten volgen, niet meer nodig is. - Verder zijn, in goed overleg met de EBRD, in één geval de verhuiskosten van Luxemburg, de toenmalige standplaats van de medewerker, naar Londen betaald door het ministerie. Dit gebeurde in overeenstemming met de regelgeving van de organisatie.
- Het ministerie betaalt verder de huur van een medewerkster die gedetacheerd is bij de NAVO. De huurvergoeding bedraagt 1200 € per maand. De reden is dat de bijdrage in de huur die de NAVO bereid was aan te bieden onvoldoende was om de bestaande huur te dekken van betrokken medewerkster die reeds in Brussel woonde en werkzaam was op een Nederlandse vertegenwoordiging aldaar. Om koopkrachtverlies voor de medewerkster te voorkomen is besloten dat zij afziet van de tegemoetkoming van de NAVO en dat het ministerie de betaling van de huur voortzet. De BZ-medewerkster heeft dit bij de NAVO gemeld. De NAVO heeft aangegeven dat er geen bezwaar bestaat tegen deze regeling.
- Een andere medewerker is gedetacheerd bij de VN, in eerste instantie in Gen ève, later in Jeruzalem. Gedurende zijn plaatsing in Genève ontving hij een huurvergoeding van 1400 € per maand. Na verhuizing in 2003 naar Jeruzalem is de huurvergoeding stopgezet. Terugkijkend was deze vergoeding in strijd met de regels.
Deze medewerker ontvangt verder sinds 2001 ook een bijdrage in de kosten van secundair en tertiair onderwijs voor een kind. Bij de eerdergenoemde herziening van het DBZV is een overgangsregeling getroffen voor die medewerkers die thans een vergoeding krijgen voor tertiair onderwijs. Hiervoor is gekozen zodat deze kinderen hun opleiding kunnen afronden.
De VN-regelgeving vergoedt 75% van de onderwijskosten (education grant). Het ministerie heeft dit aangevuld tot 100% onder aftrek van een eigen bijdrage (die geldt voor elke BZ-medewerker die een vergoeding voor tertiair onderwijs krijgt). De VN heeft aangegeven dat een dergelijke aanvulling had moeten worden gemeld bij het aanvragen van de education grant zodat deze bijdrage in mindering kan worden gebracht op de grant. Wij interpreteren deze uitleg zo dat deze aanvulling eigenlijk niet had gemogen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de betaling van de aanvulling stopgezet.
Tot slot betaalt het ministerie voor deze medewerker de kosten van enkele kubieke meters opslag van zijn verhuisboedel. Hier heeft de VN geen bezwaar tegen.
Voor de goede orde dient ook dat in december 2007 een huurvergoeding is toegekend aan een medewerker werkzaam bij de VN. Toen recent duidelijk werd dat dit in strijd was met de regels, is deze vergoeding voordat het tot uitkering kwam meteen stopgezet. Deze medewerker heeft dus nooit een vergoeding ontvangen.
Voor alle BZ-gedetacheerden geldt dat zij deelnemer blijven bij het ABP voor hun pensioenopbouw en dat daarvoor een dienstverband met BZ bestaat. Tegen deze pensioenregeling bestaan geen bezwaren bij de betrokken internationale organisaties. Het werknemersdeel betalen de medewerkers aan het ministerie, dat dit vervolgens afdraagt aan het ABP. Het werkgeversdeel wordt door het ministerie afgedragen aan het ABP. Aan het eind van het contract maakt de medewerker de bij de internationale organisatie opgebouwde pensioenrechten aan het ministerie over. Een eventueel negatief saldo wordt door het ministerie kwijtgescholden. Doel van deze regeling is het voorkomen van een pensioenbreuk.
Met de aanvaarding door de Algemene Vergadering van de VN van de geamendeerde Code of Conduct in 2001 werd de regelgeving met betrekking tot betalingen door lidstaten van de VN aan medewerkers bij de VN –instellingen verder aangescherpt. Daarom hebben wij ook onderzoek laten verrichten naar vergoedingen aan BZ-medewerkers die in het verleden, vanaf 2001, gedetacheerd waren bij de VN. Dat levert het volgende beeld op.
