Beantwoording vragen leden Halsema en Peters over de muur om Gaza
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Halsema en Peters over de muur om Gaza.
Deze vragen werden ingezonden op 6 april 2007 met kenmerk 2060711730.
De minister van Buitenlandse Zaken,
drs. M.J.M. Verhagen
De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
drs. A. G. Koenders
Antwoord van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken, en de heer Koenders, minister voor Ontwikkelingssamenwerking, op vragen van de leden Halsema en Peters (beiden GroenLinks) over de muur om Gaza. (Ingezonden 6 april 2007).
Vraag 1
Bent u ermee bekend dat het Israëlische leger de Karni-doorgang aan de noordkant van de muur die Israël om Gaza heeft gebouwd, gemiddeld vier willekeurige dagen per week gesloten houdt, en op dagen dat de doorgang wordt geopend gemiddeld slechts circa 17 tot 40 vrachtwagens met exportgoederen van Palestijnse naar Israëlische zijde doorlaat? 1)
Antwoord
De frequente sluitingen waar in de vraag naar wordt verwezen betreffen de personenovergang Rafah tussen Gaza en Egypte en niet de goederenovergang Karni tussen Gaza en Israël. Sinds de crisis rond de ontvoerde Israëlische soldaat in juni 2006 tot april van dit jaar is de Rafah overgang slechts 64 dagen open geweest.
Volgens het WB/IMF rapport “West Bank and Gaza. Economic Developments in 2006 – A First Assessment” van maart jl passeerden in 2006 gemiddeld slechts 17 vrachtwagens per dag de grensovergang Karni. Daarbij moet worden opgemerkt dat het aantal vrachtwagens dat deze overgang passeerde in de laatste maanden van 2006 gemiddeld hoger lag dan in de rest van het jaar. Deze positieve trend heeft zich voortgezet in 2007. Op basis van een Israëlische toezegging is sinds 15 april jl sprake van een verruiming van de openingstijden van de overgang, waardoor de doorgang van goederen in de laatste twee maanden van het exportseizoen wordt gefaciliteerd. Dit weerspiegelt het streven van de huidige Israëlische regering om het functioneren van de overgang Karni tussen Israël en Gaza verder te verbeteren.
Vraag 2
Bent u ermee bekend dat voor de minimale export- en overlevingsbehoeften van Gaza circa 400 vrachtwagens per dag doorgang via Karni moeten hebben, overeenkomstig de internationale “Agreement on Movement and Access” van november 2005? 2)
Antwoord
Israël en de Palestijnse Autoriteit hebben zich in de Agreement on Movement and Access van november 2005 ten doel gesteld om dagelijks 400 vrachtwagens doorgang te verlenen via Karni voor export. Het is zorgwekkend dat in het genoemde Wereldbankrapport een significante daling gesignaleerd wordt van de totale export vanuit de Palestijnse Gebieden en een (geringere) daling van de totale Palestijnse import. Meer dan de helft van de Palestijnse im- en export komen uit- of gaan naar Israël. Volgens voorlopige gegevens van het Israëlische Bureau of Statistics is de Palestijnse export naar Israël in 2007 met tien procent gedaald. Palestijnse importen uit Israël zijn in dezelfde periode gedaald met slechts twee tot drie procent. Aangezien de totale Palestijnse import gedaald is met acht procent, lijkt het erop dat er sprake is van een verschuiving van import vanuit derde landen naar import vanuit Israël. De Wereldbank merkt op dat de toegenomen beperkingen van de bewegingsvrijheid van Palestijnse mensen en goederen, vooral met betrekking tot Gaza een ernstige belemmering zijn geweest voor im- en export van goederen en diensten.
Vraag 3
Deelt u de mening dat deze verhindering van export en doorgang door het Israë lische leger strijdig is met het internationale recht, zoals onder meer beschreven in een rapport van de door Nederland gesteunde Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem 3), en de “Agreement on Movement and Access”? Zo neen, waarom niet?
Vraag 4
Welke actie heeft u hiertegen jegens de Israëlische autoriteiten ondernomen? Wat was de reactie? Welke vervolgstappen overweegt u?
Vraag 5
Deelt u de mening dat dit Israëlische optreden ook de implementatie van projecten van het Nederlandse Ambassadekantoor in de Palestijnse Gebieden ter bevordering van de Gazaanse bloementeelt en -export en ter verhoging van de grensbewakingcapaciteit van de Palestijnse Presidentiële Garde te Karni ernstig hindert?
Vraag 6
Welke maatregelen onderneemt u hiertegen?
Vraag 7
Bent u bereid de economische relaties die Nederland bilateraal of in Europese Unie-verband met Israël onderhoudt, aan beperkingen te onderwerpen zolang Israë l haar verplichtingen inzake Gaza en het recht van de Palestijnen op vrijheid van beweging en doorgang schendt? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
De EU en Nederland dringen bij herhaling aan op naleving van de “Agreement on Movement and Access”. In het licht van het bovengenoemde Wereldbankrapport van maart jl zal dit opnieuw aan de orde worden gesteld. Nederland besteedt daarbij extra aandacht aan de grensovergang Karni, aangezien dit de belangrijkste goederenovergang tussen Israël en Gaza is en omdat daar door Nederland actief wordt bijgedragen aan het bevorderen van de economische ontwikkeling en, daaraan gekoppeld, de verbetering van de organisatie en beveiliging aan Palestijnse zijde van de overgang (zie in dit kader ook de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van der Staaij, ingezonden 2 maart jl met kenmerk 2060708540, over de Nederlandse bijdrage aan de training van de Presidentiële Garde op het gebied van grensbewaking en –beveiliging ).
De Nederlandse projecten in Gaza zijn niet ernstig gehinderd door sluitingen van de Karni-overgang. Sinds november 2006 is deze overgang slechts sporadisch enkele dagen gesloten geweest. Het initiatief voor deze sluitingen werd in sommige gevallen genomen door Israël en in andere gevallen door de Palestijnen zelf. Desalniettemin zijn alle landbouwproducten die met Nederlandse steun zijn geproduceerd, geëxporteerd. Het project ter ondersteuning van de grensbewakingcapaciteit van de Palestijnse Presidentiële Garde, is door Israël waar nodig gefaciliteerd.
Hogergenoemde projecten zijn instrumenteel geweest in de verbeterde openstelling van de Karni-overgang sinds november 2006 en de instandhouding van de op exportgerichte landbouwsectoren in Gaza.
De regering is van mening dat het verbeteren van de overgangen tussen Israël en de Palestijnse Gebieden van groot belang is voor de economische ontwikkeling en de humanitaire situatie in de Palestijnse Gebieden. Beide partijen dienen alles in het werk te stellen om overgangen open te houden zoals ook is afgesproken in de Agreement on Movement and Access, waarin ook is vastgelegd dat de opening van de overgangen geen afbreuk mag doen aan de veiligheid van Israë l.
Of het verhinderen van export en doorgang in strijd is met het internationale recht, hangt af van de redenen waarom grenzen worden gesloten en van de gevolgen die een dergelijke sluiting heeft voor de bevolking in Gaza. Als dit aan de orde is dan zal de Nederlandse regering dit opbrengen bij de Israëlische autoriteiten. Tegelijkertijd dient opgemerkt te worden dat het sluiten van grenzen om veiligheidsredenen niet in strijd is met het humanitaire oorlogsrecht. Het nakomen van de wederzijdse verplichtingen ten aanzien van de Agreement on Movement and Access is de geëigende weg om bewegingsvrijheid van Palestijnen te verzekeren.
Vraag 8
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen Overleg over het Israëlisch-Palestijnse conflict op 17 april 2007?
Antwoord
Het genoemde Algemeen Overleg vindt plaats op 6 juni a.s.
1) Zie o.m. Wereldbank/IMF-rapport, “West Bank and Gaza. Economic Developments in 2006 – A First Assessment”, maart 2007, dat spreekt van gemiddeld 17 doorgelaten vrachtwagens per dag in 2006. Tijdens een bezoek van GroenLinks-leden Halsema en Peters aan Gaza op uitnodiging van de Nederlandse vertegenwoordiging op 4 april 2007 spraken de Palestijnse autoriteiten van Karni van gemiddeld 40 doorgelaten vrachtwagens per dag.
2) Cf. bovengenoemd Wereldbank./IMF-rapport.
3) B’Tselem, “One Big Prison: Freedom of Movement to and from the Gaza Strip on the Eve of the Disengagement Plan”, Joint Report with Hamoked - Center for the Defence of the Individual, maart 2005