Kamerbrief inzake een appreciatie van de plannen van het Franse EU-voorzitterschap voor de Europese veiligheid en defensie
Onderwerp: Uw verzoek om een appreciatie van de plannen van het Franse EU-voorzitterschap voor de Europese veiligheid en defensie
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 16 juni 2008 met kenmerk 08-DEF-B-101 inzake een appreciatie van de plannen van het Franse EU-voorzitterschap voor de Europese veiligheid en defensie.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De minister van Defensie,
E. van Middelkoop
Inleiding
Op 10 juli 2006 informeerden wij u voor het laatst uitgebreid over het Europese Veiligheid- en Defensiebeleid (EVDB). Bij brief van 16 juni jl. hebben de vaste commissies van Defensie en Buitenlandse Zaken verzocht om een appreciatie van de voorstellen van het Franse EU-voorzitterschap voor het defensiebeleid ter voorbereiding van een algemeen overleg dat op 11 september a.s. zal plaatsvinden. Wij zien hierin aanleiding u breder te informeren over de ontwikkelingen op het gebied van de Europese veiligheid en defensie. Het Franse EU-voorzitterschap zal een belangrijke impuls geven aan de discussie over de verdere ontwikkeling van de defensiecapaciteiten van Europa. Deze discussie zal ook gaan over het vermogen van Europa haar eigen rol te spelen bij de bevordering van vrede en veiligheid in de wereld. Daarvan maken ook onderwerpen als de betrekkingen met andere internationale organisaties en de vervlechting van externe en interne aspecten van veiligheid deel uit. In deze brief wordt ook ingegaan op het recent verschenen Franse Witboek voor de defensie en nationale veiligheid, dat de lijnen schetst voor een grootscheepse reorganisatie van de Franse strijdkrachten en in vele opzichten de inspiratie is voor de plannen van Frankrijk voor zijn voorzitterschap op het gebied van veiligheid en defensie. In deze brief geven wij u een overzicht van de hoofdpunten van de plannen van het Franse EU-voorzitterschap en het standpunt dat Nederland zal innemen. In dit overzicht nemen wij de aandachtspunten uit de brief van 16 juni jl. mee. Het is echter nog te vroeg voor een midterm evaluatie van de militaire operaties EUFOR ALTHEA in Bosnië en Herzegovina en EUFOR Tchad/RCA. U zult daarover vanzelfsprekend tijdig worden geïnformeerd. In een bijlage bij deze brief geven wij een opsomming van de lopende operaties die in het kader van het EVDB zijn ontplooid. Deze opsomming werkt die van de vorige brief van 10 juli 2006 bij.
De wereld wordt onzekerder, de rol van de Unie neemt toe
De Europese Unie voert op dit moment elf operaties uit: twee militaire en negen civiele. Tot dusver waren de civiele crisisbeheersingsoperaties klein in omvang, maar met de ontplooiing van EULEX Kosovo is een nieuwe fase ingeluid: deze operatie zal uiteindelijk ongeveer 1900 experts omvatten. Steeds vaker wordt met succes een beroep gedaan op de Unie een bijdrage te leveren aan de bevordering van vrede en veiligheid in de wereld. Dat doet de Unie uit welbegrepen eigenbelang: een stabiele wereld is goed voor onze burgers, goed voor onze welvaart en goed voor de ontwikkeling van andere landen. De wereld is echter ook onzekerder geworden. De uitdagingen zijn talrijk en divers en de bedreigingen komen van alle kanten en op onverwachte manieren. De Unie moet op vele niveaus in staat zijn actie te nemen. Een brede, alomvattende aanpak biedt de beste garantie voor duurzame vrede en veiligheid. De regering staat dan ook geheel achter de versterking van het gemeenschappelijk buitenland en veiligheidbeleid (GBVB) zoals dat in het Verdrag van Lissabon is voorzien. Het EVDB maakt daarvan deel uit. Daarover is uitgebreid met de Kamer bij de behandeling van de goedkeuringswet voor het verdrag van Lissabon gesproken.
Wij verwachten dat steeds vaker een beroep zal worden gedaan op het EVDB om een bijdrage aan het brede, geïntegreerde buitenlandbeleid te leveren. Wij constateren wel dat de capaciteiten achterblijven bij de ambities van de Europese Veiligheidsstrategie. Wij steunen de inzet van Frankrijk om ons opnieuw aan deze ambitie te committeren. Ondanks de bestaande capaciteitstekorten is het evenzeer duidelijk dat de Unie nu al meerdere operaties van verschillende aard en omvang uitvoert en dus stapje voor stapje op weg is aan deze ambitie invulling te geven. Wij steunen de inzet van het voorzitterschap op capaciteitsgebied een volgende verbeterslag te maken. Het doel is meerdere militaire en civiele operaties van verschillende omvang en aard uit te kunnen voeren. Wij zijn van mening dat Nederland daaraan een proportionele bijdrage moet leveren.
Op militair gebied is de ambitie uitgewerkt in de Headline Goal (HLG) 2010. Het ambitieniveau omvat onder andere een verbetering van het expeditionaire vermogen van Europese militaire capaciteiten, snellere inzetbaarheid en de mogelijkheid om over een grotere afstand te opereren. In de zogenaamde ‘Progress Catalogue 2007’ (PC07) is inzicht gegeven welke militaire capaciteiten nog ontbreken, tot welke beperkingen dit leidt bij militair optreden door de Unie en wat hiervan de risico’s zijn. Van belang is thans een vervolgtraject te bepalen waarbinnen de tekortkomingen effectief en efficiënt worden aangepakt. Nederland ziet hierbij een rol weggelegd voor het EU Militair Comité als behoeftesteller en het Europees Defensieagentschap (EDA) om de capaciteitentekorten aan te pakken. Op civiel gebied is in november 2007 het Civilian Headline Goal 2010 (CHG 2010) overeengekomen. Daarin is onder andere afgesproken dat een nieuw scenario zal worden ontwikkeld ten behoeve van de capaciteitenontwikkeling door lidstaten met aandacht voor de samenloop van civiele en militaire aspecten van een crisisbeheersingsoperatie. Als voorvechter van de geïntegreerde aanpak heeft Nederland zich sterk gemaakt voor deze samenhangende aanpak van de civiele en militaire capaciteitenontwikkeling. Eind 2009 zal onderzocht worden hoe de civiele en militaire capaciteitenontwikkeling beter op elkaar afgestemd kunnen worden en waar ruimte bestaat deze gezamenlijk verder te voeren.
Versterking van de capaciteiten van de lidstaten komt overigens nadrukkelijk niet alleen het EVDB ten goede, maar draagt even goed bij aan het vermogen van de lidstaten om in welk verband dan ook een bijdrage aan de bevordering vrede en veiligheid te leveren. Wij denken dan vooral aan de NAVO, maar nadrukkelijk ook aan de VN. De relatie tussen het EVDB en de NAVO springt daarbij het meest in het oog. Het is belangwekkend dat daarin een wending ten goede lijkt te zijn genomen, die een jaar geleden werd ingezet toen President Sarkozy stelde dat het niet langer gaat om een keuze tussen het EVDB en NAVO, maar om de optelsom van beide. De Unie en de NAVO zijn beide geroepen hun bijdrage te leveren en de optelsom van beider capaciteiten toont aan dat er een gat zit tussen wat zij moeten kunnen en wat zij daadwerkelijk kunnen. Wij hebben dan ook met grote belangstelling uitgekeken naar de voorstellen van Frankrijk op het gebied van veiligheid en defensie voor zijn voorzitterschap, juist omdat de nieuwe houding van Frankrijk veel goeds belooft voor de ontwikkeling van de Europese capaciteiten. Nu de voorstellen in grote lijnen bekend zijn, zullen wij graag daarop onze visie geven. Wij beginnen echter met een beschouwing over het Franse Witboek voor de defensie en nationale veiligheid. Het Witboek is in vele opzichten verbonden met de voorstellen van het Franse EU-voorzitterschap voor het defensiebeleid. Daarna gaan wij op de verschillende aspecten van de voorstellen in. Tot slot zullen wij enkele conclusies met u delen.
Het Franse Witboek voor Defensie en nationale veiligheid
Het kort voor de aanvang van het Franse voorzitterschap verschenen Witboek schetst de strategie van Frankrijk op het gebied van defensie en nationale veiligheid voor de komende vijftien jaar en is toegespitst op de veranderde dreigingen sinds het verschijnen van het laatste witboek in 1994.
Het Witboek heeft enerzijds betrekking op de ontwikkeling van de Franse krijgsmacht. Er wordt een reorganisatie van het hele defensieapparaat aangekondigd om beter weerstand te kunnen bieden aan actuele dreigingen, zoals terrorisme (in combinatie met massavernietigingswapens), langeafstandsraketten en cyberaanvallen en om de operationele inzetbaarheid van de strijdkrachten te vergroten. Om dit te bereiken zullen 54.000 van de 320.000 arbeidsplaatsen bij het ministerie van Defensie komen te vervallen binnen een periode van zes of zeven jaar. De plannen betekenen echter geen bezuiniging: tot 2012 is sprake van een gelijkblijvende begroting in reële termen (de inflatie wordt gecompenseerd) en na 2012 is er sprake van een reële groei van de defensiebegroting met 1% meer dan de inflatie.
Anderzijds gaat het Witboek uitgebreid in op de Europese ambities van Frankrijk. Europa moet beter in staat zijn zelfstandig haar eigen en de internationale veiligheid te waarborgen. Hierbij leggen de Fransen veel nadruk op de vervlechting tussen interne en externe veiligheid: wat ver buiten de grenzen speelt, kan al snel de veiligheid in Europa beïnvloeden. In navolging van het eigen witboek, pleit Frankrijk voor een Europees witboek voor defensie en veiligheid. Het is nog niet bekend hoe Frankrijk hieraan invulling wil geven, maar vooralsnog zal Nederland zich positief opstellen.
De terugkeer in de militaire structuur van de NAVO
Frankrijk blijft streven naar een zelfstandige rol van Europa op veiligheid- en defensiegebied. Anders dan vroeger is daarbij ook plaats voor de NAVO. De EU en de NAVO zijn complementair. Het Witboek stelt duidelijke voorwaarden aan de terugkeer van Frankrijk in de militaire structuur van de NAVO: het wil de politieke vrijheid behouden om zelf prioriteiten te stellen op het gebied van capaciteitenontwikkeling en te bepalen of Frankrijk aan een NAVO-operatie deelneemt. Verder handhaaft Frankrijk zijn kernmacht en sluit het uit dat Franse troepen permanent onder NAVO-commando worden geplaatst. Tot slot koppelt Frankrijk de terugkeer in de NAVO nadrukkelijk aan de verdere versterking van het Europese veiligheid- en defensiebeleid. Wat deze laatste voorwaarde betreft stellen wij ons op het standpunt dat initiatieven ter versterking van het Europese veiligheid- en defensiebeleid op hun eigen merites moeten worden beoordeeld en niet in het licht van een eventuele terugkeer van Frankrijk in de militaire structuur van de NAVO.
Evaluatie van de Europese Veiligheidsstrategie
De Europese Veiligheidsstrategie dateert van 2003. SG/HV Solana heeft tijdens de Europese Raad van 14 december 2007 opdracht gekregen de strategie tegen het licht te houden. Het Franse voorzitterschap zal de SG/HV hierbij ondersteunen en streeft naar aanvaarding tijdens de Europese Raad van december van één of twee bijlagen bij de Europese Veiligheidsstrategie met verbeteringen en aanvullingen.
De inzet van Nederland in deze evaluatie richt zich op verbetering van de coherentie. In de eerste plaats heeft coherentie betrekking op de inzet van de middelen die de Unie en haar lidstaten ter beschikking staan. De Unie beschikt over een instrumentarium waarmee zij in het gehele spectrum van conflictpreventie tot en met post conflict wederopbouw kan optreden. De Unie moet beter in staat zijn een afweging te maken en het evenwicht te vinden tussen inzet van bijvoorbeeld handel, ontwikkelingssamenwerking of diplomatie. De instellingen en de lidstaten moeten daartoe beter samenwerken en coördineren.
Daarnaast heeft coherentie ook betrekking op de samenwerking met externe partners. Vooral aan de samenwerking met de NAVO kan nog veel worden verbeterd. De meest in het oog springende operaties – EULEX Kosovo en EUPOL Afghanistan – laten dagelijks de noodzaak zien dat beide organisaties hun activiteiten beter op elkaar afstemmen. De Unie en de NAVO moeten nauwer samenwerken in het hele spectrum van conflictvoorkoming tot en met postconflict wederopbouw.
Tot slot heeft coherentie ook te maken met de inzet van middelen binnen het EVDB. Civiele en militaire crisisbeheersing zijn tot nu toe strikt gescheiden en de mogelijkheden voor samenwerking zijn beperkt. Nederland heeft zich vanaf het begin sterk gemaakt voor civiel-militaire samenwerking, maar wij moeten constateren dat de oprichting van de zogenaamde Civ-mil Cel binnen de militaire staf weinig heeft betekend. Het zou goed zijn als de strategie de noodzaak van civiel-militaire samenwerking onderstreept. Ondanks hun zeer verschillende aard horen civiele en militaire crisisbeheersingsoperaties vanaf de planning tot en met de uitvoering zo naadloos mogelijk op elkaar aan te sluiten.
Nieuwe uitdagingen zoals klimaatverandering en energiezekerheid zijn de laatste jaren prominenter op de voorgrond getreden. In de beschrijving van de uitdagingen in de strategie is ruimte dieper in te gaan op aspecten van klimaatverandering en energiezekerheid, die meer dan in 2003 de toekomstige agenda van de Unie zullen bepalen. Mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de dreiging van de verspreiding van massavernietigingswapens. Door een integrale benadering en een beleidsintensivering op wapenbeheersing, ontwapening en non-proliferatie, kan vooruitgang worden geboekt bij de bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens. In de NAVO gebeurt dat al. Coherente samenwerking op deze gebieden tussen de Unie en de NAVO is belangrijk.
Opvallend is het gebrek aan aandacht in de strategie voor belangrijke thema’s als mensenrechten, gender en kinderen in gewapend conflict. Alleen onder de strategische doelstelling “een internationale orde gebaseerd op doeltreffend multilateralisme” wordt gesproken over de bescherming van de mensenrechten als een van de manieren om de internationale orde te versterken. Hoe de Unie hiermee aan de slag zou moeten gaan wordt niet duidelijk gemaakt, behalve dat de VN hierbij een centrale rol speelt.
In de praktijk speelt de Unie echter al een belangrijke rol bij de bevordering van alle aspecten van de mensenrechten in de wereld en daar zou de strategie navenant aandacht aan moeten besteden. Daar zal Nederland ook op inzetten.
Relatie EU-NAVO
Nu met name Frankrijk een positievere houding tegenover de NAVO inneemt dan voorheen, zijn de problemen in de relatie tussen de EU en de NAVO niet in de laatste plaats terug te voeren op de kwestie van de deling van Cyprus en het feit dat een NAVO-bondgenoot een EU-lidstaat niet erkent. Het is niet te verwachten dat er een structurele verbetering van de institutionele problemen komt voordat het onderliggende probleem tussen Cyprus en Turkije is opgelost. Turkije en Cyprus komen in de NAVO respectievelijk de EU steeds geïsoleerder te staan. Frankrijk heeft voorgesteld een EU-NAVO “High Level Group” in het leven te roepen, waarin de beide secretarissen-generaal samen met de belangrijkste commandanten en directeuren regelmatig van gedachten kunnen wisselen over zaken van wederzijds belang met het doel tot een betere coördinatie van activiteiten te komen. Nederland juicht deze nieuwe impuls aan een al bestaand informeel overleg toe. De politieke erkenning moet zijn beslag krijgen tijdens de Europese Raad in december en de NAVO-top in april 2009.
De NAVO en de EU treden steeds vaker gezamenlijk op in operatiegebieden. De ervaring leert dat de institutionele problemen ook tot praktische problemen leiden, met mogelijk negatieve gevolgen voor de veiligheid van onze mensen. Zo kan de onderlinge samenwerking in het veld tussen de NAVO en de EU in Afghanistan en Kosovo niet op het hoogste niveau worden geformaliseerd. Dergelijke ongewenste situaties doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de operaties en aan het draagvlak voor de missies. Wij zijn van mening dat juist in risicovolle omstandigheden volledige onderlinge openheid van informatie moet bestaan en het EU-personeel moet kunnen rekenen op bijstand vanuit de grotere militaire troepenmacht.
De capaciteitstekorten van de EU overlappen grotendeels met die van de NAVO; het zijn Europese tekorten. NAVO en EU moeten dus niet in concurrentie met elkaar capaciteiten ontwikkelen, maar elkaar aanvullen. Capaciteitsversterking in EU- en NAVO-verband moet leiden tot vergroting van de nationale beschikbaarheid van inzetbaar materieel en personeel. Wij maken ons sterk voor samenwerking op het gebied van capaciteiten tussen beide organisaties en zetten ons in daarin onder andere via de EU-NAVO Capaciteitengroep verbetering te brengen.
Het formele raamwerk waarin de samenwerking tussen EU en NAVO is geregeld, ‘Berlijn-plus’, kent beperkingen. Deze overeenkomst dekt vooral de situatie waarbij de Unie gebruikt maakt van NAVO-capaciteiten bij de aansturing van een militaire operatie van de EU, zoals bij operatie EUFOR ALTHEA in Bosnië, maar niet de situaties waarbij een autonome civiele EU-operatie en een autonome NAVO-operatie in hetzelfde gebied opereren (bijvoorbeeld in Kosovo en Afghanistan) en van elkaar afhankelijk zijn. Een geheel nieuw raamwerk is niet strikt noodzakelijk en gezien de tegenstelling tussen Cyprus en Turkije onhaalbaar. De Nederlandse voorkeur gaat daarom eerder uit naar een politiek document waarin een aantal grondbeginselen en intenties van de samenwerking wordt uiteengezet. Naar onze mening is een politieke parapluovereenkomst zinvoller en sneller te verwezenlijken dan een technische detailovereenkomst. De praktijk heeft laten zien dat de NAVO capaciteiten heeft die de EU niet of onvoldoende heeft (militaire slagkracht) en de EU mogelijkheden heeft die de NAVO ontbeert (civiele capaciteiten, ontwikkelingssamenwerking, handelspolitiek). Deze complementaire elementen zouden deel kunnen uitmaken van politieke afspraken over de verhouding tussen beide organisaties.
Nederland streeft naar een politieke oplossing van de problematische relatie tussen de EU en de NAVO. Daarnaast moet blijvend druk worden uitgeoefend op Cyprus en Turkije om te komen tot pragmatische oplossingen in de operatiegebieden.
Ontwikkeling van defensiecapaciteiten
Het Franse voorzitterschap zet sterk in op ontwikkeling van defensiecapaciteiten. Een herbevestiging van het EVDB-ambitieniveau vormt de opmaat voor een aantal initiatieven om belangrijke tekortkomingen op te heffen.
Concrete projecten ter versterking van crisisbeheersingscapaciteiten
Frankrijk zet tijdens het voorzitterschap in op concrete projecten ter versterking van Europese crisisbeheersingscapaciteiten. De projecten kunnen worden gestart door een kleine groep lidstaten, waarna andere lidstaten zich kunnen aansluiten. Frankrijk denkt bijvoorbeeld aan projecten op het gebied van strategisch en tactisch luchttransport, ruimtewaarneming en mijnenbestrijding.
Nederland steunt het Franse streven naar concrete projecten die belangrijke Europese tekortkomingen opheffen. De Nederlandse mogelijkheden om hieraan bij te dragen, zijn echter beperkt. Er is thans geen uitzicht op verruiming van de mogelijkheden tot aanvullende investeringen in Europese samenwerking. Samenwerking is doorgaans alleen mogelijk als dit in het verlengde ligt van Nederlandse initiatieven waarvoor al middelen zijn gereserveerd. Defensie kan door samenwerking projecten realiseren die niet binnen het nationale bereik liggen, in bepaalde gevallen een gunstiger prijs-kwaliteitverhouding bereiken en de interoperabiliteit met partners vergroten.
Wij zijn voorstander van samenwerkingsprojecten voor capaciteitenverbetering die worden gestart door groepen van lidstaten. De Unie moet zich hierbij echter niet richten op de prioriteiten van een beperkt aantal landen. Het op 8 juli jl. vastgestelde capaciteitenontwikkelingsplan (Capability Development Plan, CDP) van het EDA moet hierbij een leidende rol spelen. Het plan heeft als doel de versterking van de Europese militaire capaciteiten aan de hand van concrete projecten en door bevordering van internationale samenwerking. Wij hechten eraan dat samenwerkingsinitiatieven zich richten op de Europese prioriteiten en open staan voor alle lidstaten. Daarnaast is het aan de lidstaten om hun nationale defensieplannen aan de hand van het CDP nogmaals tegen het licht te houden. Zo onderzoekt Nederland op basis van het CDP waar Defensie mogelijk kan samenwerken met Europese partners, bijvoorbeeld op het gebied van mijnenbestrijdingsvaartuigen.
Innovatieve capaciteitenontwikkeling
Het Franse voorzitterschap wil tevens nieuwe manieren zoeken om capaciteiten te ontwikkelen, omdat de initiatieven tot nu toe nog niet voldoende resultaat hebben opgeleverd. Het CDP moet hiervoor een impuls geven. Daarnaast zet het Franse voorzitterschap in op innovatieve oplossingen om kosten te besparen, gezamenlijke ontwikkeling en gezamenlijk gebruik van capaciteiten, pooling, lastenverdeling, taakspecialisatie en meer gezamenlijke financiering van militaire operaties en van capaciteiten.
Zoals wij hierboven al stelden, hechten ook wij aan een sturende rol van het CDP. Het is cruciaal voor het succes van dergelijke samenwerking dat eerst de behoeften en eisen worden geharmoniseerd en dat landen zich daar ook aan houden. Andere lessen die lidstaten hebben kunnen trekken, betreffen de tijdige betrokkenheid van de industrie, een goed programmamanagement en het rekening houden met de gehele levensduur van materieel. Het EDA verwerkt deze lessen nu in een “Armaments Strategy” en zal ze op korte termijn in de praktijk moeten brengen. Daarnaast staat Nederland open voor goede, innovatieve ideeën om de vastgestelde capaciteitstekorten op te lossen. Voorbeelden hiervan zijn de recente initiatieven voor een C-17 pool en een fonds voor de verbetering van de Europese helikoptercapaciteit.
Europese defensie-industrie
Het Franse voorzitterschap streeft naar een sterkere Europese defensie-industrie. De EDA-bestuursraad heeft in 2007 een strategie aangenomen voor een gezonde toekomstige Europese defensie technologische en industriële basis (EDTIB). Die moet de Europese landen voorzien van de militaire capaciteiten die zij in de toekomst nodig hebben en innovatief, kostenefficiënt en concurrerend op de wereldmarkt zijn. De Europese landen investeren veel minder in materieel en in technologische innovatie dan de Verenigde Staten. Meer openheid en samenwerking zijn noodzakelijk. De Europese markt voor defensiematerieel is nog in belangrijke mate versnipperd langs nationale lijnen. Dat betekent ook fragmentatie op het gebied van de industrie en voor een deel van onderzoek en ontwikkeling. Een belangrijke doelstelling van het voorzitterschap die wij van harte steunen, is in dit verband om vooruitgang te boeken met het defensie richtlijnenpakket van de Europese Commissie. Nog dit jaar zou overeenstemming moeten worden bereikt over een nieuwe richtlijn voor overheidsopdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. Die richtlijn moet leiden tot meer eerlijke concurrentie op de Europese defensiemarkt. Ook zouden er stappen moeten worden genomen om het verkeer van defensiegoederen binnen de EU te liberaliseren. Uiteraard moet Defensie ook de mogelijkheid houden buiten Europa te kopen, waaraan in de voorstellen van de Commissie ook geen enkele beperking stelt.
Nederland is met Frankrijk van mening dat een open markt een essentiële voorwaarde is voor de ontwikkeling van een slagvaardige en innovatieve Europese defensie-industrie. Nederland meent dat een open Europese markt toegang moet bieden aan alle Europese bedrijven, ook de kleinere bedrijven uit landen met een bescheiden defensie-industrie. Tot er voor al deze bedrijven een gelijk speelveld is gecreëerd zullen lidstaten maatregelen moeten nemen om hun nationale defensie-industrie zodanig te positioneren dat zij een kans krijgen om te concurreren op deze markt. De nieuwe richtlijn zal deze kans moeten bieden aan alle Europese bedrijven. Tegelijkertijd moet de richtlijn rekening houden met vooral de operationele behoeften van Defensie, informatieveiligheid en andere specifieke kenmerken van de defensiemarkt.
In de Nederlandse Defensie Industrie Strategie (DIS, Kamerstuk 2006 – 2007, 31 125, nr. 1, 27 augustus 2007) is uiteengezet dat Nederland belang heeft bij zowel vrijheid van materieelverwerving als een sterke, geconsolideerde Europese DTIB met daarin een goede positie voor de nationale industrie en kennisinstituten. Het Franse voorzitterschap erkent dat herstructurering van de defensie-industrie primair een verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven is. Lidstaten kunnen echter wel de juiste voorwaarden creëren door harmonisering van militaire behoeften, meer samenwerking in EDA-kader en een open Europese markt. Deze aanpak komt overeen met wat Nederland voorstaat in de DIS. Kanttekening daarbij is dat industriële belangen voor Nederland op zichzelf nooit een reden kunnen zijn om deel te nemen aan internationale defensiesamenwerking. Voor Defensie staat de operationele behoefte van de krijgsmacht altijd voorop. Verder zal Nederland ervoor waken dat deze initiatieven bedrijven uit landen zonder grote defensie-industrie buiten sluiten.
European Security and Defence College
Het Franse voorzitterschap wil gezamenlijke Europese opleidingen en de uitwisselingen tussen nationale opleidingen bevorderen. In dit verband wordt gesproken van een “Erasmus militaire”. Een belangrijke rol is weggelegd voor het in 2005 opgerichte European Security and Defence College (ESDC). Het ESDC is een virtueel college dat bestaat uit een netwerk van nationale trainingsinstituten zoals het Instituut Defensie Leergangen (IDL). In ESDC-verband doen nationale instituten vrijwillig een aanbod een (deel van een) cursus te organiseren. Het ESDC richt zich op de bevordering van kennis en bekendheid met EVDB-concepten en -procedures en niet op de training van praktische vaardigheden. Naast algemene EVDB-cursussen zijn er thans ook cursussen met een specifieker thema of doelgroep, zoals de Nederlands-Franse trainingsmodule op het gebied van de hervorming van de veiligheidssector (Security Sector Reform, SSR) die beoogt uitzendbare SSR-experts te trainen in de internationale en EU-beleidskaders en de EU-ervaringen met SSR. Dit moet de kwaliteit van de SSR-missies van de EU ten goede komen. Het ESDC heeft geen eigen budget en een klein secretariaat dat de cursussen coördineert.
Naar aanleiding van een recente evaluatie is besloten het ESDC Secretariaat uit te breiden met twee personen, waaronder een hoofd van het ESDC die moet zorgen dat de cursussen van de verschillende lidstaten onderling coherent en consistent zijn. Ook is besloten dat het Raadssecretariaat in november een studie voltooit naar de toekomstperspectieven van het ESDC, inclusief een analyse van de behoefte aan training. Waarschijnlijk zullen de uitkomsten van de studie leiden tot een hernieuwde discussie over de vraag of het ESDC een meer permanent karakter moet krijgen. Frankrijk is voorstander hiervan.
Nederland hecht veel waarde aan het ESDC, maar is terughoudend als het gaat om een meer permanente structuur van het ESDC en hecht aan toepassing van het subsidiariteitsbeginsel: de verantwoordelijkheid voor opleiding en training ligt in eerste instantie bij de lidstaten. Waar mogelijk en wenselijk kunnen lidstaten participeren in elkaars cursussen. Wij zullen ons daarom kritisch opstellen tegenover initiatieven om het ESDC een meer permanent karakter te geven en hiermee alleen instemmen als er duidelijk sprake is van een belangrijke toegevoegde waarde.
Europese militaire ruimtecapaciteitFrankrijk hecht in zijn Witboek voor Defensie en nationale veiligheid veel belang aan inlichtingen die vanuit de ruimte kunnen worden verzameld. Frankrijk verdubbelt daarom de komende jaren het defensiebudget gericht op ruimtevaart. Ook in Europees verband streeft Frankrijk naar versterking van defensiecapaciteiten in de ruimte. Voor Frankrijk zijn in dit verband het satellietsysteem Galileo en het observatieproject Global Monitoring for Environment en Security (GMES) belangrijke Europese ruimtevaartprojecten.
Ook de Nederlandse krijgsmacht is in toenemende mate afhankelijk van ruimtecapaciteiten, en communicatie- en waarnemingssatellieten in het bijzonder. Voor navigatie maakt Defensie gebruik van het Amerikaanse Global Positioning System (GPS). Defensie volgt de ontwikkelingen van het Europese satellietsysteem Galileo met interesse. De Europese afhankelijkheid van het Amerikaanse GPS wordt verminderd met de komst van Galileo. Op Europees niveau is afgesproken dat militair gebruik van Galileo moet stroken met het beginsel dat Galileo een civiel systeem is dat onder civiel toezicht staat.
Hoewel Nederland behoefte heeft aan eigen toegang tot militaire satellietcapaciteit, wordt vanwege de beperkte financiële mogelijkheden vooralsnog gebruik gemaakt van data van commerciële satellieten en van het Europese Satellietcentrum SATCEN. Nederland bepleit een betere benutting van civiele ruimtecapaciteit voor militaire doeleinden. Om de hierboven al vermelde reden zal Nederland geen extra middelen voor investeringen in Europese militaire capaciteit in de ruimte kunnen vrijmaken.
Versterking EU planningscapaciteit
Het Franse voorzitterschap wil de Europese militaire planning- en commandovoeringcapaciteit van het EVDB versterken op basis van de opgedane ervaring bij operaties en de gebleken operationele behoeftes. Het is echter nog niet duidelijk wat het voorzitterschap precies voor ogen staat.
Nederland heeft altijd aarzelingen gehad bij uitbreiding van de militaire planning- en commandovoeringcapaciteit. Dit zou kunnen leiden tot onnodige duplicering van bestaande NAVO- en nationale capaciteiten. Onder ‘Berlijn-plus’ kan de EU immers in beginsel gebruik maken van NAVO-commandovoeringsfaciliteiten. Zoals eerder in deze brief beschreven, onderkent Nederland echter ook dat ‘Berlijn-plus’ beperkingen kent. Ook kleven er een aantal nadelen aan de huidige planningspraktijk, waarin het Raadssecretariaat de strategische planning van een operatie verzorgt en de operationele planning vervolgens gebeurt in één van de vijf operationele hoofdkwartieren (dat wordt versterkt met officieren van deelnemende landen) en door een aan te wijzen operatiecommandant. Ten eerste kan de besluitvorming vertragen doordat pas in een laat stadium een operatiecommandant wordt aangewezen (zoals gebeurde bij de planning van de operatie in de Democratische Republiek Congo). Ten tweede is het aantal militaire operaties dat gelijktijdig kan worden uitgevoerd beperkt doordat slechts een beperkt aantal officieren beschikbaar is om een nationaal hoofdkwartier multinationaal te maken. De huidige planningssystematiek heeft overigens ook voordelen. Inzet van een nationaal hoofdkwartier kan leiden tot meer betrokkenheid van een grote EU-partner. De tot dusver uitgevoerde militaire operaties stonden steeds onder Duits of Frans commando. Vooral voor het welslagen van zwaardere operaties vindt Nederland deze betrokkenheid van belang. Wij zijn het met Frankrijk eens dat de Unie moet investeren in betere planning- en commandovoering. Voor wat betreft de militaire planning en commandovoering blijven wij echter van mening dat de relatie met de bij de NAVO al aanwezige capaciteiten op dat gebied goed in de gaten moet worden gehouden.
Aan de kant van de civiele crisisbeheersing is in augustus 2007 het Civilian Planning and Conduct Capability (CPCC) opgericht. Daarmee is de operationele planning en uitvoering van civiele crisisbeheersingsoperaties naar het spiegelbeeld van de militaire crisisbeheersingsoperaties ingericht. Een belangrijk verschil is dat in plaats van een commandant per operatie en een directeur-generaal van de militaire staf er één commandant aan het hoofd van alle civiele crisisbeheersingsoperaties staat, die tevens directeur van het CPCC is. Deze Commandant civiele operaties stuurt de missiehoofden aan. Voor de strategische planning van crisisbeheersingsoperaties beschikt de Unie over een directoraat voor de civiele en een directoraat voor militaire crisisbeheersing.
Naast de problemen bij de planning en aansturing van een militaire EVDB-operatie, onderkent Nederland ook knelpunten ten aanzien van de planning en aansturing van civiele operaties. De capaciteit van het CPCC is met zestig functies niet meer berekend op de steeds complexere civiele EVDB-operaties zoals in Kosovo en Afghanistan. Gezien het aantal en de complexiteit van de civiele operaties die de Unie thans uitvoert en in de toekomst zal uitvoeren, ligt versterking van de civiele planning- en aansturingcapaciteit voor de hand. Dit zou mede tot stand komen via verbeterde civiel-militaire samenwerking en civiele gebruikmaking van militaire expertise.
Naar onze mening is de sleutel voor versterking van de militaire- en civiele planning- en commandovoeringcapaciteit derhalve de versterking van de civiel-militaire samenwerking. De effectiviteit van civiele en militaire operaties is gebaat bij hechtere planning en commandovoering tussen beide, ondanks de inherent verschillende aard van beide soorten operaties. In de huidige structuur wordt echter onvoldoende van elkaars sterke punten geprofiteerd en gebeurt werk dubbelop. Nederland zet zich in voor praktische maatregelen die het coherente optreden van de Unie kunnen verbeteren.
Herziening van het financieringsmechanisme “Athena”
Voor militaire operaties geldt in principe “costs lie where they fall”. Er zijn echter kostensoorten die voor gemeenschappelijke financiering in aanmerking komen. Deze zijn vastgelegd in “Athena”, het mechanisme voor het beheer van gemeenschappelijke kosten. Alle lidstaten met uitzondering van Denemarken dragen hieraan bij op basis van een vaste verdeelsleutel.
Het Athena-mechanisme moet na elke operatie en ten minste om de achttien maanden worden geëvalueerd. De volgende evaluatie is voorzien tijdens het Franse voorzitterschap. Naast een aantal technische, procedurele verbeteringen van het mechanisme, zal de herziening zich waarschijnlijk vooral toespitsen op de vraag of de mogelijkheden van gemeenschappelijke financiering moeten worden verruimd. Nederland heeft zich bij vorige herzieningen van het mechanisme ingezet voor verruiming van de in aanmerking komende gemeenschappelijke kosten en staat hiervoor nog steeds open. De herzieningen van 2004 en 2006 hebben echter duidelijk gemaakt dat binnen de EU verdeeldheid bestaat over de wenselijkheid hiervan. Ook nu lijkt de tijd nog niet rijp voor een uitbreiding van het werkingsgebied van het Athena-mechanisme. Nederland zal daarom blijven inzetten op een zo flexibel mogelijk gebruik ervan.
Maritieme samenwerking en piraterijbestrijding
In algemene zin staat Nederland positief tegenover het streven van het Franse voorzitterschap om de maritieme component van het EVDB een nadere invulling te geven. De Unie onderzoekt de mogelijkheden voor een actieve rol van de EU bij de implementatie van VNVR-resolutie 1816 (2008) ten aanzien van piraterijbestrijding voor de kust van Somalië. De RAZEB van 22 juli jl. heeft kennisgenomen van eventuele opties die de Unie in dit kader kan overwegen. Deze opties worden de komende tijd verder uitgewerkt en zullen tijdens de RAZEB van 15 september a.s. opnieuw worden besproken. In het licht van de steeds grotere humanitaire noden in Somalië zou een eventuele EU-inzet zich wat Nederland betreft in ieder geval moeten richten op het beschermen van humanitaire transporten tegen piraterij. Wij zien verdere voorstellen van Frankrijk op het gebied van de marinesamenwerking met belangstelling tegemoet.
Conclusie
Defensie en veiligheid behoren tot de prioriteiten van het Franse voorzitterschap. Nu steeds vaker een beroep op de Unie wordt gedaan buiten haar grenzen vrede en veiligheid te brengen, loopt deze steeds vaker tegen de grenzen aan van haar vermogen om adequaat op te treden. Lopende operaties maken duidelijk dat de Unie moet investeren in verdere versterking van haar capaciteiten, wil zij in de toekomst een waardevolle partner kunnen zijn bij crisisbeheersing. Het is een gelukkige samenloop van omstandigheden dat Frankrijk zijn houding tegenover de rol van en het functioneren in de NAVO heeft bijgesteld en re-integratie in de militaire structuur van de NAVO op de eigen agenda heeft gezet. Tegelijkertijd is alom het besef gegroeid dat beide organisaties een eigen rol te vervullen hebben en dat het niet draait om een keuze tussen beide, maar om de optelsom van beide. De capaciteitstekorten van de Unie zijn ook die van de NAVO en de inzet moet dus gericht zijn op versterking van de Europese capaciteiten.
Vanuit Nederlands perspectief valt dit alleen maar toe te juichen. Als actieve deelnemer aan crisisbeheersingsoperaties onder het EVDB en van de NAVO kunnen wij deze gelegenheid aangrijpen om het Europese vermogen tot bevordering van de vrede en veiligheid effectiever te maken. Nederland doet dit vanuit de overtuiging dat verbeterde defensiecapaciteiten een onmisbare bijdrage leveren aan een alomvattende, geïntegreerde aanpak van veiligheid en ontwikkeling. Nederland let dan ook in het bijzonder op de coherentie tussen de “3D’s”: defence, diplomacy en development moeten elk naar vermogen hun bijdrage kunnen leveren. De mogelijkheden daadwerkelijk een financiële of materiële bijdrage te leveren aan de capaciteitsversterking zijn echter op de korte termijn beperkt. Nederland is overigens niet de enige lidstaat die tegen budgettaire beperkingen aanloopt. Dat mag ons echter niet ervan weerhouden steeds naar mogelijkheden te zoeken een bijdrage aan de Europese capaciteitsversterking te leveren. De aanzetten die in het komende half jaar op het gebied van de versterking van de Europese veiligheid en defensie zullen worden gezet, kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren aan de Verkenningen naar de omvang en toerusting van onze eigen krijgsmacht.
Bijlage
Onder het EVDB uitgevoerde operaties
Lopende Operaties
EUPM
Sinds 1 januari 2003 is in Bosnië-Herzegovina (BiH) de European Union Police Mission (EUPM) actief. Deze EU-politiemissie is de opvolger van de internationale politiemacht van de VN. Doel van deze missie is om door middel van monitoring, mentoring en inspecting bij te dragen aan de opbouw van een duurzame politiestructuur in BiH, die voldoet aan de Europese en internationale normen. In juni van dit jaar is, nadat in april politiewetgeving voor oprichting van een aantal instellingen op staatsniveau is aangenomen, een Stabilisatie en Associatie Akkoord met de EU getekend. Op 10 april is de politiewetgeving aangenomen voor de oprichting van een aantal instellingen op staatsniveau.
In januari 2006 is, na de toenmalige vernieuwing van het mandaat van EUPM, de missie verkleind van een omvang van ruim 800 personen (waarvan 500 internationale politiefunctionarissen) naar 388 personen (waarvan 170 internationale politiefunctionarissen). Op 15 oktober 2007 heeft de Raad laten weten dat er geen significante vooruitgang is geboekt in de herstructurering van de politie in BiH en aangegeven het mandaat nogmaals voor een periode van twee jaar te verlengen tot 31 december 2009. Sindsdien is enige voortgang geboekt, maar er is nog een lange weg te gaan. Nederland levert momenteel een bijdrage van tien politiefunctionarissen aan EUPM, waarvan zes civiele politiefunctionarissen en vier functionarissen van de Koninklijke Marechaussee. Nederland heeft de bijdrage tot juni 2009 verlengd.
EUFOR ALTHEA
Sinds 2 december 2004 leidt de EU de militaire operatie ALTHEA in BiH. De operatie wordt uitgevoerd door de EU-troepenmacht EUFOR. EUFOR heeft de stabilisatietaken overgenomen van de NAVO-geleide troepenmacht SFOR en is daarmee verantwoordelijk voor de handhaving van de militaire aspecten van annex 1A van de Dayton-akkoorden: 1) toezicht houden op het staakt het vuren en ontwapening van de voormalige Bosnische strijdkrachten en 2) zorgen voor een veilige omgeving waarin de internationale gemeenschap haar werk kan doen. Ondersteuning van het Mission Implementation Plan van de Hoge Vertegenwoordiger / EU Speciaal Vertegenwoordiger (HV/EUSV) Miroslav Lajčák en meer aandacht voor de strijd tegen de georganiseerde misdaad zijn tevens belangrijke aandachtspunten van de missie. EUFOR heeft nauwe banden met alle EU-partners en andere internationale actoren (waaronder de NAVO). Delen van de European Gendarmerie Force (EGF), een samenwerkingsverband met Frankrijk, Italië, Portugal en Spanje met een politiemacht met militaire status, participeren in de geïntegreerde politie-eenheid van EUFOR sinds november 2007.
EUFOR is met dezelfde troepenomvang begonnen als de eindsterkte van de NAVO-troepenmacht SFOR – circa 6000 militairen. Inmiddels is de troepenmacht gereduceerd van 6000 naar 2500. Op 21 november is het mandaat van de missie door de VN Veiligheidsraad met een periode van 12 maanden verlengd. Op 10 december 2007 onderstreepte de Raad dat EUFOR in BiH aanwezig zal blijven zolang dat nodig is.
Nederland neemt momenteel ongeveer met 85 militairen deel aan EUFOR. Deze bijdrage bestaat uit bemensing van de Liaison and Observer Teams (LOT) huizen en een aantal marechaussees voor de geïntegreerde politie-eenheid die is ontplooid onder de vlag van de EGF. Nederland heeft de bijdrage tot juni 2009 verlengd.
EULEX Kosovo
EULEX Kosovo is op 16 februari 2008 van start gegaan en heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de bestendiging van regionale vrede, veiligheid en stabiliteit en aan de ontwikkeling van duurzame, democratische lokale instellingen in Kosovo. Het is de grootste civiele EVDB-operatie tot nu toe. De missie zal de Kosovaarse autoriteiten, het justitiële systeem en de rechtshandhavinginstellingen bijstaan hun taken op verantwoorde wijze uit te oefenen en bijstaan in de ontwikkeling van een multi-etnisch onafhankelijk justitie- en politieapparaat en een douanedienst. Bescherming van minderheden, corruptie en het bestrijden van de georganiseerde misdaad zijn prioriteiten binnen deze missie. Naast de adviserende taken, heeft EULEX ook executieve bevoegdheden, onder meer op het gebied van rechtspraak. De EULEX missie kent een moeizame start vanwege de tegenwerking van Servië en Rusland. Met de VN zijn na lang onderhandelen afspraken gemaakt over de overname van door UNMIK uitgevoerde taken naar EULEX.
Bij volledige ontplooiing bestaat de missie uit 1900 internationale politiemensen, rechters, aanklagers en douanebeambten en ongeveer 1100 lokale beambten. Het hoofdkwartier is gevestigd in Pristina. Verschillende afdelingen zijn verdeeld over de regio’s. Het mandaat is in beginsel voor twee jaar. Nederland ambieert een bijdrage van 40 tot 60 functionarissen aan de missie.
EUPOL COPPS
EUPOL COPPS is een civiele EVDB-missie voor de Palestijnse Gebieden die zich richt op het ondersteunen van de Palestijnen bij het opzetten van een effectieve en verantwoordelijke politieorganisatie. Dit zal de Palestijnse Autoriteit helpen zelf de verantwoordelijkheid voor vrede, veiligheid en ordehandhaving in de Palestijnse Gebieden op zich te nemen en daarmee te voldoen aan de verplichtingen die de routekaart naar vrede stelt op het gebied van de opbouw van veiligheidsinstituties. De missie is gestart op 1 januari 2006 voor een periode van 3 jaar.
Recent is besloten EUPOL COPPS uit te breiden naar de bredere rule of law sector. Hiervoor wordt de missie op korte termijn uitgebreid naar een totaal van 70 medewerkers, waarvan 53 internationaal. De missie heeft geen executieve bevoegdheden. Nederland zal vanaf september één juridische expert bijdragen aan EUPOL COPPS. Politieke discussie en besluitvorming over verdere uitbreiding van het mandaat van EUPOL COPPS tot een bredere missie ter ondersteuning van de rechtsstaat met een geïntegreerde benadering van de gehele strafrechtketen, zal in het najaar plaatsvinden naar aanleiding van een eventuele verlenging van het mandaat na 2008.
EU Border Assistance Mission Rafah (EU BAM Rafah)
EU BAM Rafah is gestart op 25 november 2005 nadat Israël en de Palestijnse Autoriteit een akkoord bereikten over de openstelling van de grenzen tussen de Gazastrook en Egypte. Dit akkoord voorziet in een rol voor de EU met betrekking tot waarnemen en capaciteitsopbouw van de Palestijnse grenswachten. Openstelling van deze grenzen is van groot politiek en economisch belang. Nadat de grens bij Rafah als gevolg van de overname van de Gazastrook door Hamas op 14 juni 2007 werd gesloten, staakte de missie haar activiteiten. De missie heeft wel haar operationele vermogen bewaard om op korte termijn opnieuw op te kunnen starten, zodra de politieke omstandigheden dat mogelijk maken. In mei 2008 is besloten de missie te verlengen voor de duur van 1 jaar in afgeslankte vorm. Het grootste deel van de functionarissen is op afroep beschikbaar en kan op korte termijn naar het gebied worden gestuurd als de grens open is. Nederland houdt drie marechaussees beschikbaar.
EUJUST LEX
Civiele EVDB-missie ten behoeve van de Irakese rule of law sector, die als doel heeft het opleiden van politiefunctionarissen, onderzoeksrechters en gevangenisdirecteuren. De opleidingen vinden plaats buiten Irak en worden aangeboden door diverse EU-lidstaten. Tot dusver hebben er 73 cursussen, waarin ruim 1650 functionarissen zijn opgeleid, en 12 work experience secondments plaatsgevonden. Na een evaluatie door het hoofd van de missie, waarin werd bevestigd dat de doelstellingen van de missie worden vervuld, is het mandaat van de missie verlengd tot 30 juni 2009.
Nederland heeft tot dusverre succesvol bijgedragen aan deze missie met zeven senior managementcursussen voor in totaal ongeveer 180 Irakezen. De laatste drie cursussen zijn in BENELUX-verband georganiseerd. Tevens levert Nederland het plaatsvervangend missiehoofd en tot voor kort de algemene coördinator in het liaisonkantoor in Bagdad.
EUPOL Afghanistan
Op 15 juni 2007 ging de EU-politiemissie voor Afghanistan, EUPOL Afghanistan, van start. Doelstelling van de EUPOL missie is om, onder Afghaans eigenaarschap, bij te dragen aan strategieontwikkeling en professionalisering van de politiesector, evenals het goed en gebalanceerd functioneren van de Afghaanse politie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Hiertoe zal EUPOL zich vooral richten op training, begeleiding en advisering van het hogere politiekader op centraal, regionaal en provinciaal niveau. Goede samenwerking en coördinatie met het Amerikaanse Combined Security Transition Command – Afghanistan (CSTC-A) is daarbij essentieel.
De ontplooiing heeft tot dusver plaatsgevonden in de hoofdstad Kabul, drie regionale commando centra (Noord, West en de hoofdstad) en in 14 provincies, waaronder Uruzgan. EUPOL Afghanistan heeft inmiddels door nauw samen te werken met de EUSV en internationale en Afghaanse tegenvoeters, een sleutelrol op zich genomen om de architectuur van de politiehervormingen in Afghanistan te herstructureren. Mentors en adviseurs zijn aangesteld op centraal niveau bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Bij de Afghaanse politie zijn op een aantal belangrijke posities sleutelfiguren benoemd.
De EUPOL missie zal bestaan uit ongeveer 240 medewerkers, waarvan 195 adviseurs, mentoren en trainers. Momenteel zijn 180 van de 240 formatieplaatsen vervuld. Nederland levert een bijdrage aan EUPOL van 3 marechaussees in Uruzgan, 4 marechaussees in Kandahar (nog te ontplooien), 1 genderdeskundige (gedetacheerd vanuit het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en het hoofd van de administratie (op het hoofdkwartier in Kabul).
Op 26 mei jl. heeft de RAZEB besloten tot een substantiële vergroting van de missie, maximaal tot verdubbeling. EUPOL ontwikkelt momenteel plannen voor deze uitbreiding.
