Beantwoording vragen van het lid Karimi over economische relaties met Israëlische nederzettingen
Graag bied ik u hierbij, mede namens de staatssecretaris van Economische Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Karimi over economische relaties met Israelische nederzettingen. Deze vragen werden ingezonden op 24 november 2006 met kenmerk 2060703600.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Antwoord van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken, mede namens mevrouw Van Gennip, staatssecretaris van Economische Zaken, op vragen van het lid Karimi (GroenLinks) over economische relaties met Israëlische nederzettingen.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het onderzoeksrapport van United Civilians for Peace (UCP) over “Nederlandse economische relaties die de Israëlische bezetting van Palestijnse of Syrische gebieden ondersteunen”? 1)
Antwoord
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport van UCP.
Vraag 2
Op welke wijze ontmoedigt de Nederlandse regering Nederlandse investeringen in Israëlische nederzettingen? 2)
Vraag 3
Heeft u kennisgenomen van de vaststelling in het UCP rapport dat het beleid van Nederlandse overheidsorganen en instellingen betreffende economische banden met Israëlische nederzettingen in de praktijk “minder eenduidig” is dan uw antwoord in november 2005 op vragen van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken ter zake deed vermoeden? 3) Welke beleidsinstructies gelden er voor respectievelijk de Economische Voorlichtingsdienst (EVD), het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en de Nederlandse ambassade in Israël ten aanzien van Nederlandse zakenrelaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen?
Antwoord
Ik acht economische relaties van Nederlandse bedrijven met nederzettin gen en het meewerken door Nederlandse bedrijven aan de bouw van de Israëlische barrière op Palestijns grondgebied onwenselijk. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv, of andere onder mijn verantwoordelijkheid vallende instellingen, faciliteren dan ook op geen enkele wijze het zakendoen van bedrijven met of in de bezette gebieden.
Deze beleidslijn geldt ook voor de onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Economische Zaken en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vallende instellingen.
Vraag 4
Is het waar dat het ministerie van Buitenlandse Zaken met bedrijven genoemd in het UCP rapport contact opneemt? 4) Heeft het ministerie de genoemde bedrijven inmiddels benaderd? Zo ja, met welke inzet en met welke resultaten? Zo neen, wanneer zal het ministerie deze bedrijven benaderen? Wilt u de Kamer informeren over de resultaten?
Antwoord
Naar aanleiding van het rapport is UCP uitgenodigd voor een gesprek. Na dit gesprek zal besloten worden of contact zal worden opgenomen met de in het rapport genoemde bedrijven.
Vraag 5
Heeft u kennisgenomen van de oproep van tientallen Palestijnse politieke partijen en maatschappelijke organisaties, in reactie op het UCP onderzoek? 5) Bent u bereid om gevolg te geven aan de oproep om nader onderzoek in te stellen naar de Nederlandse bedrijven die in het UCP rapport worden genoemd en om “de nodige maatregelen te nemen die ervoor zorgen dat geen Nederlandse bedrijven investeren in of betrokken zijn bij economische activiteiten die de illegale Israëlische nederzettingen of de Israëlische militaire bezetting van de Palestijnse gebieden ondersteunen”?
Vraag 6
Heeft u onderzoek laten doen naar de juridische mogelijkheden voor het aansprakelijk stellen van bedrijven die investeren in illegale nederzettingen of die betrokken zijn bij de bouw van de illegale muur op de bezette Westelijke Jordaanoever? Zo ja, wat waren de resultaten van dit onderzoek? Zo neen, bent u bereid dit onderzoek alsnog te laten uitvoeren en de Kamer over de resultaten te informeren?
Vraag 7
Welke maatregelen ten aanzien van Nederlandse economische relaties met Israëlische nederzettingen acht u vereist ter versterking en waarborging van de consistentie en coherentie van het Nederlandse Midden-Oosten beleid, mede gericht op de oprichting van een levensvatbare Palestijnse staat als voorwaarde voor duurzame vrede?
Antwoord
Ik heb kennis genomen van de oproep van Palestijnse politieke partijen en maatschappelijke organisaties in reactie op het UCP-onderzoek. Het is Nederlandse bedrijven echter niet verboden de door UCP geconstateerde economische relaties aan te gaan. De regering kan daarom dergelijke relaties niet actief controleren. Om die reden ben ik dan ook niet voornemens onderzoek te laten doen naar de juridische mogelijkheden om bedrijven, die ondanks het nadrukkelijke ontraden door de Nederlandse regering, economische relaties hebben met Israëlische nederzettingen of die betrokken zijn bij de bouw van de Israëlische barrière op Palestijns grondgebied, aansprakelijk te stellen.
1) Nederlandse economische relaties die de Israëlische bezetting van Palestijnse en/of Syrische gebieden ondersteunen, United Civilians for Peace, september 2006
2) Steun Nederlandse bedrijven aan Israëlische bezetting, www.nu.nl, 7 oktober 2006
3) Verslag over begroting Buitenlandse Zaken 2006, Kamerstuk 30 300 V, nr. 19, pp. 99-100, vergaderjaar 2005-2006
4) Steun Nederlandse bedrijven aan Israëlische bezetting, www.nu.nl, 7 oktober 2006
5) Statement regarding foreign corporate involvement in Israeli settlements and Palestinian labour, 14 november 2006