Kamerbrief inzake Irak

Inleiding

Op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en Defensie, per brief d.d. 27 maart met kenmerk 07-BuZa-B-017, reageren wij hierbij, mede namens de minister-president, op de uitzendingen van het radioprogramma Argos (radio 1, vrijdag 16 maart jl.) en het tv-programma Reporter (Nederland 3, zondag 25 maart jl.) over de informatie waarover de regering beschikte ten tijde van de besluitvorming over het Nederlandse standpunt inzake de inval in Irak in 2003. Tevens maken wij van deze gelegenheid gebruik om de besluitvorming indertijd als achtergrond te schetsen. Ten slotte bieden wij een actualisatie van de antwoorden op de Kamervragen van de heer Pechtold van 24 januari 2007 over de huidige situatie in Irak, zoals bekend de oorspronkelijke aanleiding voor een debat met uw Kamer, dat thans voorzien is voor 4 april a.s.

Reporter en Argos

In deze programma’s wordt de suggestie gewekt als zou de regering de Tweede Kamer in die periode op essentiële punten niet of onvolledig hebben ingelicht. Naar ons oordeel is uw Kamer evenwel correct geïnformeerd over de besluitvorming door de toenmalige regering. In de uitzending van Reporter werd selectief geciteerd uit intern-vertrouwelijke stukken van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Om op mogelijke ontwikkelingen voorbereid te zijn komen in deze stukken diverse scenario’s aan de orde. Voor zover een en ander heeft geleid tot beleidskeuzes is dat vastgelegd in diverse brieven aan uw Kamer, zoals de brieven van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 4 september 2002 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23 432, nr. 56) en van 18 maart 2003 (Tweede Kamer vergaderjaar 2002-2003, 23 432, nr. 94). Deze brieven zijn besproken in overleggen met uw Kamer. Zonder volledigheid na te streven gaan wij hieronder in op de volgende voorbeelden:

1. Het memorandum van 19 augustus 2002, waaruit in het programma Reporter wordt geciteerd, bevat het verslag van een interne brainstormsessie onder leiding van de minister van Buitenlandse Zaken. Meer specifiek stelt Reporter: “De Amerikanen gaan Irak aanvallen. En Nederland zal ze daarbij steunen. De Hoop Scheffer geeft zijn ambtenaren een opdracht. Wat hem betreft zal Nederland een oorlog tegen Irak steunen. Hij vraagt zijn ambtenaren dit verder uit te werken”. Het genoemde memorandum geeft echter geen aanleiding voor deze stelling. In het memorandum wordt namelijk uitdrukkelijk gesteld: “een eerste prioriteit is de terugkeer van de inspecteurs, pas daarna komt de mogelijkheid van militair optreden tegen Irak aan de orde (waarover de VS op dit moment overigens nog geen besluit heeft genomen)”. Voor het geval dat de inspecteurs niet zouden kunnen terugkeren zijn tijdens de brainstormsessie scenario’s besproken.

Wij wijzen erop dat de minister van Buitenlandse Zaken hierover openheid naar uw Kamer heeft betracht in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 5 september 2002 naar aanleiding van de brief van 4 september, waarin wordt gesteld dat “militair optreden niet bij voorbaat kon worden uitgesloten” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 23 432, nr. 56). De opdracht die de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken aan zijn ambtenaren gaf was om een positie voor te bereiden voor EU-overleg. Om daaruit letterlijk te citeren: “Nederland zet in op een oplossing op basis van de relevante VN VR-resoluties. In concreto gaat het daarbij om de onvoorwaardelijke terugkeer van de wapeninspecteurs.”

2. Het Amerikaanse verzoek om militaire steun zou volgens het programma Reporter op onvolledige wijze aan de Kamer zijn gemeld (Reporter: “Maar het Amerikaanse wensenlijstje is in werkelijkheid veel omvangrijker dan wat Jaap de Hoop Scheffer de Tweede Kamer vertelt. Reporter kreeg inzage in wat de Amerikanen achter de schermen van Nederland vroegen”). Op 21 november 2002 hebben de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie echter in een brief aan uw Kamer gemeld dat de VS “in het kader van het opvoeren van de druk tegen Irak” een verzoek had gericht aan Nederland “om bij te dragen aan de planning ten behoeve van een mogelijk militair optreden voor het geval Irak niet of onvoldoende meewerkt aan de uitvoering van resolutie 1441” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23 432, Nr. 64). Zoals gebruikelijk in een dergelijke kennisgeving is daarbij niet ingegaan op de militaire details.

