Kamerbrief over de stand van zaken rond religieuze minderheden in Eritrea en de uitvoering van de motie Vander Staaij/Ferrier
Graag bieden wij u hierbij de reactie aan op uw verzoek van 6 februari 2007 met kenmerk 07-BuZa-B-005. In uw brief verzocht u om informatie over de behandeling van religieuze minderheden in Eritrea. Ook vroeg u naar de stand van zaken rond de uitvoering van de motie Van der Staaij/Ferrier om het Cotonouverdrag in te zetten ten behoeve van de vrijlating van politieke gevangenen in Eritrea (30 800 V, nr 38).
Helaas moeten wij u informeren dat er geen verbetering heeft plaatsgevonden in de mensenrechtensituatie in Eritrea sinds de laatste brief over dit onderwerp aan de Tweede Kamer d.d. 16 oktober 2006 (22831, nr 53). Schendingen van de vrijheid van godsdienst en overtuiging in Eritrea gaan onverminderd door. Ook de elf prominente politici die in 2001 werden gearresteerd, de zogenaamde G-11, zitten tot op heden in hechtenis. Onafhankelijke waarnemers zoals het Internationale Rode Kruiscomité (ICRC) krijgen nog steeds geen toestemming om politieke gevangenen of gevangenen vanwege geloofsovertuiging te bezoeken. Nederland heeft overigens wel de mogelijkheid om een bipatride gevangene die vanwege geloofsovertuiging vastzit te bezoeken.
De Verenigde Staten publiceerde op 6 maart jl. zijn mensenrechtenrapportage over 2006. Daarin werd geconcludeerd dat de regering van Eritrea, naast regeringen van zeven andere landen, zich het meest schuldig maakt aan het systematisch schenden van de mensenrechten. Alleen vier godsdienstige groeperingen hadden in 2006 toestemming van de overheid om hun godsdienst te belijden, te weten: orthodoxe christenen, moslims, katholieken en leden van de Eritrese Evangelische Kerk. Deze groeperingen worden overigens nauwgezet gevolgd door de overheid. Over de andere, niet-erkende religieuze groeperingen zijn er voortdurend berichten van arrestaties en (ernstige) mishandelingen.
Nederland blijft onverminderd bezorgd over de onzekere status van godsdienstige minderheidsgroeperingen in Eritrea én de behandeling van politieke gevangenen en gevangenen die vanwege hun geloof vast zitten. Het onderwerp komt steevast terug in bilaterale gesprekken met de autoriteiten van Eritrea.
Daarnaast heeft Nederland uitvoering gegeven aan de motie Van der Staaij/Ferrier. Nederland heeft de discussie met andere EU-lidstaten aangezwengeld over de wenselijkheid van het starten van consultaties met Eritrea onder artikel 96 van het verdrag van Cotonou, om zo de druk richting de Eritrese autoriteiten verder op te voeren. Om tot een artikel 96 procedure over te gaan is echter een voorstel van de Europese Commissie nodig – de Commissie heeft het initiatiefrecht in deze – en vervolgens een gekwalificeerde meerderheid in de Raad. In de praktijk komen besluiten via consensus tot stand. Tot op heden zijn de Commissie en enkele EU-lidstaten huiverig om dit zware instrument in te zetten. Voornaamste argument is het feit dat Eritrea zelfs niet bereid is om de reguliere dialoog met de EU aan te gaan, conform artikel 8 van het verdrag van Cotonou. Consultaties onder artikel 96 zouden daarom hoogstwaarschijnlijk ook niet mogelijk zijn. Op het moment dat artikel 8 consultaties geweigerd worden zou de EU over moeten gaan tot het nemen van passende maatregelen onder artikel 96, zoals bijvoorbeeld opschorting van de hulp. Het gebruik van dergelijke passende maatregelen zou de relatie met Eritrea doen verslechteren en de mogelijkheid voor de EU om de binnenlands-politieke en de mensenrechtensituatie aan de orde te stellen alleen maar verder doen verkleinen. Daarnaast zou president Isaias van Eritrea voorzichtige signalen hebben afgegeven bereid te zijn met buurlanden over regionale onderwerpen te discussiëren. Enkele lidstaten en de Commissie willen dat traject voorlopig nader verkennen, mede met het oog op een mogelijke oplossing voor het grensconflict met Ethiopië. Wij zeggen u in ieder geval toe het onderwerp actief te blijven volgen, en binnen de EU aan te blijven dringen op zorgvuldige dossieropbouw van de mensenrechtensituatie in Er itrea, waarin een artikel 96 procedure op termijn niet geschuwd zou mogen worden.
In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 16 oktober 2006 (22831, nr 53) werd u toegezegd dat Nederland binnen de mogelijkheden in VN-kader aandacht zal vragen voor de mensenrechtensituatie in Eritrea. Graag bevestigen wij nogmaals dat Nederland het onderwerp op zal brengen tijdens de Mensenrechtenraad die momenteel (12 tot 30 maart 2007) wordt gehouden in Genève.
Daarnaast hebben wij de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur verzocht op korte termijn naar Eritrea te reizen om onze zorg over de mensenrechtensituatie in het land over te brengen, in het bijzonder de onzekere status van godsdienstige groeperingen, én de behandeling van politieke gevangenen en gevangenen die vanwege hun geloof vastzitten. Uiteraard zullen wij het verslag van de reis van de mensenrechten- ambassadeur de Tweede Kamer doen toekomen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders