Beantwoording vragen van de leden Ferrier, Voordwind en Van der Staaij over marteling van christenen in Eritrea

Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Ferrier, Voordewind en Van der Staaij over marteling van christenen in Eritrea. Deze vragen werden ingezonden op 26 augustus 2008 met kenmerk 2070828170.

De minister van Buitenlandse Zaken, De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Drs. M.J.M. Verhagen Drs. A.G. Koenders

Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken en de heer Koenders, minister voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen van de leden Ferrier, Voordewind en van der Staaij (CDA, CU, SGP) over martelingen van christenen in Eritrea.

Vraag 1

Kent u het bericht “Martelen andersdenkenden onder Isayas normaal”? 1)

Antwoord

Ja.

Vraag 2
Hoe beoordeelt u deze praktijken jegens gelovigen van zogenaamde ‘verboden religies’ in Eritrea?

Antwoord

Mensen die tot religieuze minderheden behoren worden in Eritrea bloot gesteld aan vervolging en marteling. Dit is een ernstige schending van de mensenrechten. Ieder individu heeft het recht zijn of haar geloof in alle vrijheid te belijden, zoals onder meer is vastgelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Er rust niet alleen een absoluut verbod op marteling, ook het verbieden van een godsdienstige stroming is in strijd met de rechten van de mens.

Vraag 3
Op welke manier kan de Nederlandse regering deze praktijken aan de orde stellen, bilateraal en/of in internationaal verband, nu Nederland de ontwikkelingsrelatie met Eritrea afbouwt?

Antwoord

Nederland stelt de mensenrechtensituatie regelmatig aan de orde in bilaterale diplomatieke en politieke contacten met Eritrea. Zoals wij u ook in juni 2008 schreven heeft de Nederlandse minister voor Ontwikkelingssamenwerking de mensenrechtensituatie in een gesprek met de Eritrese president tijdens zijn reis door de Hoorn van Afrika in maart 2008 ter sprake gebracht. De mensenrechtensituatie is een belangrijke reden de bilaterale ontwikkelingssituatie te beëindigen. Daarnaast heeft de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken de schending van mensenrechten in Eritrea aan de orde gesteld in een gesprek met de Eritrese minister van Buitenlandse Zaken tijdens de EU-Afrikatop in december 2007. Ook in reguliere contacten met de Eritrese autoriteiten komt het onderwerp steevast terug.

Naast het bilaterale kanaal worden mensenrechten eveneens in EU-verband aan de orde gesteld. De politieke dialoog met Eritrea onder artikel 8 van het Verdrag van Cotonou werd op 31 juli jl. hervat en daar zal dit onderwerp ook op de agenda staan. Nederland zal zich ervoor inspannen dat dit voldoende aandacht krijgt.

Vraag 4
Bent u op de hoogte van de gevangenschap van de 72-jarige Nederlander Tekle Tesfay in Eritrea, los van eventueel anderen? Zo ja, wat heeft de Nederlandse regering voor hem gedaan en eventueel voor anderen? Zo neen, op welke wijze kan de Nederlandse regering hem en eventueel anderen ondersteunen?

Antwoord

Ja, wij zijn op de hoogte van deze gevangenschap. De heer Tesfay heeft echter naast de Nederlandse ook de Eritrese nationaliteit en wordt door Eritrea als Eritrees onderdaan beschouwd. Hierdoor was het aanvankelijk niet toegestaan betrokkene van Nederlandse zijde bij te staan. Inspanningen van de Nederlandse ambassade in Asmara hebben ertoe geleid dat in het kader van gedetineerdenbegeleiding, betrokkene - bij hoge uitzondering – sinds februari 2006 de gebruikelijke consulaire bijstand kan worden verleend.

Mede gezien de hoge leeftijd van de heer Tesfay is op grond van humanitaire redenen bij herhaling bij de Eritrese autoriteiten aangedrongen op vervroegde invrijheidsstelling. De vele interventies van Nederlandse zijde om betrokkene vervroegd vrij te krijgen, hebben tot op heden nog niet tot het gewenste resultaat geleid. Nederland zal zijn situatie echter aan de orde blijven stellen.

1) Trouw, 21 augustus 2008