In de periode vanaf 2001 tot 2007 waren zeven BZ-medewerkers gedetacheerd bij de VN. Twee hiervan ontvingen gedurende hun detachering geen enkele vergoeding. In vijf gevallen zijn vergoedingen verstrekt in strijd met de VN-regelgeving. Het gaat om een huurvergoeding van 4100 dollar aan één medewerker bij de VN over een periode van vier jaar (1999-2003); één andere medewerker ontving een huurvergoeding van 1275 € per maand; één medewerker ontving een tegemoetkoming in de onderwijskosten; één medewerker bij een VN-instelling ontving over de periode 2001-2004 een tegemoetkoming voor gescheiden huishouding van ouders en kind en verloftickets; één medewerker bij een VN-missie ontving een huurvergoeding van 380 € per maand en kosten van recuperatietickets.
De leden Gill’ard en Voordewind vroegen naar informatie over betalingen door andere departementen van vergoedingen aan Nederlanders die bij internationale organisaties werkzaam zijn. Wij hebben deze vraag doorgeleid naar de andere departementen die voor de beantwoording zullen zorgdragen.
2. Vergoedingen mevrouw Herfkens
In aanvulling op onze eerdere antwoorden en in antwoord op de nadere vraag hierover van de leden Gill’ard en Voordewind willen wij nog het volgende toevoegen.
Mevrouw Herfkens heeft met ingang van 1 november 2002 een tijdelijke aanstelling bij het ministerie gekregen onder gelijktijdige verlening van buitengewoon verlof, voor de duur van haar benoeming tot Executive coordinator for the MDG’s Campaign bij de VN. Hierdoor kon zij in aanmerking komen voor bovengenoemde pensioenregeling bij het ABP. Deze aanstelling was ook de basis voor de toekenning van de andere vergoedingen. Daar mevrouw Herfkens per 1 juli 2007 is overgegaan op een ander contract bij UNDP, waarbij zij geen pensioen meer opbouwt, is inmiddels met terugwerkende kracht per die datum haar aanstelling bij het ministerie beëindigd.
Nader intern onderzoek naar de procedure met betrekking tot de toekenning van de vergoedingen heeft het volgende opgeleverd. Zowel in Den Haag als op de Nederlandse Permanente vertegenwoordiging is in New York in september en oktober 2002 met mevrouw Herfkens over haar contractuele relatie en over de vergoedingen gesproken. Het is uit de verslaglegging en op basis van het nadere onderzoek niet met zekerheid vast te stellen wie de contacten over de vergoedingen geï nitieerd heeft. Door de ambtelijke leiding van het ministerie is besloten haar deze vergoedingen en de pensioenregeling toe te kennen. Dit is vervolgens in een brief van 8 november 2002 van het ministerie aan mevrouw Herfkens vastgelegd. De vergoedingen aan mevrouw Herfkens zijn toegekend met analoge toepassing van het Dienst Buitenlandse Zaken Vergoedingenstelsel.
Tot slot hechten wij eraan te vermelden dat in onze eerdere antwoorden op Kamervragen is gemeld dat mevrouw Herfkens de verhuiskostenvergoeding van UNDP aan het ministerie heeft overgemaakt conform de bestaande praktijk bij verrekeningen. Nader onderzoek in de financiële administratie levert op dat de vergoeding rechtstreeks door UNDP aan het ministerie is overgemaakt. Overigens kan hieruit worden afgeleid dat UNDP in ieder geval op de hoogte was van de verhuiskostenvergoeding die mevrouw Herfkens ontving.
Om dit soort problemen in de toekomst te voorkomen heeft de minister van Buitenlandse Zaken opdracht gegeven zorg te dragen voor verbetering van de vastlegging en de toegankelijkheid van dit soort gegevens.
3. VN-regelgeving
De leden Gill’ard en Voordewind vragen verder nadere informatie over de toepasselijke VN-regelgeving en over de verantwoordelijkheid voor controle en handhaving daarvan en over de verhouding tussen de VN- en de BZ-regelgeving. In ons antwoord op eerdere Kamervragen verwezen wij naar het Handvest. Het betreft vooral artikel 100 en 101 van het Handvest van de Verenigde Naties die nader zijn uitgewerkt in o.a. Regulation 1.2(j) van de Staff Regulations of the United Nations, en paragrafen 46 en 47 van de Standards of Conduct for the International Civil Service. De geamendeerde Standards of Conduct zijn in 2001 aanvaard en gelden voor alle VN-stafleden, dus ook voor medewerkers van UNDP. De Standards of Conduct spreken over vergoedingen en/of toelagen in algemene zin; huren en/of verhuizingen worden niet specifiek vermeld.
De controle op het naleven van deze regels is een gedeelde verantwoordelijkheid. In eerste instantie is de VN verantwoordelijk voor de controle op de naleving van haar eigen regelgeving. Naast de VN strekt die verantwoordelijkheid zich ook uit tot de medewerkers van de VN. Zij dienen op de hoogte te zijn van de regelgeving van hun werkgever en in overeenstemming daarmee te handelen. Daarnaast worden de regeringen van de lidstaten van de VN geacht zich te onthouden van handelingen en gedragingen die tegen de geest en letter van VN-regelgeving (inclusief resoluties) indruisen.
Vastgesteld kan dus worden dat volgens de VN-gedragsregels mevrouw Herfkens de tegemoetkomingen niet in ontvangst had mogen nemen en dat Nederland deze niet had behoren te betalen.
Het Dienst Buitenlandse Zaken Vergoedingenstelsel (DBZV) is bedoeld voor medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken op het departement in Den Haag, op de posten in het buitenland en bij detacheringen. De VN-regels zijn alleen relevant in het geval BZ-medewerkers gedetacheerd worden bij de VN. In geval (analoge) toepassing van het DBZV in strijd zou komen met de regels van de VN zijn deze regels leidend.
Wij hebben het toepassingsbeleid van de regels aangepast zodat het niet langer mogelijk is dat er vergoedingen worden toegekend in strijd met de regelgeving van een internationale organisatie. Alleen in geval van overeenstemming met de regels kunnen nog vergoedingen worden toegekend.
4. Mogelijkheid tot terugvordering
Wij hebben nader onderzoek laten instellen of het mogelijk is de in strijd met de VN-regels aan mevrouw Herfkens betaalde huurvergoeding terug te vorderen. Daarbij zijn de volgende elementen van belang. Voorafgaand aan de toekenning van de huurvergoeding in 2002 is hierover meerdere malen contact geweest tussen medewerkers van het ministerie en mevrouw Herfkens. Daarbij is voor zover valt vast te stellen nooit gesproken over eventuele strijdigheid met VN-regels. Het ministerie heeft de huurvergoeding in een brief van november 2002 ongeclausuleerd toegezegd aan mevrouw Herfkens. De toegekende huurvergoeding was afgeleid van huurcijfers die door een onafhankelijke externe organisatie zijn vastgesteld. Uit de geraadpleegde dossiers noch uit gesprekken met de destijds bij deze zaak betrokkenen blijkt dat er enig vermoeden was dat er hier sprake was van enige vorm van onregelmatigheid.
Op grond van de beschikbare gegevens en op basis van deskundig extern advies hebben wij echter voorlopig moeten concluderen dat, gelet op de geschetste omstandigheden en de regels omtrent terugvordering in het ambtenarenrecht, het niet haalbaar is om thans nog tot terugvordering over te gaan. Terugvordering zou in strijd zijn met het beginsel van rechtszekerheid, waarbij met name relevant is het bij mevrouw Herfkens gewekte vertrouwen dat het ministerie onverkort betalingen ten gunste van haar zou doen. Dit zou anders kunnen zijn indien vast zou komen te staan dat mevrouw Herfkens zich bewust is geweest dat het ontvangen van de vergoeding in strijd met de VN-regels was. De beschikbare informatie geeft geen aanleiding tot een dergelijke stellingname.
De UNDP heeft naar aanleiding van deze zaak ook een onderzoek ingesteld. Naar verluidt, zal dat onderzoek eind maart gereed zijn. We dringen aan op een spoedig antwoord van de VN zodat hierover snel definitieve duidelijkheid kan worden verkregen. Als nadere informatie van de VN daartoe aanleiding geeft zal tot terugvordering worden overgegaan.
Voorzover wij thans kunnen overzien, zijn de posities van mevrouw Herfkens en de andere medewerkers aan wie in strijd met de regels van de VN vergoedingen zijn toegekend, vanuit ambtenarenrechtelijk oogpunt nagenoeg identiek. Ons hierboven ten aanzien van mevrouw Herfkens verwoorde standpunt inzake terugvordering geldt dus ook ten aanzien van genoemde medewerkers, inclusief het gemelde voorbehoud van nadere informatie van de VN.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders