Kamerbrief betreffende Commissieverzoek over recente ontwikkelingen inzake Iran
Met verwijzing naar het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 4 oktober 2007 met kenmerk 07-BuZa-B-053 om de Kamer te informeren over de recente ontwikkelingen inzake Iran, in het bijzonder het internationaal overleg over mogelijke sancties, stuur ik u graag deze brief, met het oog op het Algemeen Overleg Midden-Oosten van 10 oktober a.s.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Inleiding
In deze brief wordt overeenkomstig het verzoek van uw commissie een overzicht gegeven van de actuele ontwikkelingen met betrekking tot sancties jegens Iran. Ik beperk mij tot de ontwikkelingen ten aanzien van het nucleaire dossier en het internationaal overleg inzake sancties. De brief kan worden gezien als een aanvulling op de beantwoording van de vragen van het lid Van Bommel over het beleid ten aanzien van Iran (kenmerk 2070800320) die de Kamer heden toegaat en op de brief van 5 oktober jl. inzake extraterritoriale werking van sancties opgelegd door de VS aan Iran (kenmerk DWH-NM-600/2007).
Inspanningen IAEA
Directeur-Generaal Mohamed ElBaradei van het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) constateerde tijdens de Algemene Vergadering van het IAEA op 17 september jl. dat Iran - in weerwil van de besluiten van de VN-Veiligheidsraad - zijn verrijkingsgerelateerde activiteiten niet heeft opgeschort en doorgaat met de bouw van een zwaar waterreactor in Arak. De DG noemde dit betreurenswaardig en herhaalde zijn standpunt dat een duurzame oplossing voor de Iraanse kwestie alleen door dialoog bereikt kan worden. Pas als de uitstaande kwesties zijn opgelost zou het IAEA-secretariaat kunnen concluderen dat de ongedeclareerde activiteiten en materialen uit het verleden uitsluitend voor vreedzame doeleinden zijn aangewend. Daarnaast moet het secretariaat ook nog in staat worden gesteld te concluderen dat bij het huidige nucleaire programma geen sprake meer is van ongedeclareerde activiteiten en materialen. Om dit laatste mogelijk te maken is ratificatie door Iran van het Additioneel Protocol onontbeerlijk.
Op 21 augustus jl. zijn het secretariaat van het IAEA en Iran een werkplan overeengekomen, waarin afspraken werden gemaakt over de door Iran te beantwoorden uitstaande vragen die het IAEA heeft over Iran’s nucleaire programma. Het plan bevat geen concreet vastgelegd tijdpad waarin het geheel afgerond dient te zijn. DG IAEA ElBaradei stelde uit te gaan van drie maanden als de termijn waarbinnen Iran alle vragen beantwoord dient te hebben. De DG zal aan de IAEA Bestuursraad van 22 en 23 november a.s. rapporteren over de voortgang.
Hoewel het een stap in de goede richting is dat Iran nu eindelijk bereid lijkt de uitstaande vragen te beantwoorden, is het werkplan onder meer door de EU op inhoudelijke gronden met terughoudendheid ontvangen. Zo is er voor het IAEA weinig tot geen ruimte voor het stellen van vervolgvragen. Iran bepaalt de volgorde waarin de vragen worden beantwoord en informatie over een vraag hoeft pas verstrekt te worden nadat een vorige vraag is afgehandeld. Het werkplan legt het initiatief bij Iran en levert het IAEA geen sturingselementen op. Dat is een verzwakking ten opzichte van eerdere afspraken.
Het op 30 augustus jl. verschenen rapport van DG IAEA over de voortgang ten aanzien van het nucleaire programma van Iran was summier over de mate waarin Iran aan resoluties 1737 en 1747 van de VN Veiligheidsraad had voldaan, en constateerde duidelijk dat Iran niet voldeed aan de eis om zijn verrijkingsgerelateerde en opwerkingsactiviteiten op te schorten. De DG stelde dat de hoeveelheid gas UF6 (uraniumhexafluoride) die in de centrifuges van de Pilot Fuel Enrichment Plant (PFEP) in Natanz is ingevoerd, minder was dan werd verwacht en dat het verrijkingspercentage dat Iran heeft bereikt, lager bleek dan het land zelf had aangegeven. Iran is voorts doorgegaan met zijn zwaar water-activiteiten (de bouw van een zwaar water IR-40 reactor en het fun ctioneren van de zwaar water fabriek, beide in Arak), evenals met de bouwactiviteiten in Natanz. Over het werkplan stelde het rapport dat dit een goede eerste stap vormt. Essentieel voor succesvolle uitvoering van het plan was Iran’s volledige en actieve samenwerking met het IAEA. Als eenmaal duidelijkheid zou bestaan over het verleden van Iran’s nucleaire programma, diende Iran voort te gaan in de richting van herstel van het vertrouwen in diens huidige en toekomstige programma.
Nederlandse positie
Nederland blijft de politieke en diplomatieke inspanningen steunen om door middel van onderhandelingen een oplossing voor het nucleaire vraagstuk te vinden. Iran dient VN-Veiligheidsraadsresoluties 1696, 1737 en 1747 alsnog onverkort en onverwijld uit te voeren. Voor Nederland is de VN-Veiligheidsraad het meest aangewezen orgaan om een oplossing voor de Iraanse nucleaire kwestie te bewerkstelligen. De in Resoluties 1737 en 1747 vastgelegde maatregelen geven een helder signaal aan Iran af, dat het land zich niet ongehinderd aan zijn internationale verplichtingen kan onttrekken.
In mijn gesprek met mijn Franse ambtgenoot Kouchner op 17 september jl. heb ik aangegeven dat Nederland een voorkeur heeft voor additionele sancties in VN-verband. Indien deze uitblijven, zou de Europese Unie de mogelijkheid dienen te bezien om het EU-sanctieregime verder aan te scherpen, samen met de Verenigde Staten en andere gelijkgestemde landen als Japan en Australië. Voorts heb ik onderstreept dat eventuele additionele sancties gradueel, proportioneel, doelgericht en omkeerbaar moeten zijn.
In een gezamenlijke verklaring van 28 september jl. na afloop van het zogeheten E3+3 overleg, stelden de permanente leden van de Veiligheidsraad en Duitsland dat doorgewerkt zal worden aan de opstelling van een derde sanctieresolutie die evenwel pas in stemming zal worden gebracht indien rapportages van HV Solana en DG IAEA ElBaradei van november a.s. onverkort stellen dat Iran nog steeds niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Deze verklaring is moeizaam tot stand gekomen, daar de Verenigde Staten, het Vere nigd Koninkrijk en Frankrijk zo spoedig mogelijke aanname van een derde sanctieresolutie wensten, terwijl de Russische Federatie en China streefden naar een verklaring waarin Iran meer tijd werd gegund om aan zijn verplichtingen te voldoen.
Voor de Franse minister van Buitenlandse Zaken vormde deze verklaring van 28 september jl. evenwel voldoende aanleiding om zijn EU-ambtsgenoten op 3 oktober jl. schriftelijk op te roepen om, parallel aan de lopende onderhandelingen in de Veiligheidsraad, alvast de mogelijkheden voor nieuwe maatregelen in EU-verband na te gaan. Het betreft in dit stadium uitdrukkelijk de voorbereiding van maatregelen; nog niet de beslissing om maatregelen te nemen of de implementatie daarvan. Met betrekking tot de te nemen additionele sancties denkt Frankrijk daarbij met name aan maatregelen op economisch en financieel terrein. Hierbij moet in eerste aanleg gedacht worden aan het bevriezen van de tegoeden van meer bedrijven –met name banken- en individuen in aanvulling op de bestaande sanctielijsten en uitbreiding van de lijst met personen waaraan geen visa worden verleend.
De regering steunt de Franse opstelling om alvast de mogelijkheden van aanvullende maatregelen in EU-verband na te gaan en zal zulks tijdens de RAZEB van 15 oktober a.s. ook uitspreken. Nederland heeft nog geen definitieve standpuntbepaling over het soort sancties dat zou kunnen worden opgelegd. De regering bestudeert nog welke maatregelen hiervoor in aanmerking zouden komen.