Beantwoording vragen leden Van der Staaij, Voordewind en Van Baalen over een godsdienstwet in Tadzjikistan
Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Van der Staaij, Voordewind en Van Baalen over een godsdienstwet in Tadzjikistan. Deze vragen werden ingezonden op 25 mei 2007 met kenmerk 2060716170.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Voordewind (CU) en Van Baalen (VVD) over een godsdienstwet in Tadzjikistan.
Vraag 1
Is het waar dat Tadzjikistan op dit moment de vorig jaar uitgestelde godsdienstwet op korte termijn wil gaan aannemen? 1)
Antwoord
Van Tadzjiekse zijde is vernomen dat het wetsvoorstel momenteel door een interdepartementale werkgroep wordt bestudeerd. Het tijdstip waarop het voorstel aan het Tadzjieks parlement zal worden voorgelegd, is nog niet bekend.
Vraag 2
Heeft u kennis kunnen nemen van de inhoud van deze wet? Hoe beoordeelt u deze wet, met name in het licht van de vrijheid van geweten en de vrijheid van godsdienst?
Antwoord
De Tadzjiekse regering heeft het nieuwe wetsvoorstel nog niet gepubliceerd. Het is daarom niet mogelijk uitspraken te doen over de inhoud van de nieuwe wet, of over afwijkingen ten opzichte van het in 2006 ingediende en later ingetrokken wetsvoorstel.
Vraag 3
Is het op basis van deze wet praktisch nog mogelijk voor (kleine) religieuze minderheden om geregistreerd te worden en om hun geloof te beoefenen en organisatorisch gestalte te geven?
Vraag 4
Welke vergaande grip krijgt het ‘Tajik Religious Affairs’ op religieuze organisaties op basis van deze godsdienstwet?
Vraag 5
In hoeverre is het op grond van deze godsdienstwet nog mogelijk om onderwijs op religieuze grondslag te geven? Is het waar dat op grond van deze wet de staat bepaalt welke onderwerpen religieuze organisaties mogen onderwijzen en op welke wijze?
Antwoord
De adviesraad voor godsdienstvrijheid van de OVSE/ODIHR heeft op 28 april 2006 een kritische beoordeling gegeven van de conceptwet van maart 2006. Daarin werd onder meer gesteld dat de wet de ruimte voor kleine religieuze groeperingen beperkt en dat de wet ontoelaatbare beperkingen oplegt aan religieus onderwijs.
Het is nog niet duidelijk in hoeverre de Tadzjiekse autoriteiten het commentaar van deze adviesraad ter harte hebben genomen, aangezien het nieuwe wetsvoorstel nog niet openbaar is gemaakt.
Vraag 6
Bent u bereid u (in internationaal verband) in te zetten om invoering van deze wet te voorkomen, dan wel tot aanpassing te komen met het oog op de ruimte voor religieuze minderheden? Welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
Antwoord
Het waarborgen van het recht op vrijheid van godsdienst en overtuiging, inclusief het recht op vrije keuze van religie, en het respecteren van het verbod op discriminatie op grond van geloofsovertuiging acht ik van groot belang. Tijdens de OVSE-conferentie inzake tolerantie en non-discriminatie (Boekarest, 7-8 juni 2007) heeft Nederland in de plenaire sessie over intolerantie jegens christenen en leden van andere geloven de zorg uitgesproken over pogingen in Centraal Azië om de grip van autoriteiten op religieuze groeperingen te vergroten. Met een algemeen pleidooi voor vrijheid van godsdienst en overtuiging heeft Nederland dit fundamentele recht nogmaals onder de aandacht gebracht.
Ik zal de ontwikkelingen in Tadzjikistan op dit terrein aandachtig blijven volgen. Indien het herziene wetsontwerp opnieuw aanleiding geeft tot zorg, dan zal ik deze specifieke kwestie in OVSE-kader aan de orde stellen. De reguliere dialoog van de Europese Unie met Tadzjikistan in het kader van de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst, biedt daartoe ook mogelijkheden.