Kamerbrief inzake beantwoording vragen schriftelijk overleg over MFS II d.d. 20 mei 2010

Met verwijzing naar het verslag van Schriftelijk Overleg van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken vastgesteld op 20 mei gaan uw Kamer hierbij de antwoorden toe op de inbreng van de fracties.

De Minister van Buitenlandse Zaken

Drs. M.J.M. Verhagen

<

Antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken op de schriftelijke inbrengen van de Kamer naar aanleiding van het schriftelijk overleg over Subsidieverstrekkingen Medefinancieringsstelsel II (MFS II) d.d. 20 mei.

Alvorens in te gaan op specifieke vragen en opmerkingen van de verschillende fracties over het MFS II-proces maak ik graag eerst een aantal algemene opmerkingen.

De overkoepelende doelstelling van het MFS II bestaat uit het leveren van een bijdrage aan de opbouw en de versterking van het maatschappelijk middenveld in het Zuiden als bouwsteen voor structurele armoedevermindering. Deze versterking kan middels een breed scala aan activiteiten worden bereikt. Het staat aanvragers, zolang zij binnen de termen blijven van het subsidiebeleidskader, vrij de thema’s te kiezen waarop zij willen werken. Er is bij het MFS II, net als bij MFS I, weloverwogen niet gestuurd op thema’s, maar op kwaliteit. Alle aanvragers moeten voldoen aan minimale kwaliteitseisen op ieder van de toetsen.

Die toetsing is naar mijn mening zorgvuldig verlopen. Ik word in die mening bevestigd door het rapport van de externe adviescommissie die, onder leiding van de heer Wim Deetman, het beoordelingsproces aan een onafhankelijk oordeel heeft onderworpen. De adviescommissie stelt “dat de ambtelijke beoordeling zorgvuldig en grondig is geschied”. De commissie constateert tevens een hoge mate van consistentie tussen en binnen de beoordelingen, én tussen de beoordelingen en achterliggende (beleids)documenten. Ook is de beoordeling, voor zover de commissie heeft kunnen constateren, objectief verlopen. Dit blijkt ook uit de bevestiging door de adviescommissie van de uitkomsten van 42 van de 43 individuele individuele beoordelingsrapporten.

Het is inderdaad betreurenswaardig dat voorstellen van (allianties van) organisaties die in het verleden hebben bewezen een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan ontwikkelingssamenwerking niet door de selectie zijn gekomen. Zoals ik u in mijn brief van 23 april uiteen heb gezet, betekent dat gelukkig slechts bij hoge uitzondering dat een belangrijk beleidsthema helemaal buiten de boot valt.

In de bezwaarprocedure krijgen de betrokken organisaties bovendien nog uitgebreid de gelegenheid op de afwijzingsgronden in te gaan. Vanuit het ministerie zal zorgvuldig naar de ingediende bezwaren worden gekeken. Bij alle ingediende bezwaren zal echter dezelfde procedure worden toegepast. Er is geen voorkeursbehandeling voor voorstellen die thematisch aansluiten bij mijn beleidsprioriteiten

Het leeuwendeel van de opmerkingen van de Adviescommissie op de door haar beoordeelde voorlopige uitkomst van het beoordelingsproces, heb ik gebruikt om deze voorlopige beoordeling van aanvragen te preciseren en waar nodig te corrigeren.

Op de u bekende definitieve uitkomst van de eerste fase van beoordeling is slechts een beperkt aantal opmerkingen van de Adviescommissie nog van toepassing. Op die opmerkingen ga ik hieronder specifieker in.

Alle fracties komen terug op de opmerkingen van de Externe Adviescommissie aangaande een “wellicht te strenge beoordeling” van de beknopte voorsteltoets. In mijn brief van 23 april gaf ik al aan dat slechts 5 van de 43 aanvragen uitsluitend op een onvoldoende score bij de beknopte voorsteltoets werden afgewezen. Ik acht dat niet een buitengewoon groot percentage, en ik ben het dan ook niet eens met de gedachte dat deze toets “te streng” is geweest, maar hier zal bij de bezwaren nader naar gekeken worden.

De beknopte voorsteltoets heeft mij in staat gesteld slecht doordachte voorstellen al in dit stadium af te wijzen. Alleen zo kan bewerkstelligd worden dat uiteindelijk alleen de beste voorstellen een allocatie uit de beschikbare 2,125 miljard euro krijgen.

Ik ben dan ook niet van mening dat de beknopte voorsteltoets buiten beschouwing gelaten zou moeten worden. Dat zou ook onrechtvaardig zijn ten opzichte van die aanvragers die wel een kwalitatief goed voorstel hebben ingediend en die nu in de tweede fase beoordeeld zullen worden op een uitgebreid programmavoorstel.

