Kamerbrief inzake reis mensenrechtenambassadeur naar Saudi-Arabië
Gaarne bied ik U een verslag aan van de recente reis van de mensenrechtenambassadeur naar Saudi-Arabië (19 en 20 juni 2007).
De belangstelling van de Saudische autoriteiten voor het bezoek van de mensenrechtenambassadeur past in een patroon van meer aandacht voor mensenrechten, en een grotere openheid aan Saudi-zijde om met de buitenwereld daarover van gedachten te wisselen. Dat blijkt uit de behandeling van mensenrechtenthema’s binnen het Koning Abdulaziz Centrum voor Nationale Dialoog sinds 2003; de oprichting, met zegen van Koning Abdullah, van de semionafhankelijke National Society for Human Rights (NSHR) in 2004; en de oprichting van de binnen de overheid functionerende nationale Mensenrechtencommissie in 2005. De belangstelling voor interactie met de buitenwereld blijkt ook uit het verwelkomen van buitenlandse functionarissen en het toelaten van internationale NGO’s als Human Rights Watch en binnenkort waarschijnlijk Amnesty International, alsook de Nederlandse stichting Bridging the Gulf in 2006.
Indicatief voor de veranderingen op mensenrechtenterrein in Saudi-Arabië is de recente verschijning van een omvattend rapport van de NSHR over de mensenrechtensituatie in Saudi-Arabië. In het rapport wordt duidelijke kritiek geuit op een aantal misstanden, zoals de positie van de vrouw, daarmee samenhangend huiselijk geweld, de rol van de zedenpolitie en de overbevolking in de gevangenissen. Op basis van steun van hogerhand heeft de NSHR allerwegen medewerking gekregen voor het onderzoek dat aan het rapport ten grondslag ligt.
De mensenrechtenambassadeur sprak in Riyad met vertegenwoordigers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en met alle bovengenoemde Saudi-Arabische organisaties. In Djedda sprak hij met de Secretaris-Generaal van de OIC, met de locale afdeling van de NSHR en een aantal vertegenwoordigers van particuliere organisaties, waaronder de vrouwelijke leden van het bestuur van de Kamer van Koophandel. Djedda was in 2005 de eerste stad waar vrouwelijke ondernemers actief en passief stemrecht kregen in de Kamer van Koophandel.
De gesprekken, zowel binnen de overheid als daarbuiten, werden gekenmerkt door een bereidheid om in alle openheid over mensenrechten te spreken. Tegelijk werd in alle gesprekken duidelijk gemaakt dat door een islamitische bril naar mensenrechten gekeken werd en dat dit de ruimte voor verandering in positie inperkt.
In de diverse gesprekken is een groot scala aan onderwerpen aan de orde geweest. Daaronder de vrijheid van godsdienst, de voltrekking van de doodstraf, de positie van de vrouw, de slechte omstandigheden van gastarbeiders en de mogelijke toetreding van Saudi-Arabië tot de VN-verdragen betreffende burger- en politieke rechten enerzijds en economische, sociale en culturele rechten anderzijds. Een overkoepelend thema was de universaliteit van mensenrechten.
Wat dit laatste punt betreft werd op het Ministerie van BZ aangegeven dat toetreding tot genoemde verdragen serieus overwogen werd. Als Saudi-Arabië deze stap zou zetten, zouden daarbij waarschijnlijk echter voorbehouden gemaakt worden. Deze zouden vergelijkbaar zijn met de voorbehouden bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen. De Nederlandse redenering dat deze voorbehouden ingaan tegen de kern van het Verdrag, namelijk de gelijke rechten van man en vrouw, werd niet gedeeld. In Saudi-ogen is deze gelijkheid niet volledig, maar wordt deze in een aantal opzichten door de Koran ingeperkt. De goddelijke wet kan nu eenmaal niet door mensen veranderd worden. Voor zover niet met de Koran in strijd werd er wel degelijk aan de emancipatie van de vrouw gewerkt, met succes gezien de stijgende percentages van de participatie van meisjes en vrouwen in onderwijs en beroep. Voor wat betreft de doodstraf gold ook een dergelijke redenering, namelijk dat de toepassing van de doodstraf nu eenmaal rechtstreeks voortvloeide uit de Koran. Het relatief grote aantal mensen dat reeds dit jaar ter dood gebracht is weerspiegelde volgens gesprekspartners geen strenger beleid, maar grotere problemen met name op het gebied van de drugsbestrijding.
Uitgebreid is in de verschillende gesprekken de verhouding tussen mensenrechten en religie, en de vrijheid voor andere religies in Saudi-Arabië dan de islam aan de orde geweest. Van Saudische zijde werd verzekerd dat godsdienstuitoefening in eigen huis zonder meer gegarandeerd werd, maar dat de vrijheid van godsdienst in het land niet zo ver ging dat ook de bouwen van kerken, tempels en andere gebedshuizen toegestaan kon worden. Daarbij werd verwezen naar de speciale positie van het Koninkrijk Saudi-Arabië in de islam en werd een vergelijking met Vaticaanstad gemaakt. Bovendien werden die andere godsdiensten geassocieerd met buitenlanders die voor het grootste deel tijdelijk in het land verbleven. De typische spanningen die zijn ontstaan over vrijheid van meningsuiting in relatie tot godsdiensten werden besproken aan de hand van de resolutie over godsdienstlaster die de laatste jaren zowel in de Algemene Vergadering als in de Mensenrechtenraad door de OIC is ingediend. Van Saudische zijde bestond weinig begrip voor de tegenstem die Nederland en andere westerse landen hierop hebben uitgebracht. De mensenrechtenambassadeur heeft daarop de Nederlandse bezwaren uiteengezet die er op neer kwamen dat een dergelijke resolutie niet thuishoorde in de Mensenrechtenraad, de resolutie uiteindelijk over één specifieke godsdienst ging en voorbij ging aan het feit dat de islam zelf ook intolerante kanten kende (bijvoorbeeld ten aanzien van afvalligheid). Van beide zijden werd geconstateerd dat het belangrijk was deze discussie voort te zetten. Een dergelijke conclusie werd ook bereikt in het gesprek dat de mensenrechtenambassadeur in Djedda voerde met de Secretaris-Generaal van de OIC, de heer Ihsanoglu.
Met de heer Ihsanoglu en zijn staf heeft de mensenrechtenambassadeur ook gesproken over het recente besluit van de OIC-ministers in Islamabad om islamitische varianten van diverse mensenrechtenverdragen op te gaan stellen. De mensenrechtenambassadeur heeft zijn zorg uitgesproken dat een islamitisch handvest voor mensenrechten en andere soortgelijke verdragen inzake non-discriminatie op grond van ras, geslacht e.d. de bestaande universele instrumenten zou ondermijnen. Van OIC-zijde werd de verzekering uitgesproken dat het hier ging om een nadere articulatie van de bestaande VN-instrumenten.
Samenvattend kan gesteld worden dat het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië, het eerste in zijn soort, de toegenomen openheid van de Saudische kant onderstreept om te spreken over mensenrechten. Tijdens alle gesprekken bleek dat Saudi-Arabië zich meer internationaal wil oriënteren en dat het land niet stil staat. Daarom kan een mensenrechtendialoog naar mijn mening met vrucht worden voortgezet. Gelet op het voorgaande, is de kans op positieve resultaten daarbij het grootst als wordt ingezet op kleine stappen die de scherpste kanten van de Saudische praktijk afslijpen.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen