Kamerbrief inzake recente ontwikkelingen in het Midden-Oosten

Met verwijzing naar het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken, zoals vervat in de brief van de griffier van de commissie van 26 april jl. (referte 07-BuZa-B-023), en in aanvulling op mijn brief van 12 april jl. (ref. DAM-218/07), bied ik hierbij, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de gevraagde informatie aan. Dit met het oog op het Algemeen Overleg van 6 juni as.

De minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

1. Inleiding

De recente gewelddadige ontwikkelingen in de Gazastrook en Libanon hebben opnieuw het broze karakter van de politieke verhoudingen in de regio aangetoond. Door deze ontwikkelingen zijn de in de brief van 12 april jl. gesignaleerde gematigd positieve tendensen voorlopig in negatieve zin gekeerd.

In deze brief worden de recente politieke ontwikkelingen in Israël, de Palestijnse Gebieden en Libanon geschetst en wordt overeenkomstig het verzoek van de commissie nader ingegaan op de mensenrechtensituatie in Israël en de Palestijnse gebieden, de economische situatie in de Palestijnse gebieden, de voortgang met betrekking tot de Agreement on Movement and Access en het Arabische Vredesinitiatief. Tevens wordt verslag gedaan van mijn gesprek met de Palestijnse minister van Buitenlandse Zaken, Ziad Abu Amr, en marge van de RAZEB van 14 mei jl. De brief wordt afgesloten met een appreciatie van de beschreven ontwikkelingen.

2. Midden-Oosten vredesproces

Israël

Op 30 april jl. werd het interim-rapport gepubliceerd van de Winograd-commissie, die het functioneren van de Israëlische regering en legerleiding tijdens de Libanonoorlog in 2006 onderzoekt. De commissie uit in haar rapport zware kritiek op premier Olmert, minister van Defensie Peretz en de inmiddels afgetreden stafchef Halutz. Ook het Israëlische kabinet als geheel wordt in het rapport bekritiseerd: het wordt verweten te gehaast een oorlog te zijn ingegaan zonder alle opties overwogen te hebben en zonder duidelijke, haalbare doelen en een heldere exit-strategie te hebben geformuleerd. Het rapport bevat geen aanbevelingen voor maatregelen tegen de in het rapport genoemde verantwoordelijken. Het eindrapport wordt in juli verwacht.

De publicatie van het rapport leidde tot demonstraties in Israël waarbij het aftreden van premier Olmert werd geëist. Olmert heeft echter aangegeven dat hij zal aanblijven en dat hij de gemaakte fouten snel en grondig zal herstellen op basis van de aanbevelingen van de commissie. Of de premier daartoe de gelegenheid krijgt, zal mede afhangen van de uitkomst van de verkiezing van een nieuwe leider van de Arbeiderspartij, medio juni. Indien de nieuwe leider besluit de partij uit de huidige coalitieregering regering terug te trekken, dan zal dat mogelijk tot de val van de regering leiden. De onzekere toekomst van de huidige Israëlische coalitieregering beperkt de ruimte die premier Olmert de komende maanden heeft om betekenisvolle politieke stappen in het vredesproces te zetten, ongeacht zijn voorgenomen tweewekelijkse gesprekken met president Abbas.

Het opgelaaide geweld in de Gazastrook en de raketbeschietingen door Palestijnse militanten vanuit de Gazastrook op Israël, zullen de terughoudendheid van premier Olmert en zijn kabinet om dergelijke stappen te zetten, naar verwachting verder versterken.

Mensenrechten

Israël was het eerste land dat een Action Plan met de EU overeenkwam in het kader van het Europese nabuurschap beleid. Het actieplan heeft de relaties tussen de EU en Israël geïntensiveerd, onder meer op het gebied van de strijd tegen antisemitisme, racisme en xenofobie en de bescherming van mensenrechten en rechten van minderheden.

