Kamerbrief over Roemeense wet inzake godsdienst en religieuze groeperingen
Graag bied ik u hierbij de reactie aan in antwoord op mondelinge vragen van de leden Van der Vlies (SGP) en Voordewind (Christen Unie) over de Roemeense godsdienstwet. De vragen werden aan de minister-president gesteld tijdens het plenaire debat van 19 december 2006 over de uitkomsten van de Europese Raad van 14-15 december 2006.
De leden Van der Vlies en Voordewind stelden de Roemeense conceptwet inzake “Vrijheid van Godsdienst en de Algemene Status van Religieuze Groeperingen” aan de orde. De wet zou ter ondertekening voorliggen aan de Roemeense president en tot grote onrust hebben geleid bij religieuze minderheden in Roemenië onder meer vanwege de inperkende werking op hun religieuze vrijheden.
De conceptwet, ook wel Godsdienstwet, is op 13 december dit jaar door het Roemeense Huis van Afgevaardigden aangenomen met slechts één stem tegen en één onthouding. Op 18 december werd de Godsdienstwet geregistreerd bij het secretariaat-generaal van het Huis van Afgevaardigden. Gedurende vijf dagen konden afzonderlijke parlementsleden, de Roemeense Nationale Ombudsman, de regering of leden van de Hoge Raad bij het constitutionele hof bezwaar aantekenen indien zij menen dat de wet (in zijn geheel of ten delen) in strijd is met de grondwet. Na het verstrijken van deze periode werd de wet op 23 december ter ondertekening aangeboden aan het staatshoofd, die volgens de wet twintig dagen de tijd heeft om tot ondertekening over te gaan (waarna een getekende wet wordt gepubliceerd en drie dagen later in werking treedt). Op 27 december heeft de president de wet ondertekend. Na publicatie in de Roemeense staatscourant trad de wet kort na de jaarwisseling in werking.
De inwerking getreden Godsdienstwet bevat een aantal bepalingen waarbij niet is uitgesloten dat deze tot achterstelling van kleinere religieuze minderheidsgroeperingen en niet-officieel erkende godsdiensten zou kunnen leiden (bijvoorbeeld op het gebied van erkenning en de daaraan verbonden financiële regelingen). Ook zou een bepaling over het strafbaar stellen van elke aanzet tot religieus getinte vijandigheid kunnen botsen met de vrijheid van meningsuiting.
In aanloop naar de totstandkoming van de wet heeft een klein aantal maatschappelijke organisaties tegen (delen van) de wet geageerd. De wet is niettemin betrekkelijk gemakkelijk door het parlement aangenomen. Uiteraard staan de gebruikelijke rechtsmiddelen open voor iedere Roemeense burger of religieuze groepering die meent dat zijn of haar rechten door de wet worden aangetast. Een beroep op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is een rechtsmiddel dat kan worden aangewend indien de nationale rechtsgang geen bevredigend resultaat zou hebben opgeleverd. Op dit moment ziet de regering geen aanleiding te twijfelen aan de intenties van de Roemeense regering ten aanzien van de toepassing van de wet.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot