Bijlage: fichedocument - Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
Fiche 1: Richtlijn ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers
1. Algemene gegevens
Voorstel:Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers, en tot intrekking van Kaderbesluit 2002/629/JBZ
Datum Commissiedocument:29 maart 2010
Nr. Commissiedocument:COM (2010) 95
Prelex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=199158 (Engelstalige versie)
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
SEC (2009) 358 (impact-assessment), SEC (2009) 359 (samenvatting impact-assessment)
Behandelingstraject Raad:Raadswerkgroep materieel strafrecht (DROIPEN), Comité artikel 36 (CATS), COREPER, JBZ-Raad (naar verwachting onder Belgische voorzitterschap)
Eerstverantwoordelijk ministerie:Ministerie van Justitie
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis: artikel 82 lid 2 en artikel 83 lid 1 VWEU
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement :gewone wetgevingsprocedure (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad, medebeslissing EP)
c) Comitologie : n.v.t.
2. Samenvatting BNC-fiche
inhoud voorstel
Het voorliggende voorstel inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers bouwt voort op de consensus die in 2009 is bereikt over een voorstel voor een kaderbesluit ter bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers (COM (2009) 136). Dit ontwerpkaderbesluit kon evenwel niet voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 formeel worden vastgesteld. Om die reden heeft de Commissie nu een voorstel voor een richtlijn gepresenteerd waarin al rekening is gehouden met de consensus die was bereikt over het ontwerpkaderbesluit.
Voorliggend voorstel voor een richtlijn brengt – evenals het eerdere ontwerpkaderbesluit – de EU-regelgeving op het niveau van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel en gaat op een aantal punten verder. Ten opzichte van het oude kaderbesluit verbreedt de voorgestelde richtlijn de huidige definitie van mensenhandel tot mensenhandel met het oog op het wegnemen van organen en tot uitbuiting van gedwongen bedelarij en van criminele activiteiten. De minimum maximumstraffen (maximum straffen van niet minder dan een bepaalde duur) worden verhoogd. De strafverzwarende omstandigheden worden uitgebreid. De extraterritoriale rechtsmacht wordt uitgebreid. Nieuw zijn ook regels inzake bescherming van slachtoffers, bejegening van slachtoffers tijdens de strafprocedure, onderzoek, preventie en monitoring door nationale rapporteurs of gelijksoortige mechanismen.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Het voorstel is gebaseerd op artikel 82 lid 2 en artikel 83 lid 1 VWEU
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Risico’s / implicaties/ kansen
De vraag kan worden gesteld of het wenselijk is dat de Raad van Europa en de Europese Unie op verschillende terreinen (naast mensenhandel, ook op het terrein van de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik en op het terrein van voorkoming van terrorisme) met nieuwe, inhoudelijk min of meer gelijkluidende, instrumenten komen. In dit verband verdient vermelding het schriftelijk overleg met de vaste commissie voor de JBZ-Raad uit de Eerste Kamer over de samenhang tussen EU-instrumenten en verdragen van de Raad van Europa (Kamerstukken I 2009/10, 32 317, B).
Het Verdrag ter bestrijding van mensenhandel dat in het kader van de Raad van Europa is overeengekomen heeft een groter geografisch bereik dan het onderhavige voorstel voor een richtlijn; het onderhavige voorstel voor een richtlijn heeft een groter bindend karakter dan het Verdrag ter bestrijding van mensenhandel en heeft voorts een materiële meerwaarde.
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland verwelkomt in het algemeen dit voorstel om via een krachtige Europese aanpak mensenhandel te bestrijden en slachtoffers te beschermen.
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Voorliggende voorstel vervangt kaderbesluit 2002/629/JBZ door een aanzienlijk ruimere richtlijn. Het neemt enerzijds oude bepalingen van het kaderbesluit over en voegt er anderzijds nieuwe elementen aan toe met betrekking tot het materiele strafrecht, rechtsmacht en vervolging, rechten van het slachtoffer in strafprocedures, bescherming en bijstand aan slachtoffers, preventie en monitoring.
