Beantwoording vragen van de leden Van der Staaij en Huizinga-Heringa over de godsdienstwet in Roemenië

Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Van der Staaij en Huizinga-Heringa over de godsdienstwet in Roemenië. Deze vragen werden ingezonden op 23 januari 2007 met kenmerk 2060706000.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot

Antwoorden van de heer Bot, minister van Buitenlandse Zaken op vragen van de leden Van der Staaij (SGP) en Huizinga-Heringa (Christen Unie) over de godsdienstwet in Roemenië

Vraag 1
Kunt u ons nader informeren over de politieke en sociale achtergronden van de nieuwe godsdienstwet in Roemenië? Wat is de reden dat er, in onderscheid tot de voor kort geldende wet- en regelgeving, gekozen is voor een hoge numerieke drempel van 0,1% van de bevolking en een lange wachttijd van 12 jaar om geregistreerd te kunnen worden als erkende religie?

Vraag 2
Hoe verhouden de strenge eisen die door Roemenië zijn ingevoerd zich tot de registratievereisten die andere EU-lidstaten hanteren voor het erkennen van religies? Zijn de eisen in Roemenië aanzienlijk hoger dan in andere landen, of zijn ze vergelijkbaar?

Antwoord
De totstandkoming van de nieuwe godsdienstwet komt voort uit het feit dat na de revolutie van 1989 in brede lagen van de Roemeense samenleving het gevoelen bestond dat het in 1948 door het communistische regime uitgevaardigde godsdienstdecreet vervangen diende te worden door een nieuwe godsdienstwet. Eerdere ontwerpen voor een godsdienstwet werden ingetrokken na druk van religieuze minderheden en niet-gouvernementele organisaties omdat deze zouden leiden tot een bevoorrechting van de Roemeens-orthodoxe kerk.

Vooropgesteld zij dat de Roemeense godsdienstwet betrekking heeft op drie verschillende categorieën geloofsgemeenschappen, te weten “cults”, religieuze verenigingen en religieuze groeperingen. Voor de eerste twee gelden specifieke administratieve registratievereisten, maar de uitoefening van het recht op vrije godsdienstuitoefening wordt voor alle drie in de wet genoemde categorieën gewaarborgd.

De meeste EU-lidstaten hanteren, net als Nederland, geen registratievereisten voor het erkennen van de religie-status. Een aantal EU-landen kent echter wel registratievereisten.

In Oostenrijk gelden sinds 1998 als vereisten dat het aantal leden minimaal 0,2% van de bevolking bedraagt en de godsdienst reeds 20 jaar in Oostenrijk bestaat. In Tsjechië gelden als registratievereisten een ledental van 0,1% van de bevolking en een bestaan van tenminste 10 jaar. In Slowakije dient een religieuze gemeenschap tenminste 20.000 leden te tellen, dat wil zeggen ongeveer 0,4% van de bevolking, maar geldt geen termijn ten aanzien van het bestaan van de godsdienst in het land.

Vraag 3
Hoe verhouden de registratie-eisen in de Roemeense godsdienstwet zich tot artikel 9, tweede lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Zijn de opgelegde beperkingen noodzakelijk met het oog op de openbare orde en veiligheid, gezondheid en goede zeden, of de rechten en vrijheden van anderen in de Roemeense samenleving?

Antwoord
In de nieuwe Roemeense wet is geen sprake van beperking van de vrijheid van godsdienst of van levensbeschouwing voor niet-geregistreerde geloofsgemeenschappen. Ook maakt de wet geen onderscheid tussen de rechten die aan de verschillende categorieën geregistreerde geloofsgemeenschappen worden toegekend waar het de uitoefening van het recht op vrije godsdienstuitoefening als zodanig betreft. Er is dus geen sprake van in de wet opgelegde beperkingen. De wet bevat daarentegen een uitdrukkelijke bepaling die bevestigt dat in Roemenië iedereen ongeacht registratie uiting mag geven aan zijn of haar godsdienst of levensbeschouwing.

Vraag 4
Kunt u meer specifiek aangeven wat de inhoud en strekking is van de bepaling in genoemde wet over het strafbaar stellen van elke aanzet tot religieus getinte vijandigheid, en hoe die zou kunnen botsen met de vrijheid van meningsuiting? Is het waar dat deze bepaling niet door de Roemeense regering, maar door het Huis van Afgevaardigden bij amendement aan het wetsvoorstel is toegevoegd? Kan uit enigerlei toelichting op deze bepaling afgeleid worden hoe deze geïnterpreteerd moet worden?

Antwoord
In artikel 13, eerste lid, van de godsdienstwet wordt bepaald dat de betrekkingen tussen de godsdiensten, alsmede die tussen religieuze groeperingen en verenigingen, gebaseerd zijn op begrip en wederzijds respect. In het tweede lid van dat artikel wordt in Roemenië iedere vorm of handeling gericht op religieuze laster en onenigheid verboden, alsmede openbare belediging van religieuze symbolen. De zinsnede betreffende de openbare belediging van religieuze symbolen is bij amendement toegevoegd door het Roemeense Huis van Afgevaardigden.

Of de toepassing van de in het tweede lid genoemde bepaling kan botsen met de vrijheid van meningsuiting zal de praktijk moeten uitwijzen en is uiteraard ter toetsing aan de Roemeense rechter. De openbare aanklager heeft naar aanleiding van deze wet geen bijzondere aanwijzingen binnen het Openbaar Ministerie uitgevaardigd, zodat aangescherpte strafvervolging op basis van het Wetboek van Strafrecht niet aannemelijk is.

Vraag 5
Hebben Roemeense burgers ook de mogelijkheid om bepalingen in de Godsdienstwet voor te leggen aan het constitutionele hof van Roemenië?

Antwoord
Bestaande wetgeving kan alleen rechtstreeks bij het Constitutionele Hof ter toetsing aan de grondwet worden voorgelegd door gerechtelijke instanties en de Ombudsman.

Vraag 6
Waarop baseert u het vertrouwen in de goede intenties van de Roemeense regering, zoals verwoord in uw brief aan de Tweede Kamer d.d. 8 januari 2007? 1) Welke zwaarwegende reden verzet zich ertegen om te spreken met de Roemeense regering over de zorgen die u zich maakt over de nieuwe godsdienstwet?

Antwoord
De nieuwe wetstekst bevat een aantal waarborgen voor de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en levensbeschouwing, ongeacht de vraag of de betrokken geloofsgemeenschap is geregistreerd.

Nederland is geen voorstander van registratie van geloofsgemeenschappen, omdat hiermee de kans groter wordt dat er bij de uitvoering van wetgeving in de praktijk toch ongeoorloofd onderscheid gemaakt wordt tussen verschillende geloofsgemeenschappen, ook als dat niet de intentie van de wet is. De Nederlandse ambassade in Boekarest zal de tenuitvoerlegging van de Roemeense godsdienstwetgeving volgen en hierover rapporteren, indien er zich bij de tenuitvoerlegging problemen zouden voordoen. Op dit moment is er echter geen aanleiding om over de godsdienstwet met de Roemeense regering in overleg te treden.

1) Brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 8 januari 2007 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstuk 21 501-20, nr. 330, vergaderjaar 2006-2007)