Kamerbrief inzake de toestand van een aantal met name genoemde mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Iran, Syrië en Egypte

Graag bied ik u mijn reactie aan op de vragen van het lid Van Gennip over de toestand van een aantal met name genoemde mensenrechtenorganisaties en

-verdedigers in Iran, Syrië en Egypte, gesteld tijdens het Algemeen Overleg van 1 juli 2008 met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over het Midden-Oosten.

De minister van Buitenlandse Zaken,

Drs M. J. M. Verhagen

Iran

De regering deelt de zorgen die werden geuit tijdens het Algemeen Overleg d.d. 1 juli jl. over het lot van mensenrechtenverdedigers in Iran. Nederland en de EU hebben bij Iran consequent en meermalen aangedrongen de rechten van onder meer arbeidsactivisten, vakbondsleden, journalisten en vrouwenactivisten te respecteren, onder verwijzing naar bepalingen uit onder meer het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VN-verdrag tegen Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of Bestraffing en de VN-Verklaring over Mensenrechtenverdedigers.

Het EU-voorzitterschap heeft -ook in de achterliggende maanden– mede op Nederlands initiatief bij de Iraanse autoriteiten diverse malen specifieke zorgen geuit over de arrestaties, veroordelingen, detentie en behandeling van verscheidene mensenrechtenverdedigers, zoals de prominente mensenrechtenactivist Emadeddin Baghi en de vakbondsleider Mansour Ossanlou. Iran is daarbij opgeroepen betrokkenen vrij te laten en de nodige medische zorg te verlenen. Beide heren hebben te kampen met verschillende gezondheidsklachten waaronder hartproblemen. In het geval van de heer Baghi zijn eveneens door middel van een EU-voorzitterschapsverklaring van 28 januari jl. zorgen geuit over zijn gezondheidssituatie. De arrestatie en veroordeling van de voorvechtster van vrouwenrechten in Iran, Delaram Ali is eveneens diverse malen door het EU-voorzitterschap bij de Iraanse autoriteiten opgebracht. Iran is daarbij gewezen op zijn internationale verplichtingen en verzocht de buitenproportionele veroordeling van 39 maanden gevangenisstraf en 10 zweepslagen niet uit te voeren.

Ook heeft de EU mede op aandringen van Nederland tijdens de achtste reguliere zitting van de VN-mensenrechtenraad van 2 tot 18 juni jl. aandacht gevraagd voor de verontrustende mensenrechtensituatie in Iran. De mensenrechtensituatie vormt eveneens veelvuldig onderdeel van bilaterale gesprekken met Iraanse autoriteiten. Zelf heb ik in het gesprek met de Iraanse onderminister van Buitenlandse Zaken Safari op 11 maart 2008 van de zijde van de regering de zorgen uiteengezet met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Iran.

Tot op heden is met betrekking tot genoemde zaken geen bevredigend antwoord van de Iraanse autoriteiten ontvangen. De regering blijft deze zaken en de algemene mensenrechtensituatie in Iran nauwlettend volgen en zal Iran zo lang als nodig in VN-kader, EU-verband en bilateraal blijven wijzen op zijn verantwoordelijkheden met betrekking tot het handhaven van mensenrechten.

Voor de situatie van de heer Al Mansouri verwijs ik naar mijn brief van 9 juni jl. (Kamerstuknummer 2669, Vergaderjaar 2007 - 2008). Zijn situatie wordt, zowel bilateraal als in EU-verband, herhaaldelijk in gesprekken met de Iraanse autoriteiten onder de aandacht gebracht. Dit geschiedde meest recentelijk nog eind juli en begin augustus door onze ambassadeur in Teheran.

Syrië

Ook in Syrië blijft de mensenrechtensituatie onverminderd zorgelijk. De Nederlandse regering en de EU partners zullen bij de Syrische autoriteiten blijven aandringen op het nakomen van internationale afspraken op het gebied van de mensenrechten. De mensenrechtensituatie in Syrië is in het afgelopen jaar verder verslechterd. De Syrische autoriteiten maken gebruik van de sinds 1963 bestaande noodtoestand om hard in te grijpen bij elke poging van Syriërs of Syrische organisaties om de mensenrechtensituatie in hun land aan de kaak te stellen. Vaak leidt dit tot oneerlijke processen en lange gevangenisstraffen. In EU-verband en in bilaterale contacten is onze zorg over deze situatie naar voren gebracht, zoals in EU-demarche tegen de arrestatie van leden van de op 1 december 2007 opgerichte Nationale Raad voor de Damascus Verklaring. De Damascus Verklaring - die dateert uit 2005 - roept de Syrische autoriteiten en de bevolking op tot verandering van de bestaande samenleving in een democratische rechtstaat, die de mensenrechten respecteert en religieuze en etnische minderheden gelijkwaardig behandelt. Ook in de bilaterale contacten zoals tijdens mijn bezoek in januari 2008 is respect voor de mensenrechten een belangrijk gespreksonderwerp.

Zoals ik eerder antwoordde op vragen van het lid Van Gennip over Mohammed Badie Dak al Bab (kamerstuk nr. 2538, vergaderjaar 2007-2008) werd hij beschuldigd van het ondermijnen van het aanzien van de staat. Betrokkene had op de website van NOHR een artikel geplaatst getiteld "Damascus, hoofdstad van de Arabisch cultuur", waarin hij de mensenrechtensituatie in Syrië hekelde. Sinds 2 maart jl. is hij in detentie in Adra, een voorstad van Damascus en inmiddels is hij op 30 juni jl. door het militair tribunaal te Damascus tot 6 maanden celstraf veroordeeld. Dak al Bab heeft in de periode 2000-2005 eveneens gedetineerd gezeten op beschuldiging van lidmaatschap van de in Syrië verboden Moslimbroederschap. Hij was, na terugkeer van een verblijf in Saoedi-Arabië, aangehouden en door een militair tribunaal, zonder eerlijke rechtsgang, tot 15 jaar detentie veroordeeld. Hij zat toentertijd vast in de militaire gevangenis te Seydnaya. In 2005 kwam hij vrij bij een presidentiële amnestie.

Anwar Bunni, advocaat, was jarenlang woordvoerder van de mensenrechtenbeweging in Syrië. Hij was directeur van een door de Europese Commissie medegefinancierd trainingcentrum voor het maatschappelijk middenveld. Dit centrum werd begin 2006 kort na de opening gesloten op last van de Syrische overheid. Hij werd gearresteerd in mei 2006 en zit eveneens vast in de Adra gevangenis te Damascus. Bunni werd in staat van beschuldiging gesteld wegens drie aanklachten:

  1. mede-ondertekening van de Damascus-Beiroet verklaring, waarin wordt opgeroepen tot normalisering van de betrekking tussen Syrië en Libanon;
  2. verspreiden van valse informatie en leugens ten nadele van de staat. Hij had zich in het openbaar uitgelaten over de dood van een politieke gevangene Mohamad Shaher Heisah die in de Seydnaya gevangenis overleed, mogelijk als gevolg van martelingen;
  3. lid zijn van een verboden organisatie (trainingcentrum voor het maatschappelijk middenveld).

Bunni werd op 24 april 2007 tot 5 jaar detentie veroordeeld wegens het verspreiden van valse informatie (aanklacht b) en het betalen van een boete van omgerekend USD 2.000 wegens het zonder toestemming van het Ministerie van Sociale Zaken en Arbeid opzetten van bovengenoemd trainingscentrum. Bunni's vrouw, in overheidsdienst bij het ministerie van Transport, werd kort daarna- zonder opgaaf van reden- ontslagen. Op 10 april 2008 kreeg Bunni de Frontline Award for Human Rights Defenders at risk. Frontline is een in 2001 opgerichte NGO die zich inzet voor mensenrechtenverdedigers. Mevrouw Bunni slaagde erin naar Dublin te reizen om de prijs namens haar man in ontvangst te nemen.

Het is duidelijk dat bovenstaande gevallen illustreren hoe zorgwekkend de mensenrechtensituatie in Syrië is. Voor mij is dat reden te meer om met de middelen die mij ter beschikking staan zowel bilateraal als met onze Europese en andere partners aandacht te blijven vragen voor deze situatie. Mensen en organisaties die zich inzetten onder vaak moeilijke en soms onmogelijke situaties om de mensenrechten te bevorderen verdienen onze steun.

Egypte

Zoals ik in de brief aan uw Kamer voorafgaand aan het Algemeen Overleg over het Midden-Oosten (Kamerstuk 23432, nr. 260) heb bericht, heeft de regering haar zorgen uitgesproken over de verlenging van de noodtoestand in Egypte. De Egyptisch autoriteiten hebben laten weten dat de noodtoestand pas wordt opgeheven zodra nieuwe anti-terrorismewetgeving is ingevoerd. De Egyptische autoriteiten hebben zich uitgesproken voor hervormingen op politiek en economisch terrein, zoals verwoord in de regeringsverklaring van de regering Mubarak. Nederland steunt deze noodzakelijke hervormingen en zal de Egyptische regering bij voorkomende gelegenheden herinneren aan haar eigen doelstellingen.

Over de stand van zaken rond Egyptische organisatie Association for Human Rights and Legal Aid (AHRLA)’, kan ik u berichten dat deze organisatie vorig jaar september door de autoriteiten gesloten is. De bezittingen van de organisatie (computers, meubels, volledige administratie en financiën) werden geconfisqueerd op basis van het feit dat zij (zoals zoveel NGO's) niet formeel geregistreerd was als NGO en geen formele toestemming had fondsen van buitenlandse donoren te ontvangen.

AHRLA vecht de sluiting en confiscatie aan bij het Administratieve Hof; de uitspraak wordt op 4 september verwacht. Bij navraag heeft de staf van AHRLA laten weten een goede kans van slagen te hebben. Ondertussen werkt de staf van AHRLA gewoon door onder een iets andere naam en geregistreerd als bedrijf (advocatenkantoor). Dit is gangbare praktijk in Egypte vanwege de lange en moeizame procedures voor registratie, vooral voor NGO's die zich met mensenrechten bezighouden. Uiteraard zijn juist die organisaties kwetsbaar indien ze als bedrijf politieke activiteiten ontplooien.

Ondanks de positieve voornemens van de Egyptische regering op het gebied van democratisering blijf ik de situatie met aandacht volgen. Het is zorgwekkend dat de Egyptische regering heeft besloten de noodtoestand te verlengen. Met alle begrip voor de Egyptische zorgen over radicalisering en extremisme, mag dit nooit een argument zijn om verdere democratisering en eerbied voor de mensenrechten ter zijde te schuiven. Ik zal hiervoor aandacht blijven vragen bij de Egyptische autoriteiten.