Kamerbrief inzake het bezoek van Minister Verhagen aan Aruba en de Nederlandse Antillen van 8 t/m 11 juli 2008
Van 8 tot en met 11 juli bracht ik een kennismakingsbezoek aan Aruba en de Nederlandse Antillen. In Oranjestad sprak ik met gouverneur Refunjol, minister-president Oduber en de Directie Buitenlandse Betrekkingen. In Willemstad sprak ik met gouverneur Goedgedrag, minister-president De Jongh-Elhage, de Directie Buitenlandse Betrekkingen, en minister van staat en voormalig gouverneur Saleh. Daarbij passeerde een keur aan politieke onderwerpen de revue. Tevens werd aandacht besteed aan de toekomst van de buitenlandse betrekkingen en de rol van Buitenlandse Zaken in de Caribische regio.
Tijdens alle gesprekken bleek dat Venezuela voor de Koninkrijksdelen in de Cariben het buitenlandspolitieke onderwerp bij uitstek blijft. Voortdurend moet worden gebalanceerd tussen de dagelijkse, hechte betrekkingen met het grote buurland en de goede economische en veiligheidsrelaties (onder andere bestrijding van internationale criminaliteit en terrorisme) met de VS. Wij waren het erover eens dat het Koninkrijk gebaat is bij een evenwichtige buitenlandse politiek in dit deel van de wereld.
Tevens kwamen, naar aanleiding van kort voor mijn bezoek uitgekomen wetenschappelijke rapporten van de Rijksuniversiteit Groningen en de Erasmus Universiteit Rotterdam over de juridische respectievelijk economische implicaties van de status van UPG (Ultraperifeer Gebied), de toekomstige relaties van Aruba en de Nederlandse Antillen met de Europese Unie ter sprake. Gezien de politieke verdeeldheid over het al dan niet in stand houden van de status van LGO (Landen en Gebieden Overzee), dan wel het opteren voor de status van UPG (Ultraperifeer Gebied), zal in Aruba deze kwestie zeker een grote rol spelen tijdens de Statenverkiezingen van 2009. De regering van de Nederlandse Antillen, zo bleek, heeft – in navolging van het Nederlandse besluit met betrekking tot de BES-eilanden – besloten pas over vijf jaar op de zaak terug te komen. Ik heb de autoriteiten in Oranjestad en Willemstad duidelijk gemaakt dat, ook als men blijft bij de lossere band van de LGO-status en wil ontkomen aan stringente Europese regelgeving, dit niet afdoet aan het feit dat nu eenmaal op grond van voor het Koninkrijk geldende verdragen op het gebied van bijvoorbeeld mensenrechten en milieu zonder meer de eigen autonomie wordt ingeperkt.
In alle gesprekken onderstreepte ik de noodzaak van een Rijksvisumwet. Ik gaf daarbij ook de voordelen aan van verdere harmonisatie van het visumbeleid. De uitvoering op de posten wordt eenvoudiger en het bij voorkeur instellen van één visum voor alle Caribische landen en eilanden van het Koninkrijk zal het reisverkeer en onderling toerisme ten goede komen. Mijn gesprekspartners in beide landen toonden hier begrip voor. Natuurlijk zal daarbij, zo heb ik aangegeven, gekeken moeten worden naar de eisen van de verschillende Caribische Koninkrijksdelen. Het is van belang deze Rijkswet van het begin af aan als gezamenlijk project te beschouwen.
Naast deze en andere zaken was een belangrijk onderwerp in elke discussie de toekomstige organisatie van de buitenlandse betrekkingen van het Koninkrijk. De complexiteit van het Koninkrijk, de mondialisering en de eindverantwoordelijkheid, op grond van het Statuut, van de Minister van Buitenlandse Zaken kwamen aan de orde. Ik acht in dit kader intensievere communicatie en daadwerkelijke presentie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de regio ter ondersteuning van de Directies Buitenlandse Betrekkingen (DBB’s) noodzakelijk. Ik opperde de mogelijkheid een liaison van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bij de DBB’s onder te brengen. Een en ander conform de gedachten die ik eerder in juni 2007 in het Parlementair Overleg Koninkrijksrelaties naar voren heb gebracht. Minister-president Oduber zei mij het voorstel nog eens te willen laten bezinken; in Willemstad stelde men voor gedurende een periode van vijf jaar met liaisons te werken en daarna te evalueren.
Gezien mijn Koninkrijksbrede verantwoordelijkheid voor het buitenlands beleid, stuur ik afschrift van deze brief aan de Staten van de Nederlandse Antillen en van Aruba.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen