Kamerbrief inzake de behandeling van de Palestijnse journalist Mohammed Omer door Israëlische veiligheidsfunctionarissen
Naar aanleiding van een verzoek hiertoe tijdens het Algemeen Overleg Midden-Oosten van 1 juli jl, wil ik u informeren over de behandeling van de Palestijnse journalist Mohammed Omer door Israëlische veiligheidsfunctionarissen. Deze brief dient tevens als antwoord op de vragen van het lid Van Baalen over dit onderwerp (ingezonden 30 juni 2008 met kenmerk 2070824140).
Op 16 juni jl ontving de Gazaanse journalist Mohammed Omer in Londen de Martha Gellhorn Prize voor journalistiek. Om het mogelijk te maken dat de heer Omer de prijs in ontvangst kon nemen en dat hij een kort bezoek kon brengen aan Nederland en aantal andere Europese landen hebben de Nederlandse ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah assistentie verleend bij zijn reis van de Gazastrook naar de grensovergang tussen de Westoever en Jordanië, en vice versa. Deze assistentie bestond uit coördinatie met de Israëlische autoriteiten om toestemming voor zijn terugkeer via Israël te verkrijgen en een diplomatiek escorte voor de reis over Israëlisch grondgebied en over de Westoever.
Op zijn terugreis van Londen naar Gaza wilde de heer Omer op 26 juni de grensovergang tussen Jordanië en de Westoever passeren. Het was de bedoeling dat hij vervolgens onder begeleiding van een Nederlandse diplomaat naar de Gazastrook zou worden gebracht. Toen het escorte, verlaat door autopech, aankwam bij een checkpoint van het Israëlische leger, op de weg naar de grensovergang, werd de doorgang echter geweigerd. De heer Omer kon van de aanvankelijke vertraging nog per mobiele telefoon op de hoogte worden gesteld. Het oponthoud bij het checkpoint kon hem niet meer worden gemeld omdat zijn telefoon op dat moment was uitgeschakeld.
Na geruime tijd bij het checkpoint te hebben gewacht werd het Nederlandse escorte door de Israëlische autoriteiten geïnformeerd dat de heer Omer was flauwgevallen en enige tijd later werd duidelijk dat hij naar een ziekenhuis in het nabijgelegen Jericho was gebracht. De Nederlandse diplomaat heeft hem daar vervolgens opgehaald en hem diezelfde dag alsnog naar de grensovergang tussen Israël en Gaza gebracht en toegezien op zijn veilige doortocht.
Omer gaf aan geestelijk en fysiek te zijn mishandeld door Israëlische veiligheidsfunctionarissen bij de grensovergang tussen Jordanië en de Westoever, als gevolg waarvan hij bewusteloos was geraakt. Onmiddellijk na het incident is door de Nederlandse ambassade in Tel Aviv bij het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken om opheldering gevraagd. Hetzelfde verzoek heb ik persoonlijk overgebracht aan de Israëlische ambassadeur in Nederland. In reactie hierop heeft de Israëlische regering een onderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek, zo is mij op 28 juli jl schriftelijk medegedeeld, ontkent de Israëlische regering dat Mohammed Omer mishandeld zou zijn. De heer Omer en zijn bagage zouden gecontroleerd zijn volgens de daarvoor geldende regels. Van geestelijke of fysieke mishandeling zou geen sprake zijn. De Israëlische regering bevestigt wel dat de heer Omer buiten bewustzijn is geraakt.
Ik stel vast dat de lezing van de heer Omer en die van de Israëlische regering over wat er precies is voorgevallen zeer uiteenlopen. Ik heb Israël daarom gevraagd om een nader onafhankelijk onderzoek in te stellen. In reactie hierop heeft Israël aangegeven het reeds uitgevoerde onderzoek als afdoende te beschouwen. Ik zie geen mogelijkheid om in dit standpunt verandering te brengen en acht de zaak daarmee afgedaan.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen