Beantwoording vragen leden Halsema en Peters over het boek "De leegte achter ons laten; een geschiedenis van de vrouwen van Srebrenica"
Graag bied ik u hierbij, mede namens de minister-president, minister voor Algemene Zaken, en de staatssecretaris van Justitie, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Halsema en Peters over het boek "De leegte achter ons laten; een geschiedenis van de vrouwen van Srebrenica". Deze vragen werden ingezonden op 4 april 2008 met kenmerk 2070816720.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de leden Halsema en Peters (Groenlinks) over het boek " De leegte achter ons laten; een geschiedenis van de vrouwen van Srebrenica ".
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het indringende boek “De leegte achter ons Laten; een geschiedenis van de vrouwen van Srebrenica”, dat onlangs door Prof. Dr. Selma Leydesdorff is gepubliceerd 1) en haar interview daarover bij Pauw en Witteman”? 2)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Staat u, nu er toch een publicatie ligt, nog steeds achter uw beslissing uit 2004 om het subsidieverzoek voor dit boekproject af te wijzen omdat het ‘ projectvoorstel zich uitsluitend richt op wetenschappelijk onderzoek’ en ‘niet of onvoldoende bijdraagt aan verzoening in de regio’, zoals bedoeld in uw notitie “Regionale benadering Westelijke Balkan? 3) Zo ja, kunt u dan uitleggen hoe verzoening mogelijk is zonder dat er adequate kennis wordt vergaard over wat slachtoffers is overkomen en aangedaan?
Antwoord
Het projectvoorstel werd op dat moment getoetst aan de doelstellingen van het buitenlands beleid. Herhaaldelijk, waarvan éénmaal in beroep, was het oordeel dat het project van professor Leydesdorff niet voldeed aan de criteria. Er is wel degelijk kennis vergaard over de gebeurtenissen rond de val van Srebrenica v óór de publicatie van dit boek. Met het NIOD-rapport en andere publicaties is uitvoerig verslag gedaan over de gebeurtenissen in Srebrenica, inclusief over wat de slachtoffers was aangedaan. Het boek van mevrouw Leydesdorff geeft een welkome toevoeging in het kader van “oral history”.
Vraag 3
Deelt u het oordeel dat op Nederland een bijzondere plicht rust zich maximaal en met zichtbare resultaten in te zetten voor de duurzame verbetering van de levensomstandigheden van de nabestaanden van Srebrenica? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Nederland heeft een bijzondere betrokkenheid bij Srebrenica. Nederland besteedt jaarlijks € 5 miljoen aan Srebrenica-gerelateerde projecten. Dit is in overeenstemming met de toezegging van de minister van Buitenlandse Zaken tijdens het debat over het rapport van de enquêtecommissie Srebrenica op 18 juni 2003. De Nederlandse inzet richt zich op de nabestaanden (psycho-sociale zorg, identificatie van slachtoffers en terugkeer), de daders (opsporing en berechting) en de gemeenschap in zijn geheel (economische heropbouw). Dit beleid heeft tot doel om de levensomstandigheden van de nabestaanden in en van Srebrenica te verbeteren.
Vraag 4
Kunt u een overzicht (inclusief totaalbedragen, loopduur, gerealiseerde resultaten) geven van de ontwikkelingshulpactiviteiten die Nederland tot dusverre ten behoeve van deze nabestaanden heeft ondernomen?
Antwoord
De steun voor Srebrenica en aan Srebrenica gerelateerde projecten is onderdeel van de reguliere ontwikkelingssamenwerking tussen Nederland en Bosnië -Herzegovina. De Nederlandse ondersteuning die betrekking heeft op Srebrenica, richt zich niet alleen op deze plaats of gemeente, maar op alle plaatsen in de regio waarvandaan mensen destijds naar Srebrenica zijn gevlucht die slachtoffer werden bij de val van de enclave.
De Nederlandse ondersteuning voor slachtoffers is in de loop der jaren mee gegroeid met de noden van de slachtoffers.
De eerste ondersteuning (in 1995) bestond onder andere uit bedden en beddengoed voor ontheemde families uit Srebrenica. In het Tuzla Kanton zijn in 1995 275 appartementen gebouwd om ontheemde families, die in dit Kanton opgevangen werden, onderdak te bieden. Ook scholen en klinieken werden met Nederlandse hulp gerenoveerd. Vanaf 1997 ondersteunde Nederland psychosociale zorg voor ontheemden in opvangcentra.
In 1998 is een begin gemaakt met de ondersteuning van de Internationale Commissie voor Vermiste Personen (International Commission on Missing Persons - ICMP), om zo de nabestaanden duidelijkheid te geven over het lot van hun vermiste familieleden.
Sinds 2001 ondersteunt Nederland een duurzame terugkeer van ontheemden naar Srebrenica. Het gaat daarbij niet alleen om het herstel van door de oorlog beschadigde huizen, maar ook om deze aan te sluiten op infrastructuur (zowel wegen als gas, water en elektriciteit). Tevens wordt veel tijd en moeite gestoken in het bieden van mogelijkheden aan de terugkeerders om weer in hun eigen inkomen te voorzien en aan het scheppen van banen. Tegelijk wordt psychosociale hulp geboden voor hen die dat nodig hebben, inclusief mensen die nog in opvangcentra verblijven.
Om de randvoorwaarden voor verzoening te scheppen is het noodzakelijk dat daders vervolgd en gestraft worden. Nederland ondersteunt dan ook de justitiële sector, onder andere via ondersteuning aan de in het Bosnische staatshof gevestigde raadskamer voor oorlogsmisdaden.
Ondanks al deze inzet, zijn er nog steeds mensen die niet kunnen terugkeren. Hieraan liggen verschillende redenen ten grondslag. Zo kan het bejaarden betreffen, of mensen waarvan het huis in een afgelegen dorp ligt waar nog steeds mijnen liggen, of jonge families die voor de oorlog geen huis bezaten, maar hu urders waren. Om deze mensen, en anderen, toch te kunnen helpen terug te keren, heeft Nederland een proefproject opgestart, in samenwerking met het verantwoordelijke Bosnische ministerie, waarbij sociale huisvesting voor terugkeerders in Srebrenica gebouwd wordt.
De inspanningen beperken zich niet alleen tot projecten. De ambassade onder houdt ook een dialoog met de nabestaandenorganisaties. Via deze gesprekken kunnen zij aandacht vragen voor hun behoeften, en informatie krijgen over de Nederlandse hulp aan Srebrenica. Op die manier kunnen de organisaties ertoe bijdragen dat hun achterban beter bereikt wordt.
ICMP is tot op heden met € 17.286.723,88 ondersteund. Met de laatste toegezegde bijdrage, plus wat voor dit jaar nog gepland stond, zal de Nederlandse bijdrage uitkomen op € 19.286.724.
In de verschillende projecten zijn meer dan 1.300 huizen in de Srebrenica regio gebouwd of hersteld. Daarnaast zijn nog eens 675 huizen gebouwd om ontheemden nieuw onderdak te bieden en voor ontheemden uit andere delen van Bosnië en Herzegovina.
Het overzicht van de projecten van de afgelopen twee jaar, aangeboden als bijlage, geeft een goed beeld van de brede aanpak.
Vraag 5
Zijn daarvan evaluaties beschikbaar? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Alle projecten worden aan de hand van verplichte tussentijdse en eindrapportages getoetst, vooral om een beeld te krijgen van de resultaten en impact. Daarnaast wordt het financiële beheer van de projecten onderworpen aan een onafhankelijke externe audit. Sommige projecten, zoals terugkeer van vluchtelingen en identificatie van slachtoffers hebben zeer tastbare en kwantificeerbare resultaten opgeleverd.
Tevens is in 2006, in het kader van de steun aan Srebrenica, onderzoek gedaan naar de behoefte aan psycho-sociale zorg voor nabestaanden. Dit rapport werd in oktober 2006 naar de Tweede Kamer gestuurd. Uit dit rapport werd duidelijk dat hervormingen van de sociale- en gezondheidssector van groot belang zijn en dat de donor-afhankelijkheid doorbroken moet worden waardoor de Bosnische autoriteiten zelf meer verantwoordelijkheid zullen moeten nemen voor het verstrekken van psycho-sociale zorg. De Nederlandse hulp aan de organisatie Snaga Zene voorziet deels in die hulp. Het rapport was wel kritisch over de duurzaamheid van de door Nederland geleverde hulp doordat activiteiten na afloop vaak niet door de lokale autoriteiten worden voortgezet of opgenomen in het overheidsbeleid. In de nieuwe meerjarenstrategie van de Nederlandse ambassade wordt dit probleem onderkend en de ambassade zal de komende jaren inzetten op de directe ondersteuning van en samenwerking met het ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen.
Vraag 6
Hoe verklaart u dat volgens de beschrijvingen van mevrouw Leydesdorff de nabestaanden van Srebrenica, in ieder geval een deel daarvan, nauwelijks duurzame profijt hebben gehad van Nederlandse of internationale hulp?
Vraag 7
Hoe verklaart u dat vele van deze nabestaanden nog in slechte noodopvang of slecht tijdelijk onderkomen leven zonder perspectief op duurzame terugkeer naar de maatschappij? Welke maatregelen neemt u om dit te verbeteren?
Antwoord
Nederland schenkt in het bilaterale programma aandacht aan de duurzame terugkeer van vluchtelingen, waarbij verschillende componenten behandeld worden zoals de constructie van huisvesting en economische ondersteuning.
Bij het faciliteren van terugkeer bepaalt de Bosnische wetgeving dat niet alle vluchtelingen zonder meer recht op een eigen huis hebben, vooral indien deze doelgroep voor hun vertrek geen huizenbezitter was. Een tweede factor is de economische transitie in Bosnië-Herzegovina sinds 1991 die de aantrekkingskracht van stedelijke gebieden heeft versterkt en leidt tot ontvolking van landelijke gebieden, zoals Srebrenica. Sommige mensen kiezen daardoor niet voor terugkeer naar een mogelijk economisch onzekere toekomst in die rurale gebieden. Dit is ook de reden dat een deel van de Nederlandse en internationale inspanningen is gericht op de economische heropbouw van de Srebrenica-regio. Een andere beweegreden om niet terug te keren naar Srebrenica is omdat het sociale zekerheidsstelsel nog zwak is ontwikkeld. De Federatie biedt betere voorzieningen waardoor vluchtelingen kiezen om niet naar Republika Srpska terug te keren. De internationale gemeenschap bepleit dan ook dat terugkeerders in aanmerking komen voor sociale uitkeringen van de Federatie. De Nederlandse inspanningen zijn erop gericht de nabestaanden te helpen.
Vraag 8
Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel Srebrenica-overlevenden er in Nederland zijn, die ondanks de generaal-pardonregeling nog geen legale en/of definitieve verblijfsvergunning hebben gekregen?
Antwoord
Bij brief van 12 september 20071 van de staatssecretaris van Justitie, is uw Kamer geïnformeerd over de Bosnische moslims die de val van Srebrenica hebben meegemaakt en die in Nederland asiel hebben aangevraagd, de zogenaamde Stari Most-groep. Hierin is aangegeven dat uit gegevens van de IND van 11 september 2007 is gebleken dat ongeveer de helft van hen een vergunning is verleend. Bij ongeveer een kwart van hen is sprake van vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst dan wel vertrek met onbekende bestemming.