In het kader van het actieplan vindt geregeld overleg met Israël over genoemde onderwerpen plaats, laatstelijk op 20 februari jl. tijdens de bijeenkomst van de informele mensenrechtenwerkgroep EU-Israël. Daarbij stelt de EU in het bijzonder kwesties aan de orde als de rechten van de Arabische minderheid in Israël en Israëlische schendingen van rechten van Palestijnen, die voortvloeien uit de Israëlische bezetting van Palestijnse Gebieden (zoals de beperking van de bewegingsvrijheid van Palestijnen), de bouw van de barrière op Palestijns grondgebied en de uitbreiding van nederzettingen. De EU en Nederland brengen deze kwesties tevens op in bilaterale ontmoetingen met vertegenwoordigers van Israël op politiek en ambtelijk niveau.

De EU en Nederland erkennen het recht van Israël de veiligheid van zijn grondgebied en zijn burgers te beschermen. De maatregelen die Israël hiertoe neemt dienen echter proportioneel te zijn en mogen niet ten koste gaan van de fundamentele mensenrechten van de Palestijnen. Deze rechten zijn na het uitbreken van de tweede intifadah, eind september 2000, verder onder druk komen te staan. In dit verband hebben de EU en Nederland bijzondere aandacht besteed aan de kwestie van administratieve detentie van Palestijnen. Dit onderwerp wordt in gesprekken met Israël telkens aangekaart. Daarnaast wonen diplomatieke vertegenwoordigers van Nederland, samen met vertegenwoordigers van andere EU-lidstaten, hoorzittingen bij van Israëlische militaire rechtbanken van rechtszaken van Palestijnen die in administratieve detentie worden gehouden. Op deze wijze wordt aan de Israëlische autoriteiten het belang kenbaar gemaakt dat wordt gehecht aan een transparante en eerlijke procesgang. Mede als gevolg van deze aanwezigheid zijn de afgelopen maanden twee Palestijnse NGO-medewerkers uit administratieve detentie vrijgelaten. Ook heeft de regering Olmert aangekondigd meer aandacht te willen schenken aan de positie van de Arabische minderheid in Israël. De benoeming van een minister van Arabische origine heeft in dit verband een belangrijke, vooral symbolische waarde. Echter, in de afgelopen periode is er van een wezenlijke verbetering van de mensenrechtensituatie in Israël en de bezette Palestijnse gebieden geen sprake geweest.

Tijdens mijn bezoek aan Israël, medio juni as., zal ik hogergenoemde onderwerpen opbrengen in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van de Israëlische regering.

Palestijnse Gebieden

Ondanks de relatieve rust die intrad na het akkoord van Mekka in maart jl. en vorming van de regering van nationale eenheid zijn president Abbas en de regering niet in staat geweest hun gezag te vestigen en de openbare orde in de Gazastrook en de andere, deels onder Palestijns gezag vallende gebieden te herstellen. Tegelijkertijd werd niet afdoende opgetreden tegen de raketaanvallen op Israël die werden uitgevoerd door radicale groeperingen. Medio mei kwamen intra-Palestijnse spanningen in de Gazastrook tot een nieuwe, zeer gewelddadige uitbarsting, waarbij tientallen doden vielen. De oplopende spanningen binnen de Palestijnse eenheidsregering werden verder vergroot door het aftreden van de onafhankelijke minister van Binnenlandse Zaken, Qawasmeh. Hij was van mening dat hij te weinig zeggenschap had over de veiligheidsdiensten, die feitelijk onder gezag staan van president Abbas en zijn veiligheidsadviseurs. De uitbarsting van geweld ging gepaard met een drastische toename van beschietingen met Qassam-raketten op de Israëlische plaats Sderot, waarschijnlijk bedoeld om de aandacht af te leiden van de interne Palestijnse tegenstellingen. Daarbij viel een aantal gewonden en één dode.

In reactie op raketbeschietingen besloot de Israëlische regering tot militaire acties, gericht tegen militanten van Hamas en de Palestijnse Islamitische Jihad die de raketten afvuren, hun (militaire) leiders en tegen wapensmokkel vanuit Egypte. Deze acties, die vooral door de Israëlische luchtmacht worden uitgevoerd, leidden inmiddels tot tientallen Palestijnse slachtoffers, onder wie een aanzienlijk aantal militante Hamas-leden. Ook arresteerde het Israëlische leger meer dan 30 (vermeende) Ham as-vertegenwoordigers op de Westoever. Onder de arrestanten bevonden zich onder andere de minister van Onderwijs, de burgemeesters van Nablus en Qalqilia en parlementsleden.

Mensenrechten

De mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden is de afgelopen tijd verder verslechterd. De meeste klachten betreffen het gedrag van de Palestijnse overheid, zoals problemen met betrekking tot arbeidsrecht, levering van diensten en veiligheid. Ook zijn er aanwijzingen dat huiselijk geweld toeneemt, mogelijk mede onder invloed van toegenomen politieke en economische spanningen. Op initiatief van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah heeft in 2006 een discussie plaatsgevonden met Palestijnse mensenrechtenorganisaties over de wijze waarop de effectiviteit van hun activiteiten zou kunnen worden vergroot. Uitvloeisel van deze discussie was de oprichting van een mensenrechtenwerkgroep, die zich dit jaar vooral zal richten op uitvoering van EU-richtlijnen voor beleid jegens derde landen inzake martelingen, rechten van het kind en de positie van mensenrechtenactivisten. Daarbij zal de samenwerking met Palestijnse mensenrechtenorganisaties worden geïntensiveerd.

Nederland tracht synergie te bewerkstelligen tussen de mensenrechtenprogramma’s en de andere delen van het Nederlandse OS-programma. Voorbeeld daarvan is de steun die gegeven wordt aan wederopbouw van de Palestijnse economie en het programma van de Palestijnse NGO Al Mezan, dat de negatieve gevolgen van de afsluiting van de Gazastrook door Israël beoogt te verminderen, onder meer door het verbeteren van de economische en sociale omstandigheden in het gebied. Verder wordt bijzondere aandacht gegeven aan rechtshulp voor kwetsbare groepen, zoals vrouwen, kinderen en jeugdige gevangenen.

Economische situatie in de Palestijnse Gebieden/ economische relatie met Nederland

Zoals in de brief aan uw Kamer over het Midden-Oosten en Iran van april jl (ref. DAM-218/07) is beschreven, blijft de economische situatie in de Palestijnse Gebieden uitermate zorgwekkend. In een rapport van maart dit jaar schat de Wereldbank1 dat het BNP in de Palestijnse Gebieden in 2006 met 5 tot 10 procent is gedaald. Daarbij wordt aangegeven dat het economische verval minder groot is dan oorspronkelijk werd verwacht door de toegenomen inkomende geldstroom, waaronder overmakingen door Palestijnen buiten de Palestijnse Gebieden en in de vorm van humanitaire hulp, onder andere via het TIM.

Omdat de beperkingen die door Israël worden gesteld aan het Palestijnse personen- en goederenverkeer een belangrijke belemmerende factor vormen voor de Palestijnse economie dringt de EU bij herhaling bij Israël aan op naleving van het Agreement on Movement and Access (AMA), dat eind 2005 op initiatief van minister Rice tussen de toenmalige Israëlische regering en Palestijnse Autoriteit werd gesloten. De Amerikaanse veiligheidscoördinator, generaal Dayton, heeft onlangs een aantal voorstellen gepresenteerd voor een stapsgewijze, parallelle uitvoering van het AMA op korte termijn door beide partijen. De hierboven beschreven recente gewelddadige ontwikkelingen hebben de kansen op realisatie van dit plan echter bemoeilijkt.

Het Nederlandse OS-programma in de Palestijnse Gebieden verbindt steun aan (private) economische ontwikkeling in de Palestijnse gebieden aan het bevorderen van veilige, open grensovergangen voor de Gazastrook (zie in dit verband ook de antwoorden op de vragen van de leden Halsema en Peters, ingezonden op 6 april 2007 met kenmerk 2060711730). De eerste doelstelling wordt bereikt door ondersteuning van landbouwprojecten die werkgelegenheid bevorderen en inkomen genereren in zowel de Gazastrook als op de Westoever, onder andere door export van landbouwproducten naar Europa. Voor een belangrijk deel gaat het daarbij om anjers uit de Gazastrook, die via Israëlische exporteurs naar Nederlandse bloemenveilingen uitgevoerd worden. De tweede doelstelling, het bevorderen van veilige en open grenzen, bestaat uit het verbeteren van de grensbewakingscapaciteit aan de Palestijnse zijde van de overgang Karni tussen de Gazastrook en Israël. De totstandkoming en de uitvoering van de steun aan de Palestijnse grensbewakingscapaciteit vindt plaats in directe coördinatie met Israël, onder auspiciën van generaal Dayton, in zijn hoedanigheid als officieel facilitator van de AMA. De Nederlandse Vertegenwoordiging te Ramallah onderhoudt ter plaatse eveneens contact met Israëlische autoriteiten over de voortgang van het project. De Israëlische houding is tot nu toe positief, getuige ook de medewerking met betrekking tot het openingsregime te Karni. Dat de Nederlandse aanpak succes heeft gehad, blijkt uit het feit dat dit jaar de Karni-overgang slechts sporadisch en kortdurend is gesloten, in tegenstelling tot voorgaande jaren, en dat alle met Nederlandse hulp geproduceerde landbouwproducten zijn geëxporteerd. Hierbij moet worden opgemerkt dat de volledige capaciteit van Karni nog steeds niet ten volle wordt benut.

Het relatieve succes bij Karni staat in schril contrast met de situatie rond de grensovergang bij Rafah. Ondanks aanwezigheid van de EU Border Assistance Mission (EU BAM) ter ondersteuning van de Palestijnse grenswachten bij de grensovergang Rafah, is deze overgang met Egypte sinds de ontvoering van de Israëlische korporaal Shalit, zomer 2006, tot en met april van dit jaar slechts 64 dagen geopend geweest. Israel en de Palestijnen hebben de EU gevraagd de missie voort te zetten. De EU heeft hierop aangegeven bereid te zijn de missie te verlengen met een jaar, waarbij nadrukkelijk is aangegeven dat de EU van beide partijen verwacht dat zij garant staan voor het ononderbroken functioneren van de overgang.

Ontmoeting met Palestijnse minister van Buitenlandse Zaken, Ziad Abu Amr

En marge van de RAZEB had ik op 14 mei jl. een gesprek met de Palestijnse minister van Buitenlandse Zaken, Ziad Abu Amr. Zoals reeds in de brief inzake de geannoteerde agenda voor genoemde RAZEB aan uw Kamer is aangegeven, geldt de onafhankelijke, door Fatah voorgedragen Abu Amr als een gematigde kracht in het Palestijnse kabinet, op grond van zijn expliciete opstelling over de erkenning van het bestaansrecht van Israël en van de grenzen van 1967 en op grond van zijn inzet voor een wapenstilstand en vredesonderhandelingen met Israël. Het gesprek met hem bevestigde dit beeld, ondanks verschillen van mening over de mate waarin de nieuwe Palestijnse regering voldoet aan de drie Kwartetvoorwaarden. Abu Amr gaf aan dat hij van mening was dat de nieuwe Palestijnse regering grotendeels voldeed aan de voorwaarden en dat de hulp aan en politieke contacten met de eenheidsregering moesten worden hersteld. Ik heb onderstreept dat de drie Kwartetvoorwaarden leidend blijven voor de Nederlandse positie vis-à-vis de Palestijnse regering, dat de eenheidsregering zich moet distantiëren van Hamas en dat de uitspraken en daden van de leden van de Palestijnse regering in lijn dienen te zijn met hogergenoemde voorwaarden. In dit verband heb ik tevens duidelijk gemaakt dat vrijlating van korporaal Shalit – en allereerst een teken van leven - van groot belang zou zijn.

Libanon

De veiligheidssituatie in Libanon is in toenemende mate zorgelijk. Het ontbreken van effectief centraal gezag in het gehele land en de voedingsbodem die dit biedt voor activiteiten van gewapende milities, wordt geïllustreerd door de hevige gevechten tussen de soenitisch-salafistische groepering Fatah al Islam - niet gelieerd aan de Palestijnse Fatah-beweging van president Abbas – en het Libanese leger in het Palestijnse vluchtelingenkamp Nahr el Bared in het noorden van Libanon, nabij Tripoli. Bij deze gevechten vielen tot nu toe tientallen doden aan beide zijden. Deze groepering werd eerder in verband gebracht met de bomaanslagen op twee busjes in maart jl., eveneens in Noord-Libanon, waarbij drie doden vielen. Het is vooralsnog onduidelijk of Fatah al Islam autonoom opereert of wordt aangestuurd door derden. Volgens de Libanese regering orkestreert Syrië het geweld, als reactie op het verzoek van de Libanese regering aan de VN-Veiligheidsraad (VNVR) om het Hariri-tribunaal op te richten. Anderen koppelen de Fatah al Islam aan Al Qaida.

Op 22 mei jl. veroordeelde Arabische Liga, inclusief Syrië, in een verklaring de gewelddadigheden van Fatah al Islam en sprak steun uit voor de regering Siniora.

In dezelfde periode als hogergenoemd conflict werden twee bomaanslagen gepleegd in achtereenvolgens het christelijke en het soennitische deel van Beiroet. Onduidelijk is of deze aanslagen verband houden met de confrontatie tussen Fatah al Islam en het Libanese leger

De instabiele veiligheidssituatie in Libanon blijkt tevens uit het recente rapport van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (SGVN) over de implementatie van 1701. In het rapport wordt onder meer melding gemaakt van toenemende aanwijzingen voor wapensmokkel vanuit Syrië naar Libanon en (her)bewapening van milities buiten het operatiegebied van UNIFIL in Zuid-Libanon. Daarbij wordt vooral gedoeld op Hezbollah. Naar aanleiding hiervan heeft de SGVN na afstemming met de Libanese regering, aan de Veiligheidsraad voorgesteld een onafhankelijke missie naar Libanon te sturen om de monitoring van de Libanees-Syrische grens te beoordelen en aanbevelingen te doen over mogelijke verbetering van de veiligheid langs deze grens. De Veiligheidsraad heeft hiermee op 17 april jl. ingestemd en de SGVN verzocht hierover in zijn volgende rapport over resolutie 1701 te rapporteren.

De aanbevelingen van de missie zullen hopelijk bijdragen aan een verbetering van de grenscontroles en aan het herstel van het gezag van de Libanese regering in Libanon. Beëindiging van wapensmokkel vanuit Syrië naar Hezbollah is dienaangaande essentieel. Maar ook de voortdurende Israëlische overvluchten over Libanees grondgebied ondermijnen de positie van de gematigde krachten in Libanon en met name van de regering-Siniora.

Voor het herstel van de stabiliteit en veiligheid in Libanon is het van belang dat naast volledige implementatie van resolutie 1701 door alle Libanese partijen en de buurlanden een doorbraak wordt bewerkstelligd in de impasse rond de oprichting van het zg. Hariri-tribunaal. Bemiddelingspogingen van o.a. de Arabische Liga zijn tot dusverre niet succesvol gebleken. Ook een speciale vertegenwoordiger van de SGVN wist in april jl. de betrokken pro- en anti-Syrische partijen in Libanon niet tot een compromis te bewegen. In het licht hiervan verzocht premier Siniora in een brief aan de SGVN van 14 mei jl. om een bindend besluit van de VNVR over de oprichting van het tribunaal krachtens hoofdstuk VII van het VN-handvest. In zijn aanbiedingsbrief aan de Veiligheidsraad stelt de SG dat ook naar zijn inschatting de Libanese pogingen tot overeenstemming te komen zijn uitgeput.

De pro-Syrische oppositie in Libanon en Syrië hebben zich tegen een dergelijke resolutie uitgesproken. Zij vinden dat de totstandkoming van het tribunaal een kwestie is die door de betrokken Libanese partijen zelf dient te worden geregeld. President Lahoud heeft dit standpunt in een brief aan de SGVN van 16 mei jl. bevestigd. Tot dusverre hebben de oppositie noch Syrië bereidheid getoond aan een oplossing te willen meewerken.

Arabisch vredesinitiatief

En marge van de RAZEB van 14 mei jl. vond een informele bijeenkomst plaats met de Arab ministerial delegation van de Arabische Liga (AL), bestaande uit Jordanië, Saoedi-Arabië, Syrië, Palestijnse Gebieden, Qatar, Libanon, Egypte, Marokko en de Secretaris-generaal van de Arabische Liga. Deze delegatie werd op 18 april jl. door de AL samengesteld om internationale steun te verwerven voor het eind maart door de Liga herbevestigde Arabische vredesinitiatief (AVI). Door de delegatie werd benadrukt dat het beoogde politieke proces alomvattend diende te zijn met inbegrip van normalisering van betrekkingen tussen leden van de AL en Israël en dat het proces zowel het Palestijnse, Syrische als Libanese spoor zou moeten omvatten. Tijdens de genoemde bijeenkomst van de AL op 18 april werd tevens besloten Egypte en Jordanië, die beide een vredesakkoord met Israël hebben gesloten, namens de AL te belasten met het bevorderen van aanvaarding van het initiatief door Israël en hervatting van vredesbesprekingen op de genoemde drie sporen. Verder werden Israël contacten met andere Arabische landen in het vooruitzicht gesteld, zodra de afsluiting van de Palestijnse gebieden wordt opgeheven, de bouw van nederzettingen en de muur wordt gestaakt, opgravingen in Oost-Jeruzalem worden beëindigd en de situatie van voor het begin van de tweede intifada op 28 september 2000 wordt hersteld.

Premier Olmert heeft gematigd positief gereageerd op het AL-initiatief en aangegeven dat Israël bereid is hierover met de AL te spreken. Israël realiseert zich dat de Arabische staten een belangrijke rol in de voortgang van het vredesproces spelen: gematigden aan Palestijnse zijde hebben Arabische steun nodig voor de concessies die Palestijnen in het kader van een vredesakkoord over kwesties als Jeruzalem, grenzen en vluchtelingen zullen moeten doen. Daarnaast kunnen de gematigde Arabische staten een katalyserende rol in de Israëlisch-Palestijnse besprekingen vervullen. Olmert heeft echter tevens benadrukt dat dit niet betekent dat Israël het document in zijn huidige vorm accepteert. Israël ziet regionale besprekingen niet als vervanging van het bilaterale traject met de Palestijnen. Wel kunnen dergelijke gesprekken volgens de Israëlische premier dienen als kader voor de bilaterale onderhandelingen. Inmiddels hebben eerste gesprekken tussen Israël en Egypte en Jordanië plaatsgevonden over het AVI. De grootste struikelblokken aan Israëlische zijde zijn het recht op terugkeer van Palestijnse vluchtelingen, ontruiming van de nederzettingen en het opgeven van Oost-Jeruzalem.

Het AVI is inmiddels besproken tijdens recente ontmoetingen tussen de Israëlische, Jordaanse en Egyptische ministers van Buitenlandse Zaken in Kaïro en tijdens een ontmoeting van premier Olmert en Koning Abdallah van Jordanië.

De EU heeft het AVI verwelkomd als een belangrijk element in het vredesproces en de bereidheid uitgesproken terzake samen te werken met de AL. Nederland deelt deze positie.

Appreciatie

Het voortdurende geweld in de Gazastrook kan vergaande gevolgen hebben voor de situatie in het Midden-Oosten. Het geweld werpt een schaduw over pogingen om vooruitgang te creëren in het vredesproces op grond van de hernieuwde Amerikaanse bemoeienis met het proces en het vredesinitiatief van de Arabische Liga. Escalatie kan niet worden uitgesloten. Zeker zo ernstig is het dat het interne Palestijnse geweld en het recente opstappen van de onafhankelijke minister van Binnenlandse Zaken, Qawasmeh, bedreigingen vormen voor het voortbestaan van de Palestijnse regering van nationale eenheid, die nog geen twee maanden geleden zo moeizaam tot stand kwam. Het lijkt erop dat de regering vooral stand houdt omdat Fatah noch Hamas vooralsnog reële alternatieven zien voor het huidige verstandshuwelijk. Mocht deze regering echter toch ten val komen, bestaat het risico dat de Palestijnse Autoriteit ineenstort. De situatie in Gaza wordt gecompliceerd door het feit dat de oorzaak van de gevechten niet slechts politieke meningsverschillen (zoals het nut van de regering van nationale eenheid, onderhandelingen met Israël, relaties met de internationale gemeenschap etc.) betreft, maar ook een strijd is tussen clans, families en criminele groeperingen die in de Palestijnse gebieden strijden om macht en invloed.

Hogergenoemde ontwikkelingen onderstrepen het instabiele karakter van de situatie in de regio en de noodzaak van concrete voortgang in de besprekingen tussen Olmert en Abbas en doorbreking van de impasse in Libanon

Het is van belang dat de gesprekken tussen Olmert en Abbas, waartoe minister Rice het initiatief heeft genomen, ondanks het geweld doorgang blijven vinden en op korte termijn leiden tot tastbare verbetering van de veiligheid voor Israëliërs en Palestijnen en van de humanitaire situatie in de Palestijnse gebieden. De inspanningen van de internationale gemeenschap dienen in dit verband in eerst instantie gericht te blijven op de aanvaarding van vertrouwenwekkende maatregelen door beide partijen. Daarbij staat beëindiging van geweld door beide partijen en implementatie van Agreement on Movement and Access voorop. Dit moet het vertrouwen tussen beide partijen vergroten en de weg bereiden voor besprekingen over de politieke horizon. Die besprekingen dienen zich in eerste instantie te richten op de vraag hoe een Palestijnse staat er uit moet zien en wat er nodig is om een dergelijke staat te realiseren. Het initiatief van de Arabische Liga kan een belangrijke rol spelen bij het op gang brengen van gesprekken tussen Israël, de Palestijnen en de bredere regio. Met het initiatief geeft de AL enerzijds politieke rugdekking aan Abbas in onderhandelingen met Israël. Anderzijds biedt het Israël een reëel perspectief op vrede met en integratie in de bredere Arabische regio. In het kader van deze onderhandelingen zullen beide partijen echter concessies moeten doen ten aanzien van finale statuskwesties.

Ik zal in mijn gesprekken met premier Olmert en president Abbas tijdens het komende bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden, medio juni as., bij beide leiders aandringen op voortzetting van de dialoog en op spoedige, constructieve maatregelen die de huidige negatieve spiraal kunnen doorbreken en een hervatting van het vredesproces mogelijk maakt. Daarbij zal ik tevens de bereidheid tot blijvende Nederlandse politieke, personele en financiële steun aan het vredesproces bevestigen.

Internationale en Nederlandse steun aan Libanon blijft eveneens noodzakelijk, onder meer ter vergroting van de geloofwaardigheid en stabiliteit van de regering Siniora. De veiligheidssituatie in Libanon zal mede gezien de aanwezigheid van buitenlandse militanten op de korte termijn niet verbeteren. Het recente geweld door Fatah al Islam vormt een risico voor het wankele (veiligheids)politieke evenwicht in Libanon Dit risico is des te groter omdat het Libanese leger onvoldoende is toegerust om aan grootschalige gewelddadige acties het hoofd te bieden, en de Libanese autoriteiten op grond van een uit 1969 daterend akkoord tussen de toenmalige Libanese regering en de leiding van de PLO, niet gerechtigd zijn de Palestijnse vluchtelingenkampen te betreden. Daarnaast ontbreekt het de vluchtelingen aan politieke en economische rechten. De kampen zijn daardoor vrijplaatsen voor criminele en terroristische organisaties geworden.

Anderzijds is het positief dat alle politieke partijen in Libanon (inclusief Hezbollah) hun steun voor het leger en de veiligheidsdiensten hebben uitgesproken in hun strijd tegen de overwegend buitenlandse militanten van Fatah al Islam.

Deze consensus zal echter niet leiden tot een doorbreking van de politieke patstelling over het Hariri-tribunaal. Gezien de mislukte bemiddelingspogingen terzake lijkt de door premier Siniora voorgestelde en door de SGVN gesteunde interventie door de Veiligheidsraad gerechtvaardigd. De VNVR buigt zich momenteel over het verzoek van Siniora. De dreiging van een hoofdstuk VII-resolutie kan de druk op de pro-Syrische krachten in Libanon om een compromis te vinden voor het tribunaal vergroten. Het risico bestaat echter ook dat deze krachten, mogelijk gesteund door Syrië, pogingen zullen ondernemen dit proces te ondermijnen door (verdere) destabilisering van Libanon. De in mijn brief van april jl. genoemde noodzaak van een kritische dialoog met Syrië, onder meer over zijn rol in Libanon, blijft dan ook van belang.

1: “West Bank and Gaza. Economic Developments in 2006 – A First Assessment”, maart 2007