Op 6 december 2002 is uw Kamer vervolgens per brief geïnformeerd over de verdere toelichting op het verzoek van de VS, waaruit duidelijk was geworden dat dat verzoek zich ten aanzien van Nederland “in eerste instantie richtte op het verlenen van overvliegvergunningen en het faciliteren van doorvoer over het Nederlandse grondgebied, en op planning inzake ondersteunende en defensieve taken, zoals met het Patriot-raketverdedigingssysteem” (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23 432, nr. 65). In dezelfde brief heeft de regering uw Kamer geïnformeerd over haar besluit om in beginsel positief te reageren op de twee eerstgenoemde elementen van het verzoek. Verder wordt in deze brief gesteld dat “de VS daarnaast in contact wil blijven met Nederland over aanvullende bijdragen”. Dat is ook de aanduiding die wordt gebruikt in het als ‘secret’ gerubriceerde document van de VS over eventuele aanvullende bijdragen, waaruit in het programma Reporter wordt geciteerd: “in addition, we would like to discuss with you what types of capabilities you have including those listed below”. De daaropvolgende opsomming, die ook andere bondgenoten is toegegaan, had slechts een illustratief karakter en was geen verzoek zoals Reporter stelt.

3. Het programma Reporter citeert uit een vertrouwelijk bericht van de Permanente Vertegenwoordiging bij de VN d.d. 25 februari 2003 aan het ministerie van Buitenlandse Zaken. Reporter concludeert op basis daarvan dat “het bericht bevestigt dat Nederland een oorlog hoe dan ook zal steunen, ook als de resolutie het niet haalt”. De in het programma Reporter voorgelezen passage “dan zal de argumentatie vooral in de real politik gezocht moeten worden. Nederland wil niet aan de zijlijn staan als de grootste bondgenoot besluit in Irak te interveniëren om een ook in Nederlandse ogen gerechtvaardigde doelstelling te bereiken” is niet compleet: in het bericht wordt het direct voorafgegaan door de woorden “Wenst Nederland de zijde van de VS/VK te kiezen”, aangevend dat hier sprake is van eventueel scenario.

Bovendien is de zinsnede onderdeel van een langer betoog, beginnend met de zin: “Ter bepaling van de gedachten over Nederlandse opstelling zijn, in toenemende mate van lastigheid, de volgende basisscenario’s denkbaar”.

In het bericht staat niet noch bevestigt het dat “Nederland een oorlog hoe dan ook zal steunen, ook als de resolutie het niet haalt” zoals Reporter beweert.

In het bericht wordt niet meer dan een schets gegeven van de mogelijke scenario’s die denkbaar zijn, zonder dat daarbij reeds een keuze wordt gemaakt voor steunverlening; dat zou ook moeilijk kunnen, want het beleid wordt vanzelfsprekend in Den Haag bepaald. Uit het bericht blijkt duidelijk dat er nog geen besluit ten aanzien van politieke en/of militaire steunverlening was genomen.

4. In het programma Reporter wordt een fragment uitgezonden van de verklaring die minister-president Balkenende aflegde in het debat met uw Kamer op 18 maart 2003 naar aanleiding van ondermeer de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 18 maart 2003 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23 432, nr. 94). Reporter citeert alleen de zinnen “uit rapporten van internationale wapeninspecteurs weten we dat hij grote voorraden biologische wapens heeft aangelegd”en “en biologische wapens, waaronder minimaal 10.000 liter van het uiterst gevaarlijke antrax”.

