Beantwoording vragen van leden Van Bommel en Van Velzen over wapenleveranties door India aan Birma

Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Van Bommel en Van Velzen over wapenleveranties door India aan Birma. Deze vragen werden ingezonden op 18 juli 2007 met kenmerk 2060721260 .

De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen

De staatssecretaris van Economische Zaken,
Drs. F. Heemskerk

Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, en de heer Heemskerk, staatssecretaris van Economische Zaken, op vragen van de leden Van Bommel en Van Velzen (SP) over wapenleveranties door India aan Birma.

Vraag 1
Kent u het rapport ‘Indian helicopters for Myanmar: making a mockery of embargoes’? 1)

Antwoord
Ja.

Vraag 2
Bent u van mening dat wapenleveranties aan Birma voorkomen moeten worden aangezien dit land onder een EU-wapenembargo valt?

Antwoord
Ja.

Vraag 3
Bent u bereid onderhavige kwestie in de EU-ministerraad (RAZEB) van 23 juli a.s. aan de orde te stellen en de aanbevelingen uit het rapport daar te bespreken?

Vraag 5
Zijn er consequenties verbonden aan het schenden van het EU-wapenembargo tegen Birma? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

Antwoord
Gelet op de ernst van de inhoud van het rapport heeft de regering niet willen wachten tot de RAZEB van 23 juli, maar heeft zij in een eerder stadium contact gezocht met de Europese partners die genoemd worden in het rapport. Deze landen hadden zelf al actie ondernomen naar aanleiding van het rapport. Van onze EU-partners is vernomen dat India ontkent voornemens te hebben voor verkoop van de helikopters aan Birma. Voorts stelde India de aan Europese landen afgegeven eindgebruikerverklaringen voor de helikopteronderdelen niet te schenden.

Tevens heeft op 26 juli een EU Troika-demarche plaatsgevonden in New Delhi, om nogmaals het belang dat de EU hecht aan het embargo op Birma, te onderstrepen. India bevestigde de reeds geuite ontkenning, en herhaalde dat de specifieke helikopters niet aan Birma worden verkocht, en dat daartoe ook geen intentie bestaat.

De regering heeft dus geen aanwijzingen dat het embargo wordt geschonden.

Vraag 4
Bent u bereid strenge eisen te stellen ten aanzien van zowel lopende als wel toekomstige militaire handel met India, zodat voorkomen wordt dat strategische goederen van Nederlandse makelij in Birma terechtkomen?

Vraag 6
Heeft het gebleken gebrek aan controle op de wederexport door India van componenten afkomstig uit EU-lidstaten België, Duitsland, Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden gevolgen voor de Nederlandse wapenexportcontrole? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

Antwoord
Zoals uit bovenstaande antwoorden blijkt is er geen sprake van dat de controles op export van componenten uit de genoemde EU lidstaten naar India tekortschieten. In het licht van de door India gegeven reactie bestaat er voorts geen behoefte aan het stellen van strengere eisen voor de uitvoer van Nederlandse goederen naar dat land. De huidige eisen zijn afdoende.

Vraag 8
Hoe handhaaft Nederland de controle op componenten en de productie op basis van licenties door Nederlandse wapenfabrikanten?

Antwoord
Ten algemene geldt dat de wapenexportregels van de aanvrager van een uitvoervergunning verlangen dat naast de eerstvolgende bestemming van de goederen, in casu het land waarnaar de feitelijke uitvoer plaatsvindt, ook de laatst bekende bestemming wordt opgegeven. Indien het de exporteur bekend is dat er na de eerstvolgende bestemming sprake zal zijn van een identificeerbare volgende of eindbestemming, is deze gehouden die bestemming te vermelden. In dat geval worden zowel de eerste als de laatst bekende bestemming op de vergunning vermeld. De eerste bestemming is vooral van belang voor de Nederlandse douane om er op toe te kunnen zien dat de desbetreffende goederen niet worden omgeleid, d.w.z. de Nederlandse jurisdictie verlaten naar een bestemming die niet door middel van een vergunning is toegestaan. Hoewel de eerstvolgende bestemming een rol speelt, is vooral de laatst bekende bestemming van belang voor toetsing van een vergunningaanvraag aan de criteria van het wapenexportbeleid, alsook voor de rapportage over de afgegeven vergunningen.

Bij de uitvoer van componenten naar een buitenlandse systeembouwer is vaak niet bekend wie de uiteindelijke klant of eindgebruiker zal zijn. Die systeembouwer kan namelijk de componenten bestellen voor zijn productielijn zonder dat op voorhand bekend is aan wie hij zijn eindproducten uiteindelijk zal verkopen, of hij kan er bezwaar tegen hebben dat toeleveranciers van componenten informatie over zijn exacte klantenkring krijgen. In beide gevallen weet de Nederlandse toeleverancier niet meer dan dat hij aan een bepaalde systeembouwer levert. Bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor uitvoer van componenten betekent dit dat een oordeel zal moeten worden geveld over de kwaliteit van de exportcontrole in het land waar de systeembouwer gevestigd is. Wordt deze als adequaat en vergelijkbaar met de Nederlandse exportcontrole beschouwd, dan wordt door middel van de eis tot overlegging van een internationaal import certificaat (IIC), afgegeven in het land waarnaar de uitvoer plaats zal vinden, gewaarborgd dat alle systemen waarin de onderhavige onderdelen van Nederlandse origine worden ingebouwd onder de exportcontrole van het land van de systeembouwer zullen vallen. Door middel van een IIC verplicht de importeur zich namelijk vóór eventuele re-export van de op het certificaat vermelde goederen een uitvoervergunning aan te vragen bij zijn exportcontrole-autoriteiten.

Voor de meeste NAVO-bondgenoten alsook voor een aantal vergelijkbare partnerlanden in de multilaterale exportcontroleregimes wordt een dergelijk IIC aanvaard als afdoende waarborg dat de toegeleverde componenten een verantwoorde eindbestemming zullen krijgen. In andere gevallen zullen extra waarborgen over de toekomstige bestemming verlangd worden. Zo zal de verklaring van de importeur of verwerkende industrie de toezegging moeten bevatten dat de componenten uitsluitend verwerkt zullen worden in systemen voor lokale afnemers en zal doorgaans ook nog van deze lokale afnemers, normaliter een of meer krijgsmachtonderdelen van het betreffende land, een eindgebruikersverklaring verlangd worden. Indien een verwerkende industrie in een land buiten de kring van de NAVO-bondgenoten en vergelijkbare partnerlanden de toe te leveren componenten toch ook wil verwerken in systemen voor de export, dan zal verlangd worden dat deze buitenlandse afnemers individueel geïdentificeerd worden en dat deze in afzonderlijke verklaringen bevestigen dat zij de eindgebruiker van een bepaald aantal systemen van de bewuste fabrikant zullen zijn. Omdat in zulke gevallen de nadruk van de Nederlandse toetsing op de betrokken derde landen komt te liggen, kan het voorkomen dat een vergunningaanvraag deels wordt goedgekeurd en deels wordt afgewezen in de zin dat slechts toestemming wordt verleend om een kleiner aantal componenten toe te leveren dan oorspronkelijk voorzien. N amelijk, slechts dat aantal dat is afgedekt door verklaringen van eindgebruik uit de derde landen welke de Nederlandse toetsing hebben doorstaan.

Bedrijven die het voornemen hebben op basis van een licentie productie in het buitenland te laten plaats vinden (soms ingegeven door compensatiebeleid van landen die Nederlandse defensiegoederen willen aanschaffen) of productie-apparatuur met gebruiksaanwijzing willen exporteren, moeten een exportvergunning voor informatie- of technologie-overdracht aanvragen. Deze aanvragen worden op dezelfde wijze getoetst als vergunningaanvragen voor de uitvoer van goederen, waarbij het specifieke karakter van technologie-overdracht uiteraard meespeelt. In afgegeven vergunningen kunnen specifieke voorwaarden worden gesteld, afgestemd op de individuele aanvraag.

Vraag 7
Bent u bereid op alle toekomstige exporten van militaire goederen, inclusief componenten van wapensystemen, een afdwingbare maatregel toe te passen, die her-export naar landen die onder een embargo vallen, zonder toestemming van Nederland, verbiedt en strafbaar stelt?

Vraag 9
Onderschrijft u de visie dat in een wapenexportvergunning een wettelijk bindende overeenkomst behoort te staan waarin wordt vastgelegd dat er geen wederexporten kunnen plaatsvinden zonder toestemming van de overheid van het land van herkomst?

Antwoord
Zoals omschreven in het antwoord op vraag acht geldt voor export van militaire goederen naar bepaalde landen die een systeem van exportcontrole kennen dat adequaat en vergelijkbaar is met het Nederlandse, dat een internationaal import certificaat bij de vergunningaanvraag dient te worden overgelegd. In dergelijke gevallen bestaat geen behoefte aan aanvullende eisen als bedoeld in de beide vragen. Uit oogpunt van internationale samenwerking bij de ontwikkeling en productie van defensiematerieel hecht de regering er aan de IIC-procedure te kunnen blijven toepassen.

Voor andere bestemmingen dient een door de afnemer afgegeven verklaring omtrent eindgebruik van de goederen bij de exportvergunningaanvraag te worden gevoegd. Indien niet rechtstreeks aan overheden geleverd wordt, dient deze verklaring te worden gelegaliseerd door de autoriteiten of een daartoe door de autoriteiten gemachtigde instelling in het land van bestemming. De regering is van mening dat, zoals ook overeengekomen binnen het Wassenaar Arrangement en in EU-verband, een afdwingbare clausule met betrekking tot re-export niet in alle gevallen verplicht moet worden gesteld, maar dat de wenselijkheid van een dergelijke clausule per geval dient te worden beoordeeld, waarbij een aanwijzing voor mogelijke uitvoer naar een embargo-bestemming vanzelfsprekend een harde aanwijzing kan zijn. Dit neemt niet weg dat de nationale vereisten ten aanzien van eindgebruikersverklaringen nader kunnen worden verduidelijkt. De afspraken die hierover zijn gemaakt door de deelnemende landen aan het Wassenaar Arrangement, zullen hierbij leidend zijn.

1) “Indian helicopters for Myanmar: making a mockery of embargoes”? Amnesty International UK and Saferworld, mei 2007