Beantwoording vragen leden Ferrier, Van Gennip en Knops over wederopbouwprojecten in Uruzgan
Graag bied ik u hierbij mede namens de ministers van Defensie en van Buitenlandse Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Ferrier, Van Gennip en Knops over wederopbouwprojecten in Uruzgan. Deze vragen werden ingezonden op 16 januari 2008 met kenmerk 2070808470.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
Antwoorden van de heer Koenders, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, mede namens de heer Van Middelkoop, minister van Defensie, en de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de leden Ferrier, Van Gennip en Knops (CDA) over wederopbouwprojecten in Uruzgan.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over grote problemen met de afstemming tussen Defensie en Ontwikkelingssamenwerking in Uruzgan en de grote traagheid waarmee wederopbouwprojecten tot stand komen?1
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Deelt u de door de commandant van het Provinciaal Reconstructie Team in Uruzgan, luitenant-kolonel Rietdijk, geuite zorgen?
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de door luitenant-kolonel Rietdijk geuite voorspelling dat het tot 2010 zal duren voordat er schooltjes in Chora staan en de vrees dat als resultaten te lang uitblijven, het risico bestaat dat de bevolking de zijde van de Taliban kiest? Deelt u de mening dat dit te langzaam is? Op welke manier gaat u zorgen dat de planning aanzienlijk sneller wordt dan 2010? Wat is uw planning?
Antwoord
De Nederlandse regering deelt de inschatting dat ontwikkeling de voedingsbodem voor instabiliteit en anti-regeringskrachten vermindert en de bevolking uitzicht biedt op een betere toekomst. Wat betreft onderwijs, ook in Chora, heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking namens het Nederlandse kabinet eind vorig jaar een aantal afspraken gemaakt met de Afghaanse regering, in het bijzonder de minister van Onderwijs, Atmar, om de uitrol van nationale programma’s te versnellen en Uruzgan hoger op de nationale Afghaanse agenda te krijgen. Minister Atmar spant zich bijzonder in om concrete resultaten in Uruzgan te laten zien en ontwikkelt innovatieve benaderingen om lokale capaciteit te versterken. De regering steunt die initiatieven en ziet nauwgezet toe op de uitvoering van de overeengekomen afspraken. Waar nodig zullen wij zorgen dat besluitvorming wordt versneld. De ambassade in Kaboel voert frequent overleg met het ministerie van Onderwijs over de voortgang van het programma. Er is een begin gemaakt met de uitrol van het nationale EQUIP-onderwijsprogramma (Education Quality Improvement Programme). Hierdoor zal op afzienbare termijn basisonderwijs van behoorlijke kwaliteit toegankelijk zijn voor jongens én meisjes. Het aantal scholen is bijna verdubbeld, er zijn nu 43 i.p.v. 25 scholen, sommige net opstartend, andere al op volle kracht. Naar schatting gaan op dit moment ongeveer 20.000 jongens en 400 tot 500 meisjes van circa 120.000 kinderen in Uruzgan naar school. Om dit proces verder te verankeren zijn ook afspraken gemaakt over de opzet van een school voor beroepsonderwijs in Uruzgan en een beurzenprogramma voor jongeren.
Het EQUIP-team heeft nu reeds vertegenwoordigers in Chora en Deh Rawood om met de dorpen te werken aan een beter functioneren van hun school.
Nederland beschikt in Uruzgan over voldoende middelen om snel en flexibel in te spelen op mogelijkheden om in samenwerking met ontwikkelingsorganisaties programma’s en projecten tot stand te brengen.
Het is eveneens van belang dat de lokale bevolking wordt betrokken bij ontwikkelingsprogramma’s. Soms wil de bevolking niet (openlijk) meewerken aan de uitvoering van projecten die direct volgen op militaire operaties uit angst voor represailles van de Taliban en andere tegenkrachten. De snelheid waarmee ontwikkelingsactiviteiten worden ontplooid is daarnaast deels afhankelijk van de veiligheid en de beschikbare Afghaanse uitvoeringscapaciteit. Deze beide vraagstukken vormen soms een rem op het realiseren van snelle, zichtbare resultaten. Dit geldt onder meer in Chora.
Vraag 4
Deelt u de mening dat samenwerking tussen Defensie, Ontwikkelingssamenwerking, Buitenlandse Zaken, niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) en het bedrijfsleven cruciaal is om een effectieve stabilisatie en werkelijk goede en tijdige wederopbouw in Uruzgan tot stand te brengen?
Vraag 5
Bent u bereid alles op alles te zetten die samenwerking ook werkelijk van de grond te krijgen? Op welke manier gaat u concreet de samenwerking verbeteren?
Antwoord
Ik deel die mening. De missie in Uruzgan is een geïntegreerde missie, waarbij Buitenlandse Zaken, Defensie en Ontwikkelingssamenwerking zeer nauw met elkaar samenwerken. In het debat met uw Kamer op 17 december 2007 werd reeds aangegeven dat nauw overlegd wordt hoe de synergie tussen militaire, diplomatieke en ontwikkelingsinstrumenten verder kan worden verbeterd teneinde een optimaal resultaat te bereiken. Daarbij is aangegeven dat de regering een inspanningsverplichting op zich heeft genomen om het PRT per 1 augustus 2009 onder civiele leiding te brengen.
Wij betrekken daarbij ook NGO’s en het bedrijfsleven. Het aantal NGO’s in Uruzgan is toegenomen, evenals het aantal internationale organisaties dat er activiteiten ontwikkelt. In Nederland wordt met het bedrijfsleven onder meer gesproken in het kader van de “Werkgroep Economische Wederopbouw Afghanistan.” Subsidie werd verleend aan het bedrijf GSE en aan lokale NGO’s voor de productie van saffraan en andere landbouwgewassen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is de uitvoering van de motie Ferrier. Met NGO’s wordt van gedachten gewisseld in het platform wederopbouw Afghanistan. Beide vormen van samenwerking verlopen naar tevredenheid.
Vraag 6
Bent u bereid tot een snellere en meer directe financiering van de wederopbouwprojecten in Uruzgan?
Antwoord
Die mogelijkheden zijn er al en zullen waar nodig worden uitgebreid. Uitgangspunt van de Nederlandse ontwikkelingsstrategie in Uruzgan is dat primair wordt geïnvesteerd in nationale programma’s om daarmee de legitimiteit van de nationale en provinciale overheid te versterken. Om deze programma’s te bespoedigen heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking eind vorig jaar een aantal afspraken gemaakt met de Afghaanse regering.
Daarnaast zijn er zeker mogelijkheden voor directe financiering van projecten, zoals de subsidie aan het saffraanproject van het bedrijf GSE en de vele kleine projecten aantonen. Ook is recent besloten dat dit jaar € 500.000 vanuit het Stabiliteitsfonds aan de ambassade in Kabul toe wordt gekend om flexibel en snel politie-opbouwactiviteiten in Uruzgan te kunnen financieren.
Deze aanpak levert resultaten op: zo heeft nagenoeg de hele bevolking van Uruzgan inmiddels toegang tot enige vorm van gezondheidszorg en zijn op diverse plaatsen in de provincie scholen van start gegaan, zodat veel meer kinderen (ook meisjes) naar school gaan.
Begin januari is de Duitse ontwikkelingsorganisatie Gesellschaft für technische Zusammenarbeit (GTZ) van start gegaan in Uruzgan. GTZ zet in Uruzgan een programma op van €34 miljoen voor rurale ontwikkeling, de aanleg van wegen en de opbouw van lokaal bestuur. Gezien de ervaring van GTZ in andere provincies in Afghanistan, kan worden verwacht dat de resultaten van dit programma solide en duurzaam zullen zijn. Daarnaast heeft de Afghaanse overheid met steun van de Nederlandse regering een aantal deskundigen gedetacheerd in Uruzgan om de uitvoering van programma’s te verbeteren.
Vraag 7
Kunt u inzicht geven in de besteding van OS-gelden voor de wederopbouw in Uruzgan en hoeveel daarvan direct aldaar ingezet is, hoeveel via Kabul en hoeveel via fondsen en NGO’s? Kunt u inzicht geven in de wijze waarop andere donorlanden wederopbouwprojecten in andere provincies opzetten?
Antwoord
In 2007 heeft Nederland zich voor een totaal bedrag van € 133,31 miljoen gecommitteerd aan de ondersteuning van Afghanistan.
Van dit bedrag wordt € 52,54 miljoen uitgegeven op het nationale niveau (respectievelijk € 42,34 miljoen voor opbouw en € 10,2 miljoen voor humanitaire hulp), is € 5 miljoen bestemd voor Baghlan en is € 75,77 miljoen specifiek gericht op Uruzgan (respectievelijk € 73,67 miljoen voor opbouw, € 0,1 miljoen voor humanitaire hulp en € 2 miljoen voor Cimic).
Van de middelen die zijn gecommitteerd voor de opbouw van Uruzgan wordt € 22.428.400 miljoen ter beschikking gesteld door middel van een bijdrage op nationaal niveau aan nationale programma’s met een speciale oormerking voor Uruzgan, wordt daarnaast € 51.101.600 miljoen besteed via NGO’s en GTZ en wordt € 2.250.000 verstrekt als subsidie aan het Nederlandse bedrijf GSE.
Met zijn nadruk op nationale programma’s en het opbouwen van capaciteit bevindt Nederland zich in goed gezelschap van gelijkgezinden: ook de Britten en de Canadezen (beide deel uitmakend van RCSouth en beide zeer grote donoren in Afghanistan) richten zich primair op de uitvoering van nationale programma’s met veel aandacht voor de opbouw van capaciteit.
Daarnaast kennen zij - daaraan zoveel mogelijk complementaire - activiteiten op provinciaal niveau, vergelijkbaar met die van Nederland. Bij deze partners staan Afghanisering en inbedding in de lokale gemeenschappen eveneens centraal.
Nederland stelt ook bij andere donoren bij voortduring het belang van donorcoördinatie en het investeren in nationale programma’s aan de orde.
1: ‘Opbouw in Uruzgan te langzaam’, Parool, 10 januari 2008