De missie levert tevens een bijdrage aan stroomlijning van de internationale coördinatie van de politiehervormingen in Afghanistan. Hiertoe worden 22 adviseurs toegevoegd aan het International Police Coordination Board (IPCB) secretariaat, waarvan reeds 16 plekken vervuld zijn. Dit secretariaat coördineert de politie-activiteiten van de belangrijkste spelers (Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken, VS en EUPOL).
EU SSR Guinee-Bissau
De doelstelling van de missie is het adviseren en assisteren van lokale autoriteiten ten behoeve van de uitvoering van de nationale strategie voor de hervorming van de lokale veiligheidssector in samenwerking met overige betrokkenen uit de internationale gemeenschap. Deze één jaar durende missie, die in juni 2008 van start is gegaan, bestaat uit hoge officieren en civiele adviseurs op het gebied van gewapende strijdkrachten, politie en justitie. De missie heeft een methodologie voor aanpak van hervorming van veiligheidssector (SSR), met daarbij horend tijdpad, aan de autoriteiten voorgelegd. Dankzij totstandkoming van Status of Mission Agreement (SOMA) op 11 juli jl., heeft de missie nu meer operationele armslag.
EUFOR Tchad/RCA
De VN Veiligheidsraad resolutie 1778 van 25 september 2007 geeft het mandaat voor de VN-operatie (MINURCAT) en de militaire EU-operatie (EUFOR Tchad/RCA) in Tsjaad en de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR). EUFOR Tchad/RCA heeft op grond van de resolutie de bevoegdheid binnen het operatiegebied in Oost-Tsjaad en het noordoosten van de CAR alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de volgende taken uit te oefenen: het bijdragen aan de bescherming van burgers in gevaar, in het bijzonder vluchtelingen en ontheemden; het faciliteren van het verstrekken van humanitaire hulp en de bewegingsvrijheid van humanitair personeel door hulp bij het verbeteren van de veiligheidssituatie in het operatiegebied; en het bijdragen aan de bescherming van personeel, faciliteiten, installaties en uitrusting van de VN en het garanderen van de veiligheid en bewegingsvrijheid van haar staf en van VN geassocieerd personeel. Nederland levert een verkenningseenheid van circa 60 mariniers. Deze eenheid maakt deel uit van een Iers bataljon in het zuidoosten van Tsjaad. EUFOR is een overbruggingsoperatie van een jaar, tot 15 maart 2009, die moet worden opgevolgd door een VN-missie.
EUPOL DRC – EU SSR Police Mission
EU-politiemissie in Kinshasa, Democratische Republiek Congo (DRC). In december 2003 besloot de EU de DRC te assisteren bij het opzetten van een geïntegreerde Congolese politie-eenheid voor de bescherming van de (transitie)regering en instituties: de Integrated Police Unit (IPU). De EU-inzet is begonnen met een trainingsproject van de Europese Commissie (EC) dat in januari 2005 opgevolgd werd door een EVDB-missie genaamd EUPOL Kinshasa. Na afronding van de steun aan de IPU is de missie per 1 juli 2007 omgevormd tot een strategisch adviesmissie met als doelstelling het adviseren en assisteren van de Congolese autoriteiten bij het hervormen van de Police Nationale Congolaise (PNC) en de samenwerking tussen politie en justitie.
Sindsdien draagt de missie bij aan de voorbereidingen van het PNC hervormingsproces. Zo is met betrokken EC-onderdelen, de oprichting van een Comité de suivi de la réforme de la police ondersteund: een gemengd lokaal en internationaal coördinatiecomité verantwoordelijk voor de hervorming van de politie.
EUSEC DRC
Dit is een kleinschalige SSR-missie in de DRC die advies geeft over en assisteert bij het hervormen van het Congolese defensieapparaat. Het doel is het ondersteunen van de opbouw van het geïntegreerde Congolese leger (FARDC) tot een effectief, transparant apparaat met voldoende aandacht voor zaken als goed bestuur, respect voor mensenrechten en rule of law. Onder de paraplu van EUSEC wordt tevens een project genaamd EUSEC FIN uitgevoerd dat de betaling van soldij aan de FARDC soldaten stroomlijnt en met behulp van biometrische middelen transparant maakt. In de opstartfase van dit project hebben zes lidstaten, waaronder Nederland, een bijdrage geleverd van in totaal 900.000 €.
Mede omdat de hervorming van het FARDC sinds begin 2007 en het proces van ontwapening, demobilisatie en re-integratie (Disarmament, Demobilisation and Reintegration, DDR) sinds medio 2006 door de regering op de lange baan lijken te zijn geschoven, is de missie in de loop van 2007 in lastig vaarwater gekomen. De missie heeft in 2007 een rapport opgemaakt over de staat waarin het grootste deel van krijgsmacht verkeerd; Congolese autoriteiten weigerden echter bepaalde onderdelen te laten doorlichten. De EU wil, net als Nederland, het SSR-proces in de DRC desondanks blijven proberen te ondersteunen. Nederland levert sinds mei 2006 twee functionarissen aan EUSEC FIN en per juli 2006 één hoge functionaris aan de EUSEC missie zelf voor de duur van 1 jaar.
Overige activiteiten op aan EVDB gerelateerde gebieden
European Union Border Assistance Mission (EUBAM) Moldavië-Oekraïne/ EUSV Border Team
De Europese Commissie is een missie op het gebied van grensbeheer gestart op de grens tussen Moldavië en Oekraïne (EU BAM), gebaseerd op een Memorandum of Understanding met de overheden van de twee landen. De missie heeft tot doel smokkel, mensenhandel en douanefraude door de Moldavische en Oekraïense grensbewaking te helpen voorkomen en douanediensten te adviseren en op te leiden. Vanaf 1 december 2007 is de missie met 24 maanden verlengd. Het hoofd van EU BAM is tevens politiek adviseur voor de speciale vertegenwoordiger van de EU voor Moldavië (EUSV). EU BAM is opgezet in nauwe samenwerking met het EUSV Border Team, welke voor deze missie versterkt is met drie extra adviseurs. Versterking van de Moldavische en Oekraïense capaciteiten voor grensbewaking kan helpen bij het vinden van een oplossing voor het bevroren conflict betreffende Transdnjestrië.
EUSV Border Support Team in Georgië
Het Border Support Team van de speciale vertegenwoordiger van de EU (EUSV) in de zuidelijke Kaukasus assisteert bij de ontwikkeling van hervormingsbeleid voor de Georgische grensbewakingsdienst. Dit beleid maakt deel uit van beleidsprioriteit 4 van het EU-Georgië actieplan onder het Europese Nabuurschapbeleid. Ook helpt het team bij het opstellen van gezamenlijke procedures (douane-grenspolitie) om de samenwerking en coördinatie van grensoperaties in overeenstemming met het Europese concept voor geïntegreerd grensmanagement te laten verlopen. Met het verlengen van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger is ook het werk van het Border Support Team in Georgië verlengd. Naar aanleiding van het conflict tussen Rusland en Georgië over de regio’s Zuid-Ossetië en Abchazië heeft de Unie besloten het team van de speciale vertegenwoordiger tijdelijk uit breiden vanuit de CRT expertpool om de uitvoering van het zes puntenplan dat de presidenten Sarkozy en Medvedev overeenkwamen te monitoren. In dat kader wordt ook nagedacht over uitbreiding van het Border Support Team.