Kamerbrief inzake de reis van de mensenrechtenambassadeur naar China
Graag bied ik u hierbij een beknopt verslag aan van de recente reis van de mensenrechtenambassadeur naar China, mede gezien de belangstelling van de Kamer tijdens het Algemeen Overleg van 6 december.
De reis vond plaats van 11 tot 15 december en bestond uit een deel in Hong Kong (11- 12 december) en een deel in Peking (13-15 december).
In Hong Kong, waar non-gouvernementele organisaties vrijer kunnen functioneren dan in de rest van China, sprak de mensenrechtenambassadeur met een scala aan mensenrechtenexperts. Het zwaartepunt in de gesprekken lag bij de rechten van werknemers. Daaruit kwam het volgende beeld naar voren. De wetgeving in Hong Kong is op een aantal punten slechter dan die op het Chinese vasteland. Zo bestaat er geen minimumloon. Daarentegen kunnen rechten die in de bestaande wet- en regelgeving vastgelegd zijn, anders dan op het vasteland, ook daadwerkelijk geclaimd worden: de rule of law is in Hong Kong reeds lang een feit. Interessant is in dat licht de (juridische) steun die er vanuit Hong Kong gegeven wordt aan werknemers die elders in China hun rechten opeisen. De diverse gesprekpartners in Hong Kong achtten de nieuwe ontwerparbeidscontractenwet, die bij de Europese en Amerikaanse Kamers van Koophandel voor enige commotie gezorgd had, in de meeste opzichten (noodzaak schriftelijk contract, ontslagprocedure, maximum aantal werkuren) een stap vooruit.
In Peking was het belangrijkste programma-onderdeel de bespreking met een delegatie op het ministerie van Buitenlandse Zaken onder leiding van de speciale gezant voor mensenrechten, Shen Yongxiang. Dit gesprek paste in de reeks bilaterale mensenrechtenconsultaties die de afgelopen jaren met een frequente van ongeveer eens per jaar gevoerd zijn. Aan de orde kwamen de evolutie van de mensenrechtensituatie in China alsook in Nederland, de stand van zaken in het internationale mensenrechtenoverleg, de vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, rechten van werknemers en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook werd kort gesproken over de Nederlandse projecten gericht op de versterking van de rule of law in China en van de bescherming van het culturele erfgoed in Tibet.
In zijn inleiding plaatste Shen de evolutie van de mensenrechtensituatie in China in het kader van het streven van China om in 2020 een socialist harmonious society te bereiken, hetgeen onder andere impliceert: de versterking van de rule of law, het respecteren van de belangen en rechten van de bevolking, het dichten van de kloof tussen arm en rijk en de ontwikkeling van een sociaal zekerheidssysteem voor zowel stedelijke als plattelandsbevolking. In concreto gaf Shen aan dat er in september 2006 een nieuw systeem van informatieverstrekking over rechtszaken is ingevoerd ter bevordering van de transparantie en daarmee van een eerlijke procesgang, en dat het Hooggerechtshof in 2007 de bevoegdheid krijgt zaken waarin de doodstraf is opgelegd opnieuw te bezien, vanaf 1 juli 2007 in openbare zittingen. De mensenrechtenambassadeur heeft de aangekondigde voornemens verwelkomd en het belang van een verdere vergroting van transparantie en openbaarheid, in het bijzonder m.b.t. de doodstraf, onderstreept. Hij vroeg aandacht voor de ruime of vage bewoordingen in Chinese wetgeving die de rechtszekerheid niet bevorderden. Tevens heeft de mensenrechtenambassadeur de zorg van de Nederlandse overheid en het Nederlandse parlement overgebracht t.a.v. rapporten met beweringen over orgaantransplantaties met organen van (ter dood veroordeelde) Chinese burgers, onder wie Falun Gong-aanhangers. Zijn oproep om meer transparantie, bijvoorbeeld in de vorm van een onafhankelijk onderzoek, viel niet op vruchtbare grond. Shen wees erop dat de Chinese overheid al de gelegenheid geboden had tot onderzoek in het ziekenhuis waar deze transplantaties zouden hebben plaatsgevonden. Ook wees hij er op dat de Chinese wetgeving m.b.t. orgaantransplantaties in overeenstemm ing is met de WHO-regelgeving; in China kan pas tot transplantatie worden overgegaan nadat er schriftelijke instemming was verkregen van de orgaandonor dan wel van diens nabestaanden. Bovendien verbood de Chinese wet handel in organen. Het Chinese ministerie van Volksgezondheid zag volgens Shen effectief toe op correcte uitvoering van deze regelgeving.
Ten aanzien van de VN-Mensenrechtenraad waren China en Nederland het erover eens dat een verdere versterking van de Raad noodzakelijk was, maar over de meeste specifieke punten bleken de verschillen van opvatting van beide delegaties onoverbrugbaar. Zo was China geen voorstander van landenresoluties, behalve in geval van bewezen grove mensenrechtenschendingen, mede-ingediend door een derde van de leden van de Raad en aangenomen met tweederde meerderheid. De mensenrechtenambassadeur gaf aan geen aanleiding te zien voor dergelijke beperkingen. Een ander voorbeeld was de nadere beschouwing van het stelsel van zogenaamde speciale procedures. Terwijl Nederland niet tegen een zekere stroomlijning van het bestaande geheel van speciale rapporteurs, werkgroepen en afgezanten van de Secretaris-Generaal van de VN is, gaat de door China voorgestelde halvering ons te ver.
Inzake de vrijheid van meningsuiting, de persvrijheid en de vrijheid van religie verwees de mensenrechtenambassadeur naar de discussies tijdens recente EU-China mensenrechtendialogen. Hij riep de Chinese autoriteiten op de vrijheid van religie te verbeteren door het onderscheid tussen ‘normale’ en ‘andere’ religieuze activiteiten in de Chinese wet op te heffen en door de registratie van religies transparant te maken. Met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting verwelkomde de mensenrechtenambassadeur de regelgeving van 1 december 2006 waarmee tijdelijk (periode 1 januari 2007 t/m 17 oktober 2008) meer vrijheid werd gecreëerd voor buitenlandse journalisten met het oog op de Olympische Spelen en de Paralympics. Hij sprak de hoop uit dat na 17 oktober 2008 de nieuwe regels de normale praktijk zouden worden.
Op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen heeft de mensenrechtenambassadeur de Chinese autoriteiten opgeroepen te bevorderen dat bedrijven (Chinese en internationale) hun maatschappelijke verantwoordelijkheid breed opvatten. Shen gaf aan het concept van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) te onderschrijven. Momenteel presteerden volgens Shen in China de staatsbedrijven in dit opzicht het best en het midden- en kleinbedrijf (vooral op het platteland) het slechtst. De Chinese overheid benadrukte bij Chinese ondernemingen die naar het buitenland gingen de noodzaak zich te orië nteren op de internationale em lokale standaarden. Wat betreft arbeidswetgeving heeft de mensenrechtenambassadeur het belang benadrukt van verbetering van de uitvoering van bestaande Chinese arbeidswetten. Ook heeft hij de nieuwe concept-arbeidscontractenwet verwelkomd voorzover deze de rechten van werknemers verder bevorderde. Verwijzend naar de fundamentele conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), de Chinese committeringen in VN-verband, alsook naar de structurele veranderingen in de Chinese economie, sprak hij de hoop uit dat over enige tijd in China onafhankelijke vakbonden tot de mogelijkheden zouden behoren.
De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens de in de laatste twee alinea’s genoemde agendapunten een beperkt aantal individuele gevallen opgebracht om zijn argumenten te verduidelijken.
Sprekend over Tibet vroeg de mensenrechtenambassadeur naar de stand van zaken in de dialoog met de vertegenwoordigers van de Dalai Lama, alsook naar nadere informatie m.b.t. het schietincident op de Nangpa pas dd. 30 september jl. Op de laatste vraag kwam geen antwoord dat de Nederlandse zorgen kon wegnemen. In antwoord op de eerste vraag verwees Shen naar de competentie van het United Front Department. De mensenrechtenambassadeur heeft daarop zijn teleurstelling uitgesproken over het feit dat een aantal afspraken over Tibet, waaronder een gesprek met het United Front Department, op een laat moment en om onduidelijke redenen was komen te vervallen. Hij sprak de hoop uit dat bij een volgend bezoek uitgebreider over Tibet kon worden gesproken, aangezien het een onderwerp betrof dat zowel in Nederland als in de EU in de belangstelling stond. Shen zegde terzake medewerking toe.
Ook in Peking werd, naast de formele consultaties, met een groot aantal andere personen en instanties gesproken over bovengenoemde thema’s, in het bijzonder met academici, internationale ondernemers en vertegenwoordigers van de All China Federation of Trade Unions (ACFTU) over rechten van werknemers; en met enige hoogleraren, journalisten en vertegenwoordigers van het informatiekantoor van de Staatsraad over pers- en internetvrijheid. Ook heeft de mensenrechtenambassadeur tijdens een ronde tafel van de Chinese Academie van Sociale wetenschappen (CASS) een inleiding gegeven over het maatschappelijk middenveld en NGO’s en over deze thematiek gediscussieerd met studenten van de academie. Tevens werd tijdens de reis ook met enige niet-overheidsvertegenwoordigers gesproken over de vrijheid van godsdienst, m.n. over de repressie van niet-geregistreerde geloofsgemeenschappen, en – zij het minder dan gepland – over Tibet.
In lijn met de China-beleidsnotitie die Uw Kamer in juni 2006 is toegegaan, is het mijn intentie deze mensenrechtenconsultaties met China jaarlijks te doen plaatsvinden, in combinatie met de voortzetting van de bilaterale samenwerking ter bevordering van de rechtsstaat in China en ter bescherming van de Tibetaanse cultuur.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot