Kamerbrief inzake verslag van de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken (inclusief Ontwikkelingssamenwerking) van 10 mei 2010

Graag bied ik u hierbij het verslag aan van de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken (inclusief Ontwikkelingssamenwerking) van 10 mei 2010.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

Verslag van de Raad Algemene Zaken en de Raad Buitenlandse Zaken (inclusief Ontwikkelingssamenwerking) d.d. 10 mei 2010

Raad Algemene Zaken

Presentatie agenda van de Europese Raad van 17 juni

Tijdens de Raad Algemene Zaken werd gesproken over de geannoteerde agenda van de Europese Raad van 17 juni a.s. Het betrof een procedureel agendapunt. De inhoudelijke voorbereiding van de Europese Raad vindt plaats tijdens de RAZ van 14 juni a.s.

Meerdere delegaties benadrukten het belang van samenhang tussen de maatregelen voor stabilisatie van de Eurozone waarover afgelopen weekend (7-9 mei jl.) overeenstemming is bereikt, en de maatregelen die in het kader van de Europa-2020 Strategie worden ontwikkeld.

Raad Buitenlandse Zaken

Piraterij Somalië

De ministers spraken over de EU-missie Atalanta. HV Ashton stelde voorop dat Atalanta een succesvolle EU-activiteit is: de missie is goed samengesteld, heeft voldoende afschrikwekkend effect en de EU is een leidende actor in de coördinatie met onder andere China, Rusland en India. HV Ashton meende dat vervolging van de opgepakte piraten en de aanpak van de ‘ root causes’ op land beter georganiseerd moesten worden.

Regionale vervolging heeft volgens HV Ashton de voorkeur, maar niet noodzakelijkerwijs via een regionaal tribunaal, dat in haar ogen niet snel op te zetten zal zijn en te veel zal kosten. Vanaf komende maandag (17 mei a.s.) zal HV Ashton een bezoek brengen aan de regio, te weten aan Kenia, Tanzania en de Seychellen. Tijdens dit bezoek, dat zich zal richten op de EU-relaties met de betreffende landen in brede zin, zal HV Ashton Tanzania en Kenia proberen te overtuigen de overdrachtsovereenkomst van piraterijverdachten met de EU respectievelijk af te sluiten en aan te houden. Ook de Seychellen en Mauritius zouden volgens HV Ashton als onderdeel van de regionale benadering verder bij dit proces betrokken moeten worden.

Enkele lidstaten gaven er de voorkeur aan ontwikkeling van het Somalische rechtssysteem te ondersteunen, zodat piraten aldaar berecht kunnen worden. Overigens was er was brede steun voor de visie van HV Ashton, en ministers spraken de hoop uit dat haar bezoek zou leiden tot grotere betrokkenheid van meer landen in de regio bij de vervolging van piraten. Enkele ministers pleitten voor een versterkte EU-coördinatie ten aanzien van Somalië, in het bijzonder bij de training van veiligheidstroepen en bij de ondersteuning van de Transition Federal Government (TFG).

HV Ashton wees erop dat zij binnen de EDEO voldoende capaciteit zal creëren voor de vormgeving en uitvoering van de piraterijbestrijding door de EU onder haar verantwoordelijkheid. Zij zal de aanstelling van een speciaal vertegenwoordiger voor piraterijbestrijding in overweging nemen.

EU-Rusland Top

De Raad sprak uitgebreid over de relaties tussen de EU en Rusland ter voorbereiding van de halfjaarlijkse EU–Rusland Top die op 31 mei en 1 juni a.s. in Rostov aan de Don zal plaatsvinden. De discussie richtte zich vooral op het voorgenomen EU–Rusland Partnerschap voor Modernisering en het voorstel van de Europese Commissie voor het maken van afspraken over voorwaarden voor toekomstige besluitvorming over visumvrij reizen.

Hoewel er brede steun was voor het aangaan van een Partnerschap voor Modernisering, bestond er ook consensus dat dit initiatief niet de aandacht mocht afleiden van de lopende onderhandelingen over een nieuw diepgaand, veelomvattend en juridisch bindend akkoord. Sommige ministers vreesden dat Rusland het Partnerschap wilde beperken tot technologieoverdracht en economische aspecten. Er was brede steun voor de visie dat een Partnerschap voor Modernisering over meer diende te gaan; bijvoorbeeld óók over de ontwikkeling van de rechtsstaat en mensenrechten. Ikzelf heb in dit verband ook gepleit voor ruime aandacht voor de mensenrechtensituatie in Rusland tijdens de aanstaande EU-Rusland Top. Enkele ministers stelden ten slotte dat het Partnerschap ook gekoppeld moest worden aan voortgang op belangrijke handelsdossiers,zoals WTO-toetreding, duidelijkheid over de handelseffecten van de douane-unie van Rusland met Wit-Rusland en Kazachstan, en beëindiging van Russische protectionistische maatregelen.

De ministers steunden het voorstel van de Europese Commissie om met Rusland voorzichtige afspraken te maken om te komen tot een gezamenlijke lijst van technische voorwaarden voor eventueel toekomstig visumvrij reizen, zonder concreet tijdpad en nader te bezien in het licht van de ontwikkeling van de bredere EU-Rusland relaties en van voortgang op dossiers van gezamenlijk belang. Veel ministers benadrukten daarbij dat het hier ging om het opstarten van een proces gebaseerd op strikte technische voorwaarden en dat er geen tijdpad aan verbonden moest worden. Enkele ministers stelden dat er geen enkele haast geboden was en waarschuwden dat de aanstaande Top geen visumtop mocht worden. Daartegenover beargumenteerden andere ministers economisch belang te hebben bij spoedige visumliberalisatie. Sommige ministers, waaronder ikzelf, benadrukten de politieke voorwaarden bij dit proces door erop te wijzen dat verdere stappen bezien zouden moeten worden in de volle breedte van de EU-Rusland relatie, de EU-belangen moeten dienen en uitgevoerd moeten worden in overeenstemming met stappen richting de Oostelijke Partnerschaplanden.

HV Ashton concludeerde dat eventuele visumliberalisatie mede het sluitstuk moet zijn van technisch-inhoudelijke afspraken op JBZ-terrein en dat de ministers van Binnenlandse Zaken dus nauw betrokken moeten worden bij deze discussie. Voorts constateerde HV Ashton dat consensus bestaat over de door de Europese Commissie voorgestelde voorzichtige benadering, met de aantekening dat rekening moet worden gehouden met de regionale coherentie van het beleid.

Non-proliferatie

HV Ashton blikte terug op de start van de vijfjaarlijkse Toetsingsconferentie van het nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV), die van 3 mei jl. tot en met 28 mei a.s. plaatsvindt in New York.

HV Ashton benadrukte het politieke momentum ten aanzien van non-proliferatie dat dankzij de Nuclear Security Summit(NSS) en deze NPV-Toetsingsconferentie was ontstaan. Tegelijkertijd stelde zij dat door het gedrag van Iran en Noord-Korea belangrijke uitdagingen op dit dossier blijven bestaan. De conferentie moet het evenwicht tussen de drie pijlers van het NPV -- ontwapening, non-proliferatie en vreedzaam gebruik -- waarborgen. HV Ashton deelde de mening van enkele ministers dat hiertoe de landen van de Non-Aligned Movement(NAM) beter bij het onderwerp non-proliferatie betrokken moeten worden.

Verschillende ministers, waaronder ikzelf, verwezen naar de reactie van de EU op de speech van de Iraanse president Ahmadinejad tijdens de Toetsingsconferentie en onderstreepten de noodzaak tot betere EU-coördinatie. Ik heb verzocht om duidelijkere afspraken over het EU-optreden bij volgende gelegenheden.

Tevens heb ik bepleit dat de EU onder leiding van de HV voorafgaand aan de NSS sjerpa-bijeenkomst in december de mogelijkheden onderzoekt voor betere benutting van het bestaande wettelijke raamwerk op het gebied van nucleaire veiligheid, om het risico te verkleinen dat nucleair materiaal in handen van terroristen komt.

Iran

De ministers spraken over de actuele ontwikkelingen op het gebied van het Iraanse nucleaire programma. HV Ashton deed verslag van haar recente bezoeken aan China en Turkije, waar zij in haar gesprekken met de autoriteiten de noodzaak van snelle en harde actie jegens Iran heeft benadrukt en heeft aangedrongen op constructieve samenwerking met de overige leden van de VNVR ten aanzien van een nieuwe resolutie tegen Iran. Verder informeerde de HV de Raad over de vorderingen in het VNVR-onderhandelingsproces in New York. De intensieve onderhandelingen tussen de E3+3 duren voort en zullen hopelijk in juni tot een definitieve resolutietekst leiden. Op dat moment zal de EU snel moeten handelen en de VNVR-resolutie voortvarend moeten implementeren. Indien nodig zal de EU met gelijkgezinde landen verdergaande maatregelen moeten nemen.

De Raad stelde vast dat Iran zich tot nu toe op geen enkele wijze heeft ingespannen het vertrouwen van de internationale gemeenschap in het vreedzame karakter van zijn nucleaire activiteiten te herstellen, en dat het zaak is spoedig nieuwe sanctiemaatregelen tegen Iran te treffen. Enkele ministers uitten hun zorgen over de mogelijke invloed van de Iraanse nucleaire kwestie op de regionale veiligheid; dat onderstreepte de noodzaak voor hard optreden tegen Iran. Er was brede overeenstemming over het belang vast te houden aan het tweesporenbeleid en de deur voor constructieve onderhandelingen tussen Iran en de E3+3 open te houden. Verscheidene ministers, en ook ikzelf, pleitten voor resolute voortzetting van de interne voorbereidingen van sancties, ter ondersteuning van het VNVR traject. Besloten werd de interne voorbereidingen te continueren en de situatie in juni nogmaals te bezien.

Ik heb verder aandacht gevraagd voor de voortdurende mensenrechtenschendingen in Iran en opgeroepen tot snelle opvolging van de verklaring over onder andere internetcensuur die de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) maart jl. aannam.

Relaties met strategische partners: China

De Raad voerde een discussie over de relatie van de EU met China, ter voorbereiding van de meerjarenstrategie voor de samenwerking met dit land die HV Ashton zal opstellen, mede met het oog op de bijeenkomst van de Europese Raad op 16 september a.s. die zal worden gewijd aan de relaties met strategische partners.

De ministers waren het erover eens dat, naast het versterken van economische samenwerking, het bewegen van China tot het tonen van meer engagement en verantwoordelijkheid in belangrijke mondiale kwesties prioriteit heeft. Het ontwikkelen van een coherente, alomvattende strategie, waarbij verbinding wordt gelegd tussen verschillende beleidsterreinen, was hiervoor volgens een aantal ministers noodzakelijk. De EU zal hiertoe keuzes moeten maken en prioriteiten moeten stellen. Door meerdere ministers werd hierbij benadrukt dat ruim plaats moet worden toebedeeld aan de fundamentele waarden waarop het EU buitenlands beleid gestoeld is, met name mensenrechten. Een meerjarenstrategie voor China zal de basis moeten bieden voor eenstemmig Europees optreden en kan de effectiviteit van de Europese inspanningen vergroten.

Verder werd gesproken over de plaats van het wapenembargo in de strategie ten opzichte van China en de voorwaarden voor opheffing hiervan. Nederland, evenals een aantal andere lidstaten, benadrukte dat eventuele opheffing van het embargo in de bredere context van de betrekkingen moet worden bezien, waarbij voldoende aandacht moet zijn voor de mensenrechtensituatie, de regionale veiligheid en standpunten van internationale partners.

Raad Buitenlandse Zaken, deel Ontwikkelingssamenwerking

Hoge Vertegenwoordiger Ashton zat -- conform de bepalingen in het Verdrag -- het OS-deel van de RBZ voor. Zij betrok hierbij nauw de Commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking (Piebalgs).

Haïti

De Raad stond kort stil bij de situatie in Haïti en de inzet van de EU voor de wederopbouw van dit land. Commissaris Piebalgs deed verslag van zijn recente bezoek aan Haiti. Hij had onder meer geconstateerd dat de noodhulp succesvol was geweest en voedselvoorziening, onderdak en sanitaire voorzieningen op orde waren. Wederopbouw was nu de uitdaging, waarbij de EU als grote donor met een beoogde gezamenlijke bijdrage van 1,2 miljard euro een belangrijke rol zou spelen. De EU zal de wederopbouw inspanningen baseren op het door de regering van Haïti gepresenteerde Action Plan for National Recovery and Development. Commissaris Piebalgs benadrukte het belang van een gezamenlijke strategie en gezamenlijke programmering, daarin gesteund door meerdere lidstaten. Velen benadrukten dat verbetering van het bestuur de sleutel zou zijn voor structurele ontwikkeling in Haïti. Ook werd in de discussie het belang van de landbouwsector benadrukt.

Gendergelijkheid en ontwikkeling

De ministers voor Ontwikkelingssamenwerking spraken over de vraag hoe het streven naar meer gendergelijkheid binnen het EU-ontwikkelingsbeleid beter kan worden opgepakt. Er was waardering voor het in maart 2010 door de Commissie gepresenteerde EU-actieplan voor ‘Gendergelijkheid en versterking van vrouwen in ontwikkeling’. Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, gaven aan de hoofdlijnen van het actieplan te steunen: systematisch agenderen van genderkwesties in de dialoog met partnerlanden; vergroten van eigen kennis en capaciteit; aanpak van specifieke kwesties, zoals geweld tegen vrouwen, en verder werken aan verwezenlijking van MDG3 (gender equality) en van MDG5 (moedersterfte). Het voorzitterschap zal op basis van de bespreking Raadsconclusies voorbereiden voor de RBZ van juni.

EDEO en ontwikkelingssamenwerking

Tijdens de Raad sprak HV Ashton over hoe ontwikkelingssamenwerking zal worden belegd in de Europese Dienst Extern Optreden (EDEO). In dit verband stelde zij de samenwerking in het geval van Haïti als voorbeeld en onderstreepte zij dat ze nauw wil samenwerken met de Commissaris voor Ontwikkelingssamenwerking. Nederland is in het algemeen tevreden met de wijze waarop in het concept-EDEO besluit rekening wordt gehouden met OS-aspecten. Daarin is duidelijk en expliciet onderstreept dat de EDEO volledig zal handelen in lijn met het Europese ontwikkelingsbeleid (zoals ook neergelegd is in artikel 208 van het Verdrag). Daarenboven is in het besluit vastgelegd dat de EDEO zal bijdragen aan het behalen van de doelstellingen zoals neergelegd in de Europese Consensus voor Ontwikkeling (2005) en de Europese Consensus over Humanitaire Hulp. Wat betreft het Europese Ontwikkelingsfonds alsmede het DCI-programma (hulp aan Azië en Latijns-Amerika) zal de EDEO de programmeringwerkzaamheden verrichten “onder directe supervisie en aansturing” van de OS-Commissaris. De HV merkte tijdens de Raad op dat de zelfstandige doelen van ontwikkelingssamenwerking niet ondergeschikt mogen worden gemaakt aan andere doelen. Nederland heeft ten overstaan van de HV en de Commissaris nogmaals duidelijk gemaakt groot belang te hechten aan dit principe. Ook de Commissaris heeft op dit terrein een belangrijke rol te spelen. Dit Commissaris toonde zijn instemming met de interventie van Nederland.

Millennium Ontwikkelingsdoelen (MDG’s)

De Raad hield een kort oriëntatiedebat over de EU-benadering van de MDG-Top in september in New York. Dit debat diende ter voorbereiding van Raadsconclusies die in juni zullen worden afgerond. In het algemeen verwelkomden de aanwezige ministers de hoofdlijnen van de recente Commissiemededeling over de MDG’s. De meningen liepen echter uiteen over de aanscherpingen die de Commissie voorstelde om naleving door alle lidstaten van de EU ODA-afspraken te bevorderen. Samen met een aantal andere lidstaten steunde Nederland het idee van een ODA Peer Review, waarbij de Raad zich jaarlijks zou buigen over meerjarige begrotingsplannen van lidstaten voor officiële hulp. De meeste lidstaten voelden hier echter weinig voor. Zonder de afgesproken doelstelling van minimaal 0,7% ODA/BNP in 2015 ter discussie te willen stellen, wezen meerdere lidstaten op de moeilijke budgettaire situatie waarin zij zich op dit moment bevinden. Veel lidstaten pleitten voor het verder uitwerken van innovatieve financieringsvormen, waaronder een internationale belasting op financiële transacties.

Ministers benadrukten het belang van extra aandacht tijdens de Top in New York voor MDG’s waarvan de verwezenlijking achterloopt op schema, en voor landen die sterk achterblijven. Daarbij werd met name gewezen op fragiele staten en specifieke doelen zoals terugdringing van moedersterfte. Voorts werd benadrukt dat de betrokken ontwikkelingslanden zelf hun verantwoordelijkheid moeten nemen, prioriteiten moeten aangeven en eigen middelen moeten genereren voor het behalen van de MDG’s. Ook zou de MDG-top in New York meer nadruk moeten leggen op het belang van voedselzekerheid en het vergroten van de effectiviteit van hulp, onder meer door een betere werkverdeling tussen donoren onderling.