Beantwoording vragen lid Boekestijn over de kritiek op door Nederland gesubsidieerde scholen in Bangladesh
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Boekestijn over de kritiek op door Nederland gesubsidieerde scholen in Bangladesh. Deze vragen werden ingezonden op 5 september 2007 met kenmerk 2060724470.
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders
Antwoorden van de heer Koenders, minister voor Ontwikkelingssamenwerking op vragen van het lid Boekestijn (VVD) over de kritiek op door Nederland gesubsidieerde scholen in Bangladesh.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel ‘Ontwikkelingsgeld of weggegooid geld’ ? 1)
Antwoord
Ja.
Vraag 2
Bent u bereid een onderzoek in te stellen teneinde vast te kunnen stellen of de aantijgingen in dit artikel juist zijn, dat de scholen van de Bengaalse hulporganisatie BRAC niet voldoen aan de kwaliteitseisen van de Bengaalse overheid, dat leerkrachten slechts met een training van 15 dagen aan het werk kunnen gaan, dat het onderwijs gekoppeld is aan bankiersactiviteiten, zodat alleen kinderen waarvan de ouders een lening hebben toegang krijgen tot de scholen, dat BRAC rentepercentages berekent die niet lager zijn dan die van de gemiddelde commerciële bank, terwijl zij als hulporganisatie niet belastingplichtig is?
Antwoord
Hoewel ik de beweringen in het artikel serieus neem, acht ik het niet wenselijk daar direct conclusies aan te verbinden. Omdat BRAC een samenwerkingspartner is waarmee Nederland een langdurige en stimulerende relatie onderhoudt, ben ik van mening dat BRAC in eerste instantie in de gelegenheid moet worden gesteld om een reactie te geven op de kritiek in het artikel. Bovendien is Nederland niet de enige donor van het bekritiseerde onderwijsprogramma en heeft het te handelen naar de afspraken van het consortium van donoren, dat het BRAC Education Programme (BEP) ondersteunt en volgt. Dit consortium, dat gevormd wordt door Engeland, Canada, Noorwegen, Nederland, Oxfam/Novib, en waarschijnlijk binnenkort wordt uitgebreid met Australië, is overeengekomen dat belangrijke beslissingen in onderling overleg worden genomen. Ik hecht eraan dat deze afspraken, die gemaakt zijn naar de geest van de ‘Paris Declaration’, worden gerespecteerd. Ik heb daarom het artikel in het Engels laten vertalen en het aan BRAC voorgelegd met het verzoek om mij – en de overige consortiumleden – spoedig van een reactie te voorzien. De leden van het consortium zijn eveneens op de hoogte gesteld van het artikel. Tijdens de consortiumvergadering in Dhaka op 17 september a.s., zal het artikel en de reactie van BRAC op de agenda staan. Ik wil de reactie van BRAC en de conclusies van het overleg van het consortium afwachten alvorens verdere stappen te overwegen. Daarover zal ik de Kamer nader informeren.
Vraag 3
Bent u bereid de directe subsidies aan BRAC en die via NOVIB te stoppen indien uit onderzoek blijkt dat BRAC inderdaad een scheve schaats rijdt?
Antwoord
Zoals in het antwoord op vraag 2 is uiteengezet, is een dergelijke beslissing ten aanzien van BRAC in dit stadium niet aan de orde. In het algemeen wordt op subsidie-ontvangende organisaties of instellingen die zich schuldig maken aan onoorbare praktijken het sanctie beleid van het ministerie toegepast conform de nota Beheer en Toezicht (1997-1998 TK 25860 nr. 2), hetgeen inderdaad kan leiden tot het stopzetten van de subsidie.
Vraag 4
Bent u bereid hetzelfde besluit te nemen indien het hoogste Bengaalse rechtscollege tot de conclusie komt dat BRAC een commerciële organisatie is die vermomd als hulporganisatie de belastingplicht ontloopt?
Antwoord
Vooralsnog is er geen aanleiding te veronderstellen dat BRAC een rechterlijke uitspraak zal negeren als de organisatie alsnog door de hoogste rechter in het ongelijk wordt gesteld. Als zal blijken dat BRAC zich daaraan schuldig maakt zal ik in overleg met het consortium van donoren besluiten welke maatregelen worden genomen die recht doen aan de ernst van de beschuldigingen.
1) NRC Handelsblad, 1 september 2007