Meerdere fracties hebben gevraagd naar de tijdslijnen die voor in het gelijk gestelde bezwaarden zullen gelden aangaande het indienen van een uitgebreid voorstel voor de tweede fase van beoordeling. Ik garandeer dat wanneer na een bezwaar- of beroepsprocedure blijkt dat aanvragers toch hadden moeten worden doorgelaten naar fase 2, zij volledig de gelegenheid krijgen een voorstel voor fase 2 in te dienen. Dit houdt in dat zij, nadat hun bezwaar of beroep is gehonoreerd, binnen drie maanden een uitgebreid voorstel mogen indienen. Ook hier streef ik naar een zo snel mogelijke afhandeling.


Enkele fracties hebben gevraagd naar het inzetten van de zogenoemde bandbreedte. Het subsidieplafond van € 425 miljoen per jaar kan worden verhoogd met maximaal € 75 miljoen per jaar indien de kwaliteit van de voorstellen hiertoe aanleiding geeft. Op dit specifieke moment in het beoordelingsproces, waarin de definitieve voorstellen van de vooralsnog 20 allianties die door de eerste fase kwamen, nog niet eens binnen zijn, vind ik het nog te vroeg om over de uiteindelijke kwaliteit van de voorstellen een oordeel te vellen. Ik zal dus pas een besluit nemen nadat de voorstellen in fase 2 zijn beoordeeld. Daarbij spelen budgettaire overwegingen in de uiteindelijke afweging, zoals bij elke beleidsbeslissing een rol.

Vragen per fractie

In antwoord op de vragen van de fractie van het CDA over het afvallen van de aanvraag van de migrantenorganisaties kan ik u zeggen dat het doel om migranten en migrantenorganisaties te betrekken bij het ontwikkelingsbeleid onveranderd is. Het streven is dat migrantenorganisaties volwaardig partners worden in de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking. De organisaties krijgen echter geen aparte status in mijn beleid. Om migrantenorganisaties bij te staan bij de versterking van hun deskundigheid zet ik in op capaciteitsopbouw. Een daartoe dienend professionaliseringstraject is in maart 2010 afgerond. Aan dit traject hebben 30 organisaties deelgenomen.

Op basis van de positieve resultaten inventariseer ik op dit moment hoe ik een vervolg aan dit traject kan geven. Ideeën zijn om méér organisaties deel te laten nemen en om een traject te ontwikkelen voor migrantenorganisaties die al op een hoger niveau werken, maar ook een steuntje in de rug verdienen.

De fractie van het CDA heeft ook gevraagd of ik het met deze fractie eens ben dat effectiviteit voorop dient te staan en niet een ondergrens aan de besteding per land, die voor kleine, gespecialiseerde organisaties nadelig zou zijn.

In eerder overleg met de Kamer is uitgebreid stil gestaan bij de verplichte ondergrenzen, en de redenen waarvoor deze in het kader van de MFS II- subsidieregeling noodzakelijk worden geacht. Het is niet zo dat een simpele keus tussen ondergrens of effectiviteit kan worden gemaakt. De reden voor het hanteren van ondergrenzen voor bestedingen per land is gelegen in de wens om een bepaalde mate van impact te bewerkstelligen middels de voorziene interventies. Interventies die niet kunnen voldoen aan de ondergrenzen passen niet binnen het MFS II. Deze ondergrenzen bevorderen tevens de samenwerking en gaan versnippering tegen: vooral organisaties die traditioneel op kleinere schaal opereren (bijvoorbeeld vanwege de aard van hun thema) werden zo aangemoedigd om door middel van samenwerking met anderen toch voor een MFS II-subsidie te kwalificeren. De Tweede Kamer heeft al eerder gesproken over de kansen van kleinere, meer gespecialiseerde organisaties om aan deze criteria te voldoen. Op basis daarvan is de ondergrens van bestedingen per land per jaar verlaagd van € 500.000 naar € 250.000 en later nog verder naar € 200.000 voor programma’s die niet gericht zijn op directe armoedebestrijding.

Dat organisaties die zich toeleggen op meer specialistische onderwerpen geen kans hebben gehad mee te doen aan MFS II bestrijd ik dan ook. Een goed deel van de organisaties die in de tweede fase van de beoordeling een uitgebreid voorstel zullen indienen begeeft zich evenzeer op specialistische terreinen als sommige van de nu afgewezen aanvragers. Het stellen van voorwaarden aan toekenning van een MFS II-subsidie mag niet worden geïnterpreteerd als het uitsluiten van enige specifiek categorie van organisaties.

