Beantwoording schriftelijke vragen over moedersterfte

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Gill'ard, Ferrier, Irrgang, Voordewind, Koşer Kaya en Van der Staaij over moedersterfte. Deze vragen werden ingezonden op 6 maart 2008 met kenmerk 2070813830.

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,

Bert Koenders

Antwoorden van de heer Koenders, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van de leden Gill'ard (PvdA), Ferrier (CDA), Irrgang (SP), Voordewind (ChristenUnie), Koşer-Kaya (D66) en Van der Staaij (SGP) over moedersterfte.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van het artikel "Obstetrische Ectoscopie "? 1)

Antwoord

Ja.

Vraag 2

Zijn er programma's van de Nederlandse overheid en een aantal niet-gouvernementele organisaties, betreffende het uitzenden van tropenartsen naar districtziekenhuizen op het platteland van landen in sub-Sahara Afrika, stopgezet? Zo ja, om welke programma's gaat dit, wanneer is dit gebeurd en om welke reden? Waren er op dat moment voldoende lokale alternatieven beschikbaar voor het verlenen van obstetrische zorg?

Antwoord

Eind negentiger jaren is het Nederlandse beleid voor uitzending van tropenartsen gewijzigd. Gezien het toenemende aantal opgeleide lokale artsen werd een lokaal specifiekere aanpak gewenst en mogelijk geacht. De uitvoering van deze nieuwe aanpak werd gedelegeerd aan de Ambassades waardoor beter bij lokale behoefte kon worden aangesloten. Ook werd meer nadruk gelegd op lokale opleidingen. Door de delegatie naar de Ambassades werd het mogelijk ‘technische assistentie (TA)’ lokaal in te vullen, aansluitend bij de situatie in het betreffende land. Ook maakt de TA vaker deel uit van het totale nationale gezondheidsplan.

Vraag 3

Deelt u de opvatting dat medici zelf onderschatten welke belangrijke rol zij kunnen spelen bij het uit de wereld helpen van de flagrante schendingen van mensenrechten die zich dagelijks op het gebied van reproductieve gezondheidszorg afspelen? Bent u bereid om het begrip 'obstetrische ectoscopie', dat staat voor het optimaliseren van basale verloskundige zorg in plaats van een te grote focus op high tech geneeskunde (endoscopie), in te passen in uw beleid?

Antwoord

Ik deel de opvatting dat beroepsgroepen een belangrijke rol te spelen hebben bij verbeteringen op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Met u ben ik ook van mening dat lang niet alle medici, in het bijzonder vrouwenartsen en verloskundige specialisten, hun rol daarin zien, of aan deze rol maximale invulling geven.

Mijn beleid is er op gericht gezondheidszorg – door het steunen van het hele systeem via sectorale benadering - juist aan de basis te versterken, dus dicht bij de mensen, bij vrouwen, (aanstaande) moeders en kinderen die zorg nodig hebben. Specifiek wordt met de ‘International Confederation of Midwives’ (ICM), de beroepsgroep van vroedvrouwen, en UNFPA (het VN Bevolkingsfonds) een programma uitgewerkt om de beroepsgroep vroedvrouwen te versterken. Nederland wil dit programma steunen en zal op deze manier bijdragen aan het terugdringen van moedersterfte.

Vraag 4

Onderschrijft u de constatering in dit artikel dat een gebrek aan politieke wil een belangrijke oorzaak van moedersterfte is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is daaraan te doen? Op welke manier geeft u invulling aan uw toezegging tijdens de Moedernacht 2007 om regeringen aan te spreken op hun politieke wil te investeren in de gezondheid van vrouwen? Ziet u het instrument van Moedernacht als een bruikbare manier om te werken aan bewustwording en het creëren van politieke wil in landen met hoge moedersterftecijfers? Bent u bereid om in het licht van uw toezeggingen het organiseren van een internationale Moedernacht in de landen zelf te faciliteren?

Antwoord

Ik onderschrijf dat het gebrek aan politieke wil een belangrijke oorzaak is van de voortdurend hoge moedersterfte in de wereld. Tijdens mijn veldbezoeken stel ik de schending van seksuele en reproductieve rechten evenals hoge moedersterfte aan de orde. Daarnaast moet één van de belangrijke oorzaken van hoge moedersterfte – onveilige abortus – niet stilgezwegen worden, maar bespreekbaar gemaakt worden.

Moedernacht is een initiatief van Nederlandse maatschappelijke organisaties. Vorig jaar werd de Moedernacht voor het eerst georganiseerd. Met groot genoegen heb ik vernomen dat dit navolging vindt in enkele andere landen. In ieder geval wordt dit jaar in Pakistan een Moedernacht georganiseerd; in andere landen bestaat hiervoor belangstelling, zoals in Tanzania en Sierra Leone. Voor zover mij bekend is er geen sprake van een internationale Moedernacht.

Vraag 5

Op welke wijze hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken en Volksgezondheid, Welzijn en Sport het Schokland-akkoord, waar het artikel naar verwijst, met de deelnemende private partners uitgewerkt? Hoeveel dragen zowel de publieke als de private partijen financieel en in natura bij aan de uitwerking van het akkoord?

Antwoord

Het maatschappelijke Schokland-akkoord MDG 5 is een voorbeeld van gezamenlijk initiatief om zowel in Nederland als in ontwikkelingslanden actief samen te werken in het tegengaan van moedersterfte. Het Akkoord is getekend door ruim twintig, zeer diverse partijen die ernaar streven gebruik te maken van elkaars kennis, capaciteit en netwerken. Het vinden van passende samenwerkingsvormen kost tijd; tot nu toe zijn tien werkgroepen aan de slag gegaan rond zeer diverse activiteiten. Het Schokland-akkoord MDG 5 heeft nog geen gezamenlijk financieringsvoorstel ingediend bij het Schoklandfonds. In dit stadium is er nog geen zicht op de financiële betrokkenheid van de diverse partijen van het Schokland-akkoord MDG 5.

De betrokken ministeries zien het als belangrijke taak ervoor te zorgen dat actief wordt gezocht naar samenwerkingsmogelijkheden tussen de partners. In april zijn diverse bijeenkomsten belegd. Op 8 mei zal ik een ontmoeting hebben, specifiek met de partners van dit Schokland-akkoord.

Vraag 6

Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie Gill'ard/Voordewind 2) om het voortouw te nemen bij de afstemming en coördinatie van alle Nederlandse initiatieven inzake MDG5? Welke initiatieven zijn er op dit moment bij u bekend?

Antwoord

Het ministerie draagt bij aan de afstemming van en uitwisseling over de Nederlandse initiatieven. Zij doet dit enerzijds door actieve participatie in het MDG 5 Schokland akkoord en actieve inbreng in het faciliteren van genoemde samenwerkingsverbanden; anderzijds door nauw contact te onderhouden met organisaties die actief zijn op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief MDG 5.

Vraag 7

Welke concrete stappen heeft u ondernomen om gehoor te geven aan de motie-Gill'ard/Voordewind 3) om een summit over moedersterfte in VN-verband te organiseren?

Antwoord

Met UNFPA (het VN Bevolkingsfonds) wordt overlegd over mogelijkheden een internationale bijeenkomst over MDG 5 te organiseren. Daarnaast wordt hierover gesproken met andere organisaties, zoals de betrokkenen bij de “Women Deliver” conferentie, gehouden in oktober 2007, evenals het “Partnership for Maternal, Newborn and Child Health“. De diverse mogelijkheden worden thans uitgewerkt; éé n van de mogelijkheden is om aan te sluiten bij de ‘International Parlem entarians Conference on the Implementation of the ICPD’, die in het najaar van 2009 in Caïro zal worden gehouden. Ik zal u ter zake op de hoogte houden.

Vraag 8

Wat is de stand van zaken betreffende de uitwerking van de motie-Gill'ard c.s. 4) om het programma Safe Motherhood van de Wereldgezondheidsorganisatie te financieren?

Antwoord

De Nederland vrijwillige bijdrage aan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) over de periode 2006 – 2009 is gericht op drie thema’s, te weten ‘seksuele en reproductieve gezondheid en rechten’, ‘gezondheidszorgsystemen’ en ‘toegang tot medicijnen, vaccins en andere benodigdheden’. Voor het werk van de WHO zijn dertien strategische doelen geformuleerd en bekrachtigd door de Wereldgezondheidsassemblee. Vooral aan doelen vier1 en tien 2draagt Nederland bij; deze omvatten ook het werk op het gebied van ‘Safe Motherhood’.

1) Medisch Contact 63 nr. 8, 22 februari 2008

2) Kamerstuk 31 200 V, nr. 41

3) Kamerstuk 31 200 V, nr. 40

4) Kamerstuk 31 200 V, nr. 39

1: WHO Stratgic objective nr 4: To reduce morbidity and mortality and improve health during key stages of life, including pregnancy, childbirth, the neonatal period, childhood and adolescence, and improve sexual and reproductive health and promote active and healthy ageing for all individuals..
2: WHO Strategic Objective nr. 10: To improve health sevices through better governance, financing, staffing and management, informed by reliable and accessible evidence and research. Bron: WHO Medium-term strategic plan 2008-2013 [www.who.int]