Sindsdien zijn, op één familie na, alle overige vreemdelingen uit deze groep in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de ‘Regeling ter afwikkeling van de nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet’ of op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 waarbij deze vreem delingen zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste en het legesvereiste. Ten aanzien van één familie uit de Stari Most-groep is heden nog niet op alle ingediende aanvragen door de IND een definitieve beslissing genomen aangezien er 1F-aspecten aan de orde zijn, waardoor de beoordeling van de aanvragen enige tijd in beslag heeft genomen en nog niet geheel is afgerond.
Hiermee is tevens de toezegging van de staatssecretaris van Justitie tijdens het Algemeen Overleg van 1 november 20072 gestand gedaan, om uw Kamer te informeren over het verdere verloop van de Stari Most-zaken waarin geen verblijfsvergunning is verleend dan wel sprake is van vertrek naar het land van herkomst of met onbekende bestemming.
Vraag 9
Bent u bereid deze in omvang beperkte en nauw af te bakenen groep een specifiek pardon te geven?
Antwoord
Gelet op het antwoord op vraag 8, is een specifiek pardon niet aan de orde.
Vraag 10
Wat zijn de resultaten tot nu toe van de International Commission on Missing Persons (ICMP), de organisatie die zich richt op de identificatie van oorlogsslachtoffers, waarvan Nederland één van de grootste donoren is?
Antwoord
Het totale aantal geïdentificeerde slachtoffers van Srebrenica is 3393. In 2008 verwacht ICMP 1.000 slachtoffers van Srebrenica te kunnen identificeren (700 in 2009 en 700 in 2010). Vervolgens zullen voor het afsluiten van de zaken de identificaties bevestigd moeten worden door een rechtbank.
Vraag 11
Wat is uw oordeel over het trage tempo waarin de identificatie verloopt in het licht van de beschrijving van Leydesdorff dat de nabestaanden ‘in de eerste plaats zoeken naar wie dood is - om na te gaan of diegene echt dood is? Welke verbeterpunten ziet u?
Antwoord
Ik ben tevreden over het werk van ICMP. Het werk dat de organisatie moet uitvoeren gebeurt onder moeilijke omstandigheden en dient zorgvuldig uitgevoerd te worden. Om sporen uit te wissen zijn lichamen vaak herbegraven waardoor soms delen van hetzelfde lichaam in wel vijf verschillende secundaire massagraven zijn herbegraven. Dit vereist extra onderzoek en DNA-testen waardoor het werk vertraging oploopt. Het tekort aan opgeleide en ervaren mensen zorgt tevens voor een capaciteitsprobleem. De activiteiten van ICMP in andere landen zoals Irak dragen verder bij aan dit tekort.
Zoals professor Leydesdorff aangeeft is de identificatie van slachtoffers van groot belang voor het verwerkingsproces van de nabestaanden. Dit proces dient met veel aandacht en zorgvuldigheid benaderd te worden. Nederland is de grootste donor van ICMP en de minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft recent EUR 1,8 miljoen extra beschikbaar gesteld.
Vraag 12
Deelt u de mening dat de, ook door Nederland gewenste, berechting van Mladic en Karadzic cruciaal, maar mogelijk niet voldoende is om na de identificatie de waarheid en de schuldvraag aan bod te laten komen of zoals Leydesdorff beschrijft “Alleen door dat in te vullen kunnen de vrouwen weer een eigen geschiedenis krijgen”?
Antwoord
Wat betreft waarheidsvinding verwijs ik naar het onderzoek naar en de publicaties over de val van Srebrenica, zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Tevens hebben ICTY-zaken in belangrijke mate bijgedragen aan kennis over de feiten en omstandigheden rond de val van de enclave.
Betreffende de schuldvraag zullen processen tegen Mladic en Karadzic mogelijk meer licht werpen op de besluitvorming op hoger politiek en militair niveau inzake de aanval op Srebrenica. Berechting van anderen draagt mede bij aan de beschrijving van het gebeurde. Nederland steunt het proces van berechting in het Bosnische rechtsysteem door middel van steun aan de War Crimes Chamber en aan de recente instelling van een onderzoekseenheid in Srebrenica.
Vraag 13
Acht u het theoretisch denkbaar dat Nederland, daar waar de “internationale gemeenschap” anoniem is en niet op een zichtbare manier excuses kan maken aan de slachtoffers en nabestaanden van Srebrenica, Nederland dit wel doet, zonder dat Nederland daarbij de schuld op zich neemt van de val van Srebrenica en de daaropvolgende massamoord, dit mede gezien de uitspraken van minister-president Kok? 4)
Antwoord
Nederland heeft reeds een politieke medeverantwoordelijkheid op zich genomen. In de verklaring van premier Kok in de Tweede Kamer op 16 april 2002, waarin hij het ontslag van zijn kabinet aankondigde, zei hij onder meer het volgende:
“De internationale gemeenschap is tekortgeschoten in het bieden van voldoende bescherming aan de mensen in de zogenaamde safe areas. Daarmee is ook de Nederlandse regering als lid van die internationale gemeenschap tekortgeschoten. (…)
Mevrouw de voorzitter, Nederland neemt nadrukkelijk niet de schuld op zich voor de gruwelijke moord op duizenden Bosnische moslims in 1995. Wel wordt op deze wijze de politieke medeverantwoordelijkheid van Nederland voor de situatie waarin dit kon gebeuren, zichtbaar gemaakt. (…). De internationale gemeenschap is anoniem en kan niet op een zichtbare manier verantwoording nemen, verantwoordelijkheid nemen tegenover de slachtoffers en nabestaanden van Srebrenica. Ik kan en doe dat wèl.”.
Vraag 14
Wat is de stand van zake in de civiele procedure, die nabestaanden op 4 juni 2007 gestart zijn tegen de Staat der Nederlanden?
Antwoord
Op 18 juni 2008 zal pleidooi plaatsvinden bij de Rechtbank te Den Haag.
Vraag 15
Sluit u een schikking in deze zaak uit, bijvoorbeeld, door zoals in vraag 13 in theorie is gesteld, als Nederland, zijnde een onderdeel van de internationale gemeenschap, excuses aan te bieden zonder de schuld te aanvaarden voor de val van de enclave en de massamoord?
Antwoord
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 14, is de zaak onder de rechter. Het zou ongepast zijn daar op dit moment uitspraken over te doen.
Vraag 16
Bent u bereid om de door Leydesdorff verzamelde kennis te gebruiken door in uw beleid inzake de benadering van de Westelijke Balkan meer prioriteit te geven aan de verwerking van het oorlogsverleden en verzoening in de regio en het bestaande beleid terzake te herijken?
Antwoord
Het boek van professor Leydesdorff laat wederom zien wat voor een impact het Srebrenica-drama heeft gehad op de nabestaanden. In het zorgvuldig geformuleerde Nederlandse beleid ten aanzien van de Westelijke Balkan in het algemeen en Bosni ë-Herzegovina in het bijzonder wordt aandacht gegeven aan verwerking en verzoening, met name in het kader van de Srebrenica-gerelateerde activiteiten. De aandacht voor psycho-sociale zorg en de identificatie van slachtoffers binnen het beleid zijn erop gericht om tot verwerking en verzoening te komen.
1) “De leegte achter ons laten; een geschiedenis van de vrouwen van Srebrenica”, Selma Leydesdorff, 2008, uitgeverij Bert Bakker Amsterdam
2) Pauw en Witteman, 14 maart 2008
3) Kamerstuk 29 478, nr. 1
4) Aanhangsel Handelingen, nr. 68 4539-4541, vergaderjaar 2001-2002
Bijlage
Overzicht van Nederlandse OS-activiteiten met betrekking tot Srebrenica. Aangeboden als bijlage bij vraag 4.
1: Kamerstukken II, vergaderjaar 2006-2007, 19 637, nr. 1171
2: Kamerstukken II, vergaderjaar 2007-2008, 19 637, nr. 1178