De CDA-fractie vraagt voorts naar de redenen voor het afvallen van zes aanvragen op drempelcriterium 2. Dit drempelcriterium vereist dat “aanvrager(s) zich inzet(ten) voor structurele armoedebestrijding in DAC-landen door ondersteuning van particuliere organisaties in deze landen”. Deze tekst gaat rechtstreeks terug op de overkoepelende MFS II-doelstelling “het versterken van een divers en op de lokale situatie toegesneden maatschappelijk middenveld” (zie “Beleidsregels en Subsidieplafond Medefinancieringsstelsel II”, Staatscourant van 31 juli 2009). Bij de meeste van de op dit drempelcriterium afgevallen aanvragen was geen sprake van een daadwerkelijk zuidelijke partnerorganisatie, en daardoor van een aantoonbare versterking van het maatschappelijk middenveld in betrokken landen.

Gezien de bovengenoemde overkoepelende MFS II-doelstelling ligt het in de rede dat de versterking van maatschappelijke organisaties in ontwikkelingslanden wordt bewerkstelligd door programma’s en activiteiten die daadwerkelijk in deze landen worden uitgevoerd. In het subsidiebeleidskader van 31 juli 2009 is dan ook geen sprake van de subsidieerbaarheid van “mondiale programma’s”. Desalniettemin werd naar aanleiding van verzoeken van maatschappelijke organisaties in het aanvraagstramien voor MFS II de mogelijkheid niet uitgesloten dat mondiale programma’s die een landenfocus ontberen voor een MFS II-subsidie in aanmerking kunnen komen. Wanneer aangetoond wordt dat sprake is van een werkelijk mondiaal programma (b.v. uitsluitend advocacy van algemene aard) zijn de ondergrenzen die voor landenprogramma’s zijn vereist niet van toepassing. De bewijslast werd middels de toelichting in het aanvraagstramien bij de aanvrager(s) gelegd. In het beoordelingsproces is gebleken dat in meerdere gevallen deze onderbouwing niet, of niet overtuigend werd geleverd. Zo bleken bijvoorbeeld voorgestelde programma’s wel aan een land of regio toe te rekenen waarbij niet voldaan werd aan de gestelde ondergrenzen. Als gevolg daarvan zijn betrokken aanvragen op basis van drempelcriterium 10 afgewezen.

Op de vraag naar het aantal ingediende bezwaren kan ik de CDA-fractie meedelen dat 20 van de 23 afgewezen aanvragers bezwaar hebben gemaakt bij het ministerie. Inmiddels is gestart met hoorzittingen waarbij ze de kans krijgen hun bezwaar toe te lichten. De eerste twee hoorzittingen hebben plaatsgehad op 17 en 20 mei en drie anderen staan inmiddels gepland. In overleg met de bezwaarmaker wordt een datum voor een hoorzitting gepland; dit gebeurt op volgorde van binnenkomst van de bezwaarschriften en is afhankelijk van de beschikbaarheid van een hoorcommissie. Een inschatting van het moment waarop besluiten op de bezwaren kunnen worden genomen valt niet te geven. Dit zal per geval beoordeeld moeten worden. Het ministerie streeft er uiteraard naar de bezwaarprocedure zo snel mogelijk af te wikkelen.

De fractie van de PvdA vraagt waarom ik de verslagen van de bijeenkomsten van de Externe Adviescommissie niet met mijn brief van 23 april heb meegezonden. Nadat de commissie op mijn verzoek zelf haar bevindingen had samengevat, ging ik er inderdaad van uit dat deze Algemene Opmerkingen voor de fracties voldoende inzicht zouden bieden in de overwegingen van de commissie. Toen dat niet zo bleek te zijn, heb ik u op 17 mei alsnog de bijbehorende deelverslagen toegezonden. Daarbij teken ik aan dat de twee verslagen die ik als bijlage bij de brief aan Partos openbaar maakte van annexen zijn ontdaan, om te voorkomen dat de belangen van individuele aanvragers worden geschaad.

Anders dan de PvdA-fractie stelt, is tijdens het AO met de Kamer van 20 mei 2009 en het daarop volgende VAO van 18 juni 2009 geen toezegging gedaan dat thema’s in de beoordeling zouden worden meegewogen. Dat neemt niet weg dat er bij de beoordeling van de voorsteltoets 2 punten (van de in totaal 25 punten) konden worden toegekend aan organisaties die een voorstel indienden gericht op de beleidsintensiveringen: Groei en gelijke verdeling, gelijke rechten en kansen voor vrouwen, veiligheid en ontwikkeling, en duurzaamheid, klimaat en energie. Zo is ook uitvoering gegeven aan de motie nr. 4 van het Lid Peters van 18 juni 2009 (kamerstuk 31 933), waarin wordt verzocht om een meer prominente plaats voor klimaat in het nieuwe MFS.

De PvdA-fractie vraagt voorts om een overzicht van de (meerjaren) bestedingen via het multilaterale kanaal voor de thema’s die buiten het MFS (dreigen te) vallen. Zoals in mijn brief van 23 april al toegelicht, vallen uiteindelijk alleen de thema’s landbouw, livelihoods & ecosystems en energie buiten het MFS II, ook omdat er op deze thema’s weinig aanvragen waren. De multilaterale bestedingen op deze thema’s bedroegen in 2009 € 86 miljoen.

In antwoord op vragen van de fractie van de SP over de openbaarheid van indicatoren hecht ik er aan nog eens te benadrukken dat deze een intern hulpmiddel zijn voor beoordelaars en beogen zeker te stellen dat het werk van beoordelaars onderling consistent blijft. Een intern instrument ter vergroting van de consistentie onder beoordelaars is dan ook naar mijn mening echt iets anders dan een criterium waaraan een MFS II-aanvrager dient te voldoen. Deze indicatoren zijn voorafgaand aan het beoordelingsproces niet openbaar gemaakt, hetgeen bij tenderprocedures ook niet gebruikelijk is. Overigens is de lijst met de gebruikte indicatoren eind maart aan alle betrokken organisaties toegezonden, tegelijkertijd met het beoordelingsformulier en de beschikkingsbrief. Ik stuur de lijst met indicatoren als bijlage mee.

De fractie van de VVD vraagt aandacht voor de opmerking van de externe adviescommissie dat Zuidelijke maatschappelijke organisaties niet zelf een aanvraag voor MFS II kunnen indienen. Ik wijs er op dat ik me hierbij heb gehouden aan de wens van de Tweede Kamer alleen Nederlandse rechtspersonen in aanmerking te laten komen voor subsidieverlening. Hieraan liggen ook beheersmatige overwegingen ten grondslag, zowel in de aanvraagprocedure als bij controle op de verantwoording. Zuidelijke organisaties kunnen bij het MFS II wel de rol van samenwerkingspartner vervullen. Ook kunnen Zuidelijke organisaties rechtstreeks financiering krijgen via Nederlandse ambassades ter plaatse (directe financiering).

De fractie van de VVD vraagt ook naar de weging van de kwaliteit van de financiële administratie en administratieve verantwoording. Ik ben van mening dat de organisatietoets, die geheel en al op deze categorie van criteria is gericht, die kwaliteit voldoende heeft meegewogen.

Tenslotte wijst de fractie van de VVD op de aanbeveling van de commissie om alle overwegingen die een rol hebben gespeeld bij de beoordeling van de diverse aanvragen en alle bijbehorende documenten en rapportages openbaar te maken. Ik heb die aanbeveling overgenomen. Nog niet openbaar zijn slechts de individuele beoordelingsrapporten waarvan de inhoud de nog lopende tenderprocedure zou kunnen doorkruisen.

Met dat al kan ik de constatering van de VVD-fractie dat afstand genomen dient te worden van de wijze waarop de ambtelijke beoordeling heeft plaats gevonden niet delen, en zal ik aan het verzoek de beoordeling over te doen niet voldoen.

De fractie van D66, tenslotte, vraagt, net als andere fracties, naar de toekomst van de financiering van HIV/AIDS-bestrijding.

Zoals ik in mijn brief van 23 april al meldde is met de afwijzing van het consortium de HIV/AIDS-bestrijding niet uit het MFS verdwenen. Ook organisaties die zich wel voor fase II kwalificeerden zijn op dit terrein actief. Het grootste deel van de Nederlandse HIV/Aids financiering loopt niet via het MFS, maar via UNAIDS en het Global Fund (GFATM). UNAIDS is een belangrijke organisatie voor internationale bewustwording en het ondersteunen van beleidsontwikkeling op landenniveau. Ongeveer 60% van de financiering van het GFATM gaat naar aidsbestrijding. Daarnaast wordt in de partnerlanden met name via steun aan de gezondheidssector bijgedragen aan aidsbestrijding en in een aantal landen aan social protection. In Zuidelijk Afrika steunt Nederland een regionaal programma dat zich met name richt op social marketing van condooms, onderzoek en directe dienstverlening in het kader van aidsbestrijding.

Dit alles neemt niet weg dat ik, net als de desbetreffende fracties, teleurgesteld ben dat de subsidieaanvraag van het International HIV/Aids Consortium niet kon worden gehonoreerd. Ik ben op de hoogte van de uitstekende reputatie van Nederlandse aidsbestrijdingsorganisaties bij organisaties als UNAIDS en het Global Fund en onderschrijf ook de waardering die de WRR uitspreekt voor het Nederlandse aidsbeleid.

Het door het consortium ingediende voorstel was echter van onvoldoende kwaliteit en moest daarom helaas worden afgewezen.

<><><><><><><><><><>

<>>

Pagina 6 van 6