Beantwoording vragen van het lid Van Bommel over de toescheidingsovereenkomst met Suriname

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Bommel over de toescheidingsovereenkomst met Suriname. Deze vragen werden ingezonden op 22 april 2008 met kenmerk 2070818580.

De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen

Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van het lid Van Bommel (SP) over de toescheidingsovereenkomst met Suriname.

Vraag 1
Is het u bekend dat personen die onder artikel 5 lid 2 van de toescheidingsovereenkomst (TO) met Suriname vallen nog dagelijks ten onrechte een visum voor Suriname moeten aanvragen en hiervoor dienen te betalen? Zo ja, wat gaat u hier op korte termijn tegen ondernemen? 1)

Antwoord
Het is mij bekend dat Suriname van alle Nederlanders eist dat zij voor binnenreis in Suriname in het bezit zijn van een geldig visum, ook van de groep Nederlanders die wordt bestreken door artikel 5 van de Toescheidingsovereenkomst. Tijdens mijn bezoek met minister-president Balkenende aan Suriname, op 13 en 14 mei jongstleden, is met Suriname afgesproken het ambtelijk overleg over de TO te hervatten. Daarbij zal ook dit onderwerp aan de orde komen.

Vraag 2
Is het u bekend dat de rechthebbende onder artikel 5 lid 2 TO ten onrechte in Suriname een verblijfsvergunning moet aanvragen en hiervoor dient te betalen? Zo ja, wat gaat u op korte termijn hiertegen ondernemen?

Antwoord
Het is mij bekend dat Suriname van alle Nederlanders eist dat zij voor (langdurig) verblijf in Suriname in het bezit zijn van een verblijfs- dan wel vestigingsvergunning, ook van de groep Nederlanders die wordt bestreken door artikel 5 van de Toescheidingsovereenkomst. Tijdens mijn bezoek met minister-president Balkenende aan Suriname, op 13 en 14 mei jongstleden, is met Suriname afgesproken het ambtelijk overleg over de TO te hervatten. Daarbij zal ook dit onderwerp aan de orde komen.

Vraag 3
Heeft u met de rechthebbenden over deze materie overlegd, zoals tijdens het AO van 27 april 2005 door leden van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken is gevraagd? 2) Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord
De standpunten van de betrokken partijen zijn mij omstandig bekend. Hun informatie bereikt mijn Ministerie zowel mondeling als schriftelijk en met grote regelmaat.

Vraag 4
Is het u bekend dat de Nederlandse ambassade te Paramaribo aan personen die onder artikel 5 lid 2 TO vallen de eis stelt eerst een Surinaamse verblijfsvergunning te hebben alvorens zij zich bij de ambassade kunnen registreren? Zo ja, wat gaat u op korte termijn hiertegen doen?

Antwoord
De Nederlandse ambassade in Paramaribo houdt geen registratie bij van in Suriname verblijvende Nederlanders, dus ook niet van Nederlanders die onder artikel 5 lid 2 van de Toescheidingsovereenkomst vallen. Voor zover de vraag mocht doelen op de door de Nederlandse ambassade in Paramaribo aan paspoortaanvragers voorgelegde vraag of zij over een (Surinaamse) verblijfsvergunning beschikken, merk ik op dat deze vraag is opgenomen in het paspoortaanvraagformulier zoals dat bij alle Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland in gebruik is. Deze vraag wordt dus standaard gesteld aan álle Nederlanders die in het buitenland een Nederlands paspoort aanvragen, dus niet alleen aan Nederlanders die onder de werking van de TO vallen.

1) Openbaar rapport van de Nationale Ombudsman 15 juni 2001, nummer 2001/168 en met name pagina 8 en 9 van uw brief van 18 december 2000.

2) Kamerstuk 20 361, nr. 123