Doordat het programma de context van deze twee zinnen weglaat, wordt onduidelijkheid geschapen. De minister-president noemde dit namelijk als een voorbeeld van de vele openstaande vragen die door Hans Blix, Executive Chairman van UNMOVIC, waren geformuleerd. Voor de volledigheid daarom de gehele passage uit het genoemde verslag van het debat van 18 maart 2003 zoals uitgesproken door de minister-president: “Uit rapporten van internationale wapeninspecteurs weten wij dat hij ook grote voorraden biologische wapens heeft aangelegd. Uit ondermeer het zogenaamde clusterdocument dat Hans Blix op 6 maart jl. onder de leden van de Veiligheidsraad heeft verspreid, blijkt dat Bagdad op maar liefst 128 prangende vragen over ontwapening geen afdoende antwoord heeft willen geven. Het betreft onder meer vragen over zijn rakettenprogramma’s, munitie, onder meer de R-400-bommen, chemische wapens, waaronder VX, sarin en mosterdgas, waarvan zo’n 80 ton zoek is en biologische wapens, waaronder minimaal 10.000 liter van het uiterst gevaarlijke antrax.”

5. In het programma Reporter wordt het oordeel geciteerd van de minister van Buitenlandse Zaken in zijn brief van 4 september 2002 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 23 432, nr. 56): “het lijdt weinig twijfel dat Irak beschikt over massavernietigingswapens”. Bij dat oordeel worden door Reporter vraagtekens geplaatst. Dit soort vragen is eerder aan de orde geweest en met uw Kamer besproken. Over de informatie en de bronnen waarover de regering ten aanzien van het (mogelijke) Iraakse bezit van massavernietigingswapens beschikte, is uw Kamer onder meer uitvoerig per brief ingelicht op 22 augustus 2003 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23 432, nr. 124). Op 28 augustus 2003 vond hierover een Algemeen Overleg plaats met de minister van Buitenlandse Zaken en van Defensie. Op vertrouwelijke basis is ook informatie verstrekt aan de Commissie inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23 432, nr. 166).

6. In het radioprogramma Argos wordt gesteld dat Nederland een actieve militaire bijdrage zou hebben geleverd aan de inval in Irak of aan de voorbereidingen daarop. Het zou daarbij in het bijzonder gaan om de inzet van Nederlandse F-16 jachtvliegtuigen boven Irak en om de inzet van speciale eenheden bij de inval in Irak. Van dergelijke bijdragen is geen sprake geweest. De regering heeft vragen van uw Kamer terzake steeds volledig beantwoord, laatstelijk in het antwoord op de vragen van het lid Pechtold van 22 maart 2007. Een dergelijke betrokkenheid bij de oorlog zou overigens ook in strijd zijn geweest met het standpunt dat de regering innam, namelijk dat Nederland deze oorlog politiek steunde, maar daaraan geen actieve militaire bijdrage zou leveren. De aanwezigheid van een Nederlandse officier bij de persconferentie van generaal Franks, commandant van het Amerikaanse Central Command (CENTCOM) op zaterdag 22 maart jl. in Qatar, kan evenmin worden opgevat als een aanwijzing dat Nederland wel een actieve militaire bijdrage leverde. De omstandigheden die hebben geleid tot zijn aanwezigheid bij de persconferentie zijn uitvoerig uiteengezet in de brief van de minister van Defensie van 24 maart 2003 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23 432, nr. 101). De minister van Defensie heeft de aanwezigheid van de betrokken officier bij de persconferentie destijds betreurd omdat deze tot misverstanden kon leiden over het standpunt van de regering.

Achtergrond besluitvorming

In dit licht hechten wij er verder aan nogmaals te onderstrepen dat de Nederlandse regering vanaf het begin voorop heeft gesteld dat Irak onmiddellijk zou moeten voldoen aan de eisen die door de VN-Veiligheidsraad waren gesteld. Dit is aan uw Kamer gemeld in de brief van de minister van Buitenlandse Zaken van 4 september 2002 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 23 432, nr. 56). Dat is ook steeds het uitgangspunt voor de toenmalige regering gebleven. In de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 18 maart 2003 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2002-2003, 23 432, nr. 94) wordt dan ook gesteld dat het gaat om een regime dat al twaalf jaar kans zag zich te onttrekken aan uitspraken van de VN-Veiligheidsraad. De laatste kans die Saddam Hoessein werd geboden in de vorm van resolutie 1441 werd door hem niet aangegrepen.

De regering was van mening, dat het verdere onvermogen tot besluiten van de Veiligheidsraad er niet toe mocht leiden dat Saddam Hoessein ongemoeid zou worden gelaten. Alles overwegende kwam de toenmalige regering tot de slotsom dat er, gelet op de onvoldoende medewerking door Irak, sprake was van “further material breach”. Vervolgens heeft de toenmalige Nederlandse regering, daarbij gesteund door uw Kamer, de stelling ingenomen dat de sinds 1990 door de Veiligheidsraad aangenomen resoluties op zich voldoende rechtsbasis vormden voor militair optreden.

Niet alleen resolutie 1441, maar ook de daaraan voorafgaande resoluties 678 en 687 waren reeds aangenomen onder Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, dus met inbegrip van de mogelijkheid van militair geweld. Het was de weigerachtigheid van Saddam Hoessein om mee te werken aan de volledige tenuitvoerlegging die voor de Nederlandse regering destijds de doorslag gaf om politieke steun te verlenen aan militair optreden.

Actualisering beantwoording kamervragen dhr. Pechtold

Aangezien de oorspronkelijke aanleiding voor het thans voor 4 april 2007 voorziene debat inzake Irak gelegen was in de door dhr. Pechtold gestelde vragen d.d. 18 januari 2007 (kenmerk 2060705640), die op 24 januari 2007 werden beantwoord door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, hechten wij er aan de toen gegeven antwoorden hierbij te actualiseren voor wat betreft de ontwikkelingen sindsdien.

Laatstelijk in de brief van 2 februari jl. over de verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan de NAVO-Trainingsmissie alsmede in genoemde antwoorden d.d. 24 januari jl., heeft de regering uw Kamer geïnformeerd over relevante politieke ontwikkelingen m.b.t. Irak. Steun voor de Iraakse regering bij de opbouw van een democratisch en welvarend Irak is en blijft uitgangspunt van het Nederlandse beleid. Vooruitgang in het politieke proces en op het terrein van nationale verzoening blijft van essentieel belang, ook om het sektarisch geweld tegen te gaan. Nederland steunt ook de overdracht van verantwoordelijkheden op veiligheidsgebied aan de Iraakse regering. Het streven is gericht op terugtrekking van buitenlandse troepen uit Irak, zodra de omstandigheden in Irak dit mogelijk maken. Hierover heeft minister-president Balkenende met uw Kamer gesproken tijdens het vragenuurtje van 19 maart jl. De Nederlandse inspanningen in het kader van de NAVO-trainingsmissie en de EU-Justlex (opleidingen voor Iraakse justitiële sector) zijn er op gericht de Iraakse capaciteiten te versterken.

Het voortdurende geweld blijft zeer zorgelijk. Het Bagdad veiligheidsplan van de Iraakse en Amerikaanse regering dat in februari is ingezet, beoogt dit geweld een halt toe te roepen.

Een andere ontwikkeling is de regionale conferentie die op 10 maart jl. heeft plaatsgevonden in Bagdad met deelname van zowel de permanente leden van de Veiligheidsraad alsook de buurlanden Syrië en Iran. Afgesproken werd dat een vervolgconferentie zal plaatsvinden op ministerieel niveau. Datum en plaats zijn nog niet bekend. Bij dit initiatief is het van belang, zoals ook bij andere vraagstukken in Irak, dat de Iraakse regering het voortouw neemt.

De humanitaire situatie in Irak en de grote aantallen vluchtelingen vanuit Irak naar buurlanden als Syrië en Jordanië blijven zorgelijk. Nederland heeft reeds langs verscheidene kanalen bijgedragen aan leniging van de humanitaire noden in de regio en is indien nodig bereid extra bij te dragen, afhankelijk van nadere onderzoeken naar de behoeften. Op 16 en 17 april a.s. zal in Genève een door de UNHCR georganiseerde internationale conferentie plaatsvinden. Zoals ook genoemd in de antwoorden d.d. 22 maart jl. op vragen van het lid Van Bommel, zal Nederland daar vertegenwoordigd zijn.

De minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

De minister van Defensie,

E. van Middelkoop