Het voorstel bouwt voort op het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel van 2005 en gaat uit van dezelfde alomvattende benadering waarbij voorstellen worden gedaan terzake materieel strafrecht, preventie, vervolging, bescherming van de slachtoffers en monitoring. Het voorstel voegt er de volgende punten aan toe:
een aan de ernst van de strafbare feiten aangepast niveau van bestraffing (artikel 4);
een bredere reikwijdte van de bepaling inzake de niet-toepassing van sancties ten aanzien van de slachtoffers voor hun betrokkenheid bij onwettige activiteiten, ongeacht de onwettige methoden die door de mensenhandelaars worden gebruikt (artikel 7);
een ruimere en meer bindende regeling inzake extraterritoriale rechtsmacht, op grond
waarvan de lidstaten verplicht zijn onderdanen en personen die gewoonlijk op hun
grondgebied verblijven te vervolgen wanneer deze zich buiten het grondgebied van de
lidstaat schuldig maken aan mensenhandel (artikel 9);hogere normen voor de bijstand aan slachtoffers, in het bijzonder wat medische
behandeling, scholing en juridische bijstand betreft (artikelen 10 en 11);nieuwe bepalingen over een specifieke behandeling van minderjarige slachtoffers in
strafprocedures, ter voorkoming van secundaire victimisatie (artikel 14).
Impact assessment Commissie
Vier beleidsopties werden overwogen als middel om het beoogde doel te bereiken:
Beleidsoptie (1): geen nieuwe maatregelen op EU-niveau;
Beleidsoptie (2): niet-wetgevende maatregelen;
Beleidsoptie (3): nieuwe wetgeving inzake vervolging, bijstand aan slachtoffers, preventie en monitoring;
Beleidsoptie (4): nieuwe wetgeving (zoals in optie 3) + niet-wetgevende maatregelen
(zoals in optie 2).
Op grond van de analyse van de economische en sociale gevolgen en van de implicaties t.a.v. grondrechten komen de opties 3 en 4 naar voren als de beste aanpak van het probleem, die aan de doelstellingen van het voorstel beantwoordt. Uit het impact assessment blijkt dat optie 4 de voorkeursoptie is.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid:
Het voorstel is gebaseerd op artikel 82 lid 2 en artikel 83 lid 1 VWEU. De voorgestelde richtlijn bevat, anders dan de reeds tot stand gebrachte kaderbesluiten inzake materieel strafrecht, niet alleen bepalingen over harmonisatie van materieel strafrecht, maar ook bepalingen over preventie, vervolging, strafprocesrecht en slachtofferhulp.
Functionele toets:
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing:
Mensenhandel heeft een aanzienlijke grensoverschrijdende dimensie. Om de strijd tegen mensenhandel adequaat aan te pakken, moeten de lidstaten hun inspanningen op elkaar afstemmen en internationaal samenwerken. Verschillen in de juridische aanpak in de lidstaten staan gecoördineerde inspanningen in de weg en belemmeren internationale rechtshandhaving en justitiële samenwerking. Het opnemen van de kernresultaten die met het Verdrag van de Raad van Europa zijn behaald in het EU-acquis biedt voordelen die voortvloeien uit de sterkere verbindende kracht die de rechtsorde van de EU tot stand brengt, met name de onmiddellijke inwerkingtreding en het toezicht op de naleving. Dit vereist een optreden van de EU. Dit leidt tot een positief subsidiariteitsoordeel.
Het voorstel gaat niet verder dan nodig is om het beoogde doel (de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers) te verwezenlijken. Een effectieve aanpak van mensenhandel vereist een alomvattende benadering. Dat vraagt naast strafbepalingen, ook om preventieve maatregelen en bescherming van slachtoffers. Het voorstel voorziet om die reden zowel in wetgevende als beleidsmaatregelen. Dit leidt tot een positief proportionaliteitsoordeel.
Nederlands oordeel
Nederland verwelkomt in het algemeen dit voorstel om via een krachtige Europese aanpak mensenhandel te bestrijden en slachtoffers te beschermen, zoals ook bepleit in de Mensenrechtenstrategie voor het Nederlands buitenlandbeleid “Naar een menswaardig bestaan”. Het oordeel over subsidiariteit en proportionaliteit is positief. Het voorstel bouwt voort op de consensus die in 2009 was bereikt over een voorstel voor een ontwerpkaderbesluit. Voormeld ontwerpkaderbesluit kon evenwel niet voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 formeel worden vastgesteld. Om die reden heeft de Commissie nu een voorstel voor een richtlijn gepresenteerd.
5. Implicaties financieel
Consequenties EG-begroting: geen
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Naar verwachting zeer beperkt. De wettelijke strafmaxima voor het misdrijf mensenhandel zijn met ingang van 1 juli 2009 verhoogd (Wet van 12 juni 2009, Stb 245). Dit gaat verder dan de in de richtlijn voorgestelde verhoging van de maximum vrijheidsstraffen. Dat betekent dat dit voorstel geen financiële (nationale) gevolgen met zich mee zal brengen als gevolg van langere hechtenis. Mogelijk dat de bepaling inzake gesubsidieerde rechtsbijstand voor minderjarige slachtoffers beperkte financiële consequenties zal hebben.
Indien er financiële consequenties uit het voorstel voortvloeien, dienen de budgettaire gevolgen te worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger: geen
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden: geen
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger: geen
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
In Nederland is op 1 april 2010 de wetgeving die strekt tot uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bestrijding van mensenhandel (Stb. 2009, 525) inwerking getreden. Voorts zijn de wettelijke strafmaxima voor het misdrijf mensenhandel met ingang van 1 juli 2009 verhoogd (Wet van 12 juni 2009, Stb 245). Dit hiervoor vermelde wetswijzigingen sluiten goed aan bij de in deze richtlijn voorgestelde verruiming van rechtsmacht respectievelijk de verhoging van de maximum vrijheidsstraffen. Voor het overige kan op dit moment nog niet geheel worden overzien tot welke aanvullingen het onderhavige voorstel noopt.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. De implementatietermijn zal naar verwachting twee jaar bedragen. Dat is haalbaar.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Er is geen evaluatie- of horizonbepaling in het voorstel opgenomen.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Er worden geen problemen t.a.v. de uitvoerbaarheid voorzien.
b) Handhaafbaarheid
Er worden geen problemen t.a.v. de handhaafbaarheid voorzien. Het voorstel zal het materiële strafrecht en de procedureregels van de lidstaten dichter tot elkaar brengen dan het geval is met het huidige kaderbesluit. Dit zal de internationale rechtshandhaving en justitiële samenwerking, en de bescherming van en bijstand aan de slachtoffers ten goede komen.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Mensenhandel heeft een aanzienlijke grensoverschrijdende dimensie. Om de strijd tegen mensenhandel effectief te kunnen voeren, moeten lidstaten hun inspanningen op elkaar afstemmen, ook met ontwikkelingslanden. Dit voorstel voor een richtlijn voorziet in aanpassing van de regels inzake extraterritoriale rechtsmacht om ervoor te zorgen dat personen uit de EU voor mensenhandel vervolgd kunnen worden, ook wanneer zij hun misdrijven buiten de EU, bijvoorbeeld in ontwikkelingslanden, plegen.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
In het JBZ-meerjarenbeleidskader 2010-2014, het Stockholm Programma, is het verzoek om nieuwe wetgeving betreffende bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers aan te nemen expliciet aangegeven. Het voorstel bouwt voort op de consensus die in 2009 is bereikt over een voorstel voor een ontwerpkaderbesluit, maar dat als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in een richtlijn moest worden omgezet. Nederland acht een spoedige totstandkoming van de richtlijn van belang. De bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan behoeft een krachtige internationale aanpak. Iedere zinvolle inspanning om de internationale samenwerking te intensiveren en verder te verbeteren, wordt door Nederland toegejuicht. Nederland ziet de voordelen ervan in dat de kernresultaten die met het Verdrag van de Raad van Europa zijn behaald (bijvoorbeeld terzake de bescherming van slachtoffers), ook op EU-niveau worden geborgd. Het opnemen van dezelfde normen in het EU-acquis, biedt voordelen die voortvloeien uit de sterkere verbindende kracht die de rechtsorde van de EU tot stand brengt, met name de onmiddellijke inwerkingtreding en het toezicht op de naleving.
Het voorstel sluit goed aan bij de prioriteit die de aanpak van mensenhandel in Nederland heeft.
Nederland acht het van belang dat de verplichtingen inzake bijstand aan slachtoffers in artikel 10 van de ontwerprichtlijn niet interfereren met de regels die gelden voor het verblijf van illegale vreemdelingen die slachtoffer zijn van mensenhandel. Het verdient de voorkeur dat het voorstel op dit punt wordt verduidelijkt.
Er moet voor worden gewaakt dat behandeling en implementatie van het onderhavige voorstel voor een richtlijn niet ten koste gaan van de ratificatie door de lidstaten van de Europese Unie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel. Het verdient de voorkeur daaraan in de preambule aandacht te besteden.
Fiche2: Mededeling inzake de Europese rol in Humanitaire voedselhulp
1. Algemene gegevens
Voorstel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement:
“Humanitaire voedselhulp”
Datum Commissiedocument: 31 maart 2010
Nr. Commissiedocument:COM(2010) 126
Pre-lex :
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199168
Behandelingstraject Raad:
Het voorzitterschap is voornemens tijdens de RBZ van 10-11 mei 2010 raadsconclusies aan te nemen over deze mededeling.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Essentie voorstel
In de mededeling ‘Humanitaire voedselhulp’ doet de Commissie voorstellen om de humanitaire hulp van zowel de lidstaten als de Commissie effectiever en efficienter te maken. Belangrijke aspecten daarbij zijn het vergroten van beleidscoherentie, het verbeteren van de coördinatie en het vergroten van de complementariteit. De mededeling geeft in een beleidsraamwerk de conceptuele kaders en definities aan op basis waarvan voedselhulp zou moeten worden versterkt.
In de mededeling beschrijft de Commissie een drietal specifieke aandachtsgebieden binnen humanitaire hulp: 1) Het veiligstellen van de beschikbaarheid, toegang tot, en consumptie van voldoende en veilig voedsel; 2) het beschermen van bestaanszekerheid door beperking (of herstel) van de schade aan de voedselproductie en marksystemen, en herstel van zelfredzaamheid; 3) capaciteitsversterking van het internationale humanitaire hulp systeem en pleitbezorging. Verder hecht de Commissie belang aan mainstreaming van rampenrisicovermindering in humanitaire voedselhulp, mits rampenrisicovermindering past binnen het humanitaire mandaat en regels.
De mededeling over humanitaire voedselhulp moet in samenhang worden gelezen met de mededeling over Voedselzekerheid COM (2010) 127 final, die zich richt op de steun voor ontwikkelingslanden bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen op lange termijn. De mededeling over humanitaire hulp is meer gericht op voedselhulp op korte termijn.
Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
In de mededeling wordt geen wet – en regelgeving aangekondigd. De Commissie stelt een groot aantal richtsnoeren voor op het terrein van het verstrekken van voedselhulp, waarbij de principes van Humanitaire Hulp onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid, leidend zijn. In het bijzonder benadrukt de Commissie het belang van het geven van voedselhulp die gebaseerd is op de volgende elementen: 1. aan de basis dient een goede analyse van de noden (needs assessments) te liggen, 2. overgang naar voedselzekerheid (en uitvoering van exitstrategieën voor voedselhulp), 3. lokale en regionale aankoop van voedsel ter bevordering van de lokale markten en reductie van transportkosten en 4. voorrang aan financiële bijdragen in plaats van ‘in natura’geven van voedselhulp.
De EU heeft eigen bevoegdheden op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en humanitaire hulp (artikel 4, lid 4 VWEU). Als de Commissie concrete maatregelen voorstelt zal Nederland die beoordelen op subsidiariteit en proportionaliteit.
In het huidige stadium zijn de financiële gevolgen nog niet in te schatten. In de toekomst, bij verdere vormgeving en uitvoering van beleid, is het te verwachten dat hiervoor additionele fondsen nodig zijn. Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financiële beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn. Nederland is daarbij van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting. Bij het begroten van deze additionele fondsen zal van complementariteit met de programma’s van de lidstaten moeten worden uitgegaan. Eventuele nationale budgettaire gevolgen dienen te worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement.
4. Nederlandse positie over de mededeling
De mededeling gaat in op het EU Voedselhulpbeleid en beschrijft de brede aanpak van voedselhulp. Het Nederlandse beleid inzake voedselhulp is o.a. uitgewerkt in de BZ/LNV notitie: “Landbouw, Rurale Bedrijvigheid en Voedselzekerheid” die de Kamer op 8 mei 2008 toeging.
Nederland is positief over de brede aanpak van humanitaire voedselhulp in de mededeling en in het bijzonder over het voornemen van de Commissie om de voedselhulp meer te verbinden met voedselzekerheid met inachtneming van Linking Relief, Rehabilitation and Development Principles(LRRD). Hierbij wordt door de Commissie een sterke coördinatie tussen humanitaire en ontwikkelingsactoren aanbevolen op het gebied van ontwerp en uitvoering van activiteiten en slaat het op die wijze een brug tussen voedselhulp en voedselzekerheid.. De samenwerking tussen DGDEV(Directoraat-generaal Ontwikkeling)en DG ECHO (Directoraat-generaal Humanitaire hulp)bij de invulling van het voornemen tot meer samenwerking moet nog nader worden uitgewerkt. Nederland zal inzetten op een stevige link tussen de verantwoordelijke commissarissen.
De noodzaak van internationale coördinatie, in het bijzonder van de clusterbenadering, alsmede de samenwerking met internationale humanitaire organisaties, in het bijzonder de Voedselhulporganisatie van de VN (World Food Programme (WFP), krijgen in de mededeling weinig aandacht. Nederland had dit graag sterker naar voren zien komen.
Ten aanzien van de Raadsconclusies zal Nederland aandringen op opname van de volgende elementen:
Meer aandacht voor internationale coördinatie met humanitaire organisaties.
`Do no harm principes’ oftewel de principes dat voedselhulpinterventies geen schadelijke effecten (zoals marktverstoringen) mogen opleveren, en dat voedsel zoveel mogelijk wordt betrokken van lokale en regionale markten,
De voorkeur voor financiële bijdragen boven `in natura’ bijdragen vanwege het bevorderen van de lokale markten en lagere transportkosten ,
Het streven dat na interventies een heldere transitie naar voedselzekerheid (LRRD) plaats kan vinden, inclusief een exitstrategie (samen met andere internationale organisaties),
Voedselhulp is gebaseerd op een duidelijke definiëring van noden (needsassessments) en duidelijke targetting de meest hulpbehoevenden,
Verrijkte voeding voor extra hulpbehoevenden zoals kinderen en zwangere vrouwen,
Accountability van noodhulp.
Fiche 3: Verordening inzake Aanpassing Financieel Reglement en Statuut met betrekking tot de Europese Dienst voor het Externe Optreden (EDEO)
1. Algemene gegevens
Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, voor wat betreft de Europese dienst voor extern optreden
Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen alsmede de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen
Deze voorstellen moeten worden gezien in samenhang met het voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid voor een Europese Dienst voor het Externe Optreden, waarover uw kamer op 19 april jl. is geïnformeerd.
Datum Commissiedocument:
24 maart 2010
Nog niet officieel verschenen
Nr. Commissiedocument:
COM(2010) 85 definitief
nvt.
Prelex :
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=199144
Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board:
NVT
Behandelingstraject Raad
Het Financieel Reglement wordt besproken in het Begrotingscomité. Het besluit hierover zal moeten worden genomen voordat de EDEO van start kan gaan. Het is nog niet duidelijk welke Raad het besluit zal nemen en wanneer dit zal plaatsvinden;
Het Statuut wordt besproken in Antici en Coreper. Net als bij het FR zal een besluit hierover moeten woorden genomen voordat de EDEO van start kan gaan. Het is niet duidelijk welke Raad het besluit zal nemen en wanneer dit zal plaatsvinden.
Eerstverantwoordelijk ministerie
BZ in nauwe samenwerking met BZK
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie
a) Rechtsbasis
art. 322 VWEU
art. 336 VWEU
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement
gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheid in de Raad, medebeslissing EP
gewone wetgevingsprocedure: gekwalificeerde meerderheid in de Raad, medebeslissing EP
c) Comitologie
N.v.t.
2. Samenvatting BNC-fiche
inhoud voorstel
Voor de Europese Dienst voor het Externe Optreden zijn wijzigingen noodzakelijk in het Financieel Reglement. Met de voorgestelde wijzigingen wordt geregeld dat de EDEO een instelling wordt in de zin van artikel 1 van het Financieel Reglement. Tevens wordt geregeld dat Commissiebudgetten door de EDEO kunnen worden uitgegeven.
Ook zijn voor de EDEO wijzigingen nodig in het Statuut. In afwijking van het Statuut moeten diplomaten van de lidstaten als agent temporaire kunnen gaan werken bij de EDEO en dan dezelfde rechten en plichten als andere medewerkers hebben.
Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
De voorstellen tot aanpassing van het Statuut en het Financieel Reglement zijn gebaseerd op de artikelen 322 en 336 VWEU. De onderhavige voorstellen zijn noodzakelijk voor het functioneren van de EDEO. Proportionaliteit is positief, omdat alleen datgene wordt gewijzigd, wat voor de EDEO noodzakelijk is.
Risico’s / implicaties/ kansen
Geen
Nederlandse positie en eventuele acties
Nederland is positief over de voorstellen omdat zij de EDEO in staat zullen stellen van start te gaan. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk voor het goed laten functioneren van deze Europese diplomatieke dienst. Nederland acht een zeker evenwicht in de bezetting vanuit Commissie, Raadsecretariaat en lidstaten gewenst om een zo breed mogelijk draagvlak te verkrijgen voor het functioneren van deze dienst. Daarom wil Nederland onder meer dat de lidstaten de verzekering krijgen dat, als de EDEO eenmaal volledig operationeel is, de lidstaten blijvend minimaal een derde van het aantal functies bekleden (zoals in de richtsnoeren van de ER van oktober 2009 werd bepaald).
3. Samenvatting voorstel
Inhoud voorstel
Voor de Europese Dienst voor het Externe Optreden (EDEO) is het noodzakelijk dat het Statuut en het Financieel Regelement worden aangepast. Daarbij is ervoor gekozen alleen die aanpassingen voor te stellen die minimaal nodig zijn om de EDEO van start te kunnen laten gaan.
De wijzigingen in het Financieel Reglement regelen dat de EDEO een instelling wordt in de zin van artikel 1 van het Financieel Reglement. Hierdoor krijgt het budgettaire autonomie, dwz een eigen begrotingsafdeling in de EU-begroting. De EDEO zal zijn eigen administratieve uitgaven uitvoeren en het Europees parlement zal hiervoor kwijting verlenen. Daarnaast worden met het voorstel de huidige Commissiedelegaties onder de EDEO gebracht en wordt geregeld dat de EDEO in het financiële beleidskader van de Commissie wordt gebracht voor die gevallen waarbij de EDEO betrokken is bij de uitgave van Commissiefondsen. Om dit te bereiken wordt voorgesteld dat de verantwoordelijke directeuren-generaal van de Commissie aan de hoofden van de delegaties gesubdelegeerde uitvoeringsbevoegdheden toekennen.
Ook het Personeelsstatuut en het CEOS (Conditions of Employment of Other Servants of those Communities) moeten worden aangepast. Daarbij moet vooral worden geregeld dat de drie constituerende delen van de EDEO (Commissie, Raadssecretariaat en lidstaten) volledig gelijkwaardig worden behandeld. Dit is onder meer van belang bij het aannemen van personeel, omdat in het huidige Statuut interne kandidaten en kandidaten uit andere instellingen voorrang hebben. Diplomaten uit de lidstaten zullen in de EDEO worden opgenomen als een aparte categorie agent temporaire.
Impact assessment Commissie
NVT
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
a) Bevoegdheid:
Artt. 322 en 336 VWEU. Dit is in de ogen van Nederland de juiste rechtsbasis.
b) Functionele toets:
Subsidiariteit: nvt.
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing: in het voorstel wordt datgene gewijzigd wat minimaal nodig is voor het functioneren van de EDEO. Voor de financiering van de EDEO is het noodzakelijk dat zij een instelling wordt in de zin van het Financieel Reglement. Tevens dient in de regelingen voor de ambtenaren van de EU rekening te worden gehouden met de bijzondere samenstelling van het personeel van de EDEO. Dit kan niet op andere wijze geregeld worden.
c) Nederlands oordeel:dewijzigingen zijn noodzakelijk voor het functioneren van de EDEO
5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting
Er zijn nauwelijks financiële consequenties (het voorstel spreekt van een jaarlijkse besparing van 189.000 en een extra uitgave van 130.000)
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Geen, het betreft wijziging van regels. De eventuele personele gevolgen voor de rijksoverheid (detachering van ambtenaren) vloeien voort uit het te nemen Edeo besluit.
c) Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Geen
d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
Geen
e) Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
Geen
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
Nvt
b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v.
Haalbaarheid
Nvt
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Nvt
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
Geen
b) Handhaafbaarheid
Geen
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen
Nederlandse positie
Op 19 april j.l. heeft het kabinet aan het parlement een kabinetsreactie gestuurd over het EDEO besluit. Nederland heeft waardering voor het conceptbesluit dat de HV heeft gepresenteerd, omdat het voorstel dicht bij de richtsnoeren van de Europese Raad van oktober jl. is gebleven. Niettemin zal, voordat Nederland met het besluit kan instemmen, duidelijkheid moeten bestaan over enkele essentiële aspecten, zoals de financiering en de personele invulling van de topstructuur van de EDEO.
Om de EDEO te laten functioneren, is de aanpassing van het personeelsstatuut en het financieel reglement nodig. Nederland kan de wijzigingsvoorstellen van het Statuut en het Financieel Reglement op hoofdlijnen steunen. Wel zal de verzekering moeten worden gegeven dat door lidstaten te detacheren diplomaten, wanneer de EDEO eenmaal volledig operationeel is, blijvend een derde van het aantal functies zullen bekleden. Deze wens is ook neergelegd in de richtsnoeren van de Europese Raad van 29 en 30 oktober 2009. Dit moet goed in het Statuut worden verwoord of zodanig in de wijzigingsverordening worden opgeschreven, dat er geen twijfels ontstaan over de juridische houdbaarheid.
Voor het Financieel Reglement geldt dat de zeggenschap van de Hoge Vertegenwoordiger over het GBVB-budget goed zal moeten worden geregeld. De discussie hierover loopt parallel met de discussie over het EDEO-besluit. Nederland gaat er daarbij vanuit dat er voor wat betreft de voorgestelde wijzigingen van het Financieel Reglement geen veranderingen zullen optreden in het Athena mechanisme (financiering militaire EU-missies door lidstaten).
Fiche 4: Mededeling inzake de Europese rol in wereldwijde gezondheid.
Algemene gegevens
Voorstel: Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal comité en het Comité van de Regio’s: Rol van de EU in de volksgezondheid in de wereld.
Datum commissiedocument: 31 maart 2010
Nr commissiedocument:COM (2010) 128 definitief
Pre-lex :
http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199166
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board
Niet opgesteld
Behandelingstraject Raad:
Het Spaanse voorzitterschap beoogt tijdens de RBZ van 10 mei 2010 conclusies aan te nemen over deze mededeling.
Eerstverantwoordelijk ministerie:
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken in nauwe samenwerking met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Essentie voorstel
Deze mededeling van de Commissie beoogt richting en beleidscoherentie te bewerkstelligen in de mondiale ambitie op het gebied van gezondheidszorg. Het EU-verdrag en het EU-Werkingsverdrag vormen de basis voor het optreden van de EU voor de verbetering van de gezondheid in derde landen en van het beleid van internationale organisaties. De Commissie noemt in de mededeling vier uitdagingen die leidend zullen zijn voor de activiteiten van de EU, mondiaal leiderschap, toegang tot zorg voor iedereen, beleidscoherentie en kennis/onderzoek. De Commissie doet vervolgens voorstellen voor de inzet op deze uitdagingen. Zo wordt het belang van eenduidig optreden van de EU in VN organisaties benadrukt. Ten aanzien van toegang tot zorg worden voorstellen gedaan als de concentratie op prioriteitslanden, ondersteuning van gezondheidssystemen, een multisector benadering, versterking effectiviteit van hulp en vergroting van nationale en internationale alternatieve financieringsmechanismen zoals het International Finance Facility for Immunisation (IFFIm)en een heffing op vliegtuigtickets. Ten aanzien van coherentie wordt voorgesteld om meer samenhang te bevorderen tussen de beleidsterreinen handel (medicijnen), migratie (beschikbaarheid gezondheidspersoneel, zorg voor migranten), veiligheid (fragiele staten, mondiale gezondheidsbedreigingen), voedselzekerheid en voeding en klimaat. Ten slotte wordt ten aanzien van kennis en onderzoek een intensivering aanbevolen.
Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
In de mededeling wordt geen nieuwe wet- en regelgeving aangekondigd. De Commissie identificeert met name activiteiten en voornemens die binnen de bestaande juridische kaders vorm zullen moeten krijgen. Op grond van artikel 168, lid 3 VWEU is de Unie bevoegd de samenwerking met derde landen en internationale organisaties inzake volksgezondheid te bevorderen. De mededeling bestrijkt overigens meer beleidsgebieden (naast volksgezondheid en ontwikkelingssamenwerking ook handel, migratie en veiligheid).
Gezamenlijk optreden van de EU heeft meerwaarde omdat een gecoördineerde aanpak richting derde landen en internationale organisaties meer effect kan hebben dan afzonderlijke acties van de lidstaten. Nederland is wel van mening dat wanneer een gecoördineerde aanpak op OS terrein niet mogelijk blijkt een nationale inzet mogelijk moet blijven richting derde landen.
De voorstellen van de Commissie betreffen vooralsnog uitsluitend activiteiten waarbij een EU benadering meerwaarde heeft. De subsidariteit wordt daarom positief beoordeeld. Bij de uitwerking van maatregelen zal Nederland waakzaam zijn dat de EU zich niet begeeft op het terrein van nationaal gezondheidsbeleid dat de verantwoordelijkheid is van de lidstaten
De proportionaliteit is positief, omdat zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij bestaande internationale beleidskaders en regelingen.
In het huidige stadium zijn de financiële gevolgen nog niet in te schatten. In de toekomst, bij verdere vormgeving en uitvoering van beleid, is het te verwachten dat hiervoor additionele fondsen nodig zijn. Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financiële beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn. Nederland is daarbij van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting. Bij het begroten van deze additionele fondsen zal van complementariteit met de programma’s van de lidstaten moeten worden uitgegaan. Eventuele nationale budgettaire gevolgen dienen te worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Nederland ondersteunt het voornemen van de Commissie om toe te werken naar een versterking van het EU optreden ten aanzien van de wereldwijde gezondheidsagenda. Uitdagingen zijn dusdanig dat een krachtig en dus meer collectief optreden nodig is. Op hoofdlijnen staat Nederland positief ten aanzien van het voorstel dat aansluit bij accenten van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingbeleid maar ook aansluit bij de Nederlandse inzet op breder internationaal gezondheidsbeleid waaronder de inzet in de WHO. Eventuele voorstellen voor alternatieve financieringsmechanismen zal Nederland kritisch beoordelen. Nederland is van mening dat dit in principe een verantwoordelijkheid is van de lidstaten.
Nederland zet speciaal in op de volgende punten.
Nederland ondersteunt het voornemen tot meer beleidscoherentie binnen de EU. ten aanzien van de verbetering van de gezondheid in derde landen Zo dient de inzet van bilaterale EU handelsovereenkomsten met ontwikkelingslanden in overeenstemming te zijn met de wens dat deze landen goede toegang hebben tot medicijnen. In dit licht kan ook de internationale regelgeving en initiatieven rond het tegengaan van counterfeit (ineffectieve namaak) medicijnen worden genoemd die de invoer van generieke (effectieve merkloze) medicijnen niet mag belemmeren. Nederland juicht het toe dat voorgesteld wordt om als EU zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij bestaande internationale beleidskaders en regelingen. Te noemen valt het Global Strategy and Plan of Action on Public Health, Innovation and Intellectual Property (WHO) en WHO Code of Conduct on International Recrutement of Health Personnel. Nederland ondersteunt ook in het kader van de International Health Regulationshet voornemen van de EU ten aanzien van meer beleidscoherentie tussen humane gezondheid en diergezondheid, specifiek zoönoses(infectieziektes die kunnen worden overgedragen van dieren op mensen),het concept ‘one world, one health’ en tussen humane gezondheid en voedselzekerheid.
Doordat het voorstel zich beperkt tot de hoofdlijnen, zijn specifieke punten van het Nederlandse beleid onderbelicht waaronder de Nederlandse prioriteit op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) maar ook hiv/aids. Nederland zal extra aandacht hiervoor vragen.
Nederland verwelkomt het voornemen om op het terrein van wereldgezondheid in toenemende mate als één EU op te treden, zowel op landenniveau als ten aanzien van internationale organisaties relevant voor dit beleidsterrein. Zoals gezegd bepleit Nederland wel het behoud van een eigen positie op bepaalde beleidsterreinen waar geen eenheid in visie kan worden bereikt. Tegelijkertijd onderschrijft Nederland het belang meer te investeren in een gezamenlijke EU dialoog en capaciteit als basis om te komen tot een vergaande afspraken over werkverdeling tussen landen in OS verband (Division of Labour).
Fiche 5: Mededeling inzake Een EU-beleidskader voor steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen
1. Algemene gegevens
Voorstel:
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad:
“Een EU-beleidskader voor steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van
voedselzekerheidsproblemen”
Datum Commissiedocument: 31 maart 2010
Nr. Commissiedocument: COM(2010)127
Pre-lex : http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=199167
Behandelingstraject Raad: Het Spaanse voorzitterschap beoogt tijdens de RBZ van10-11 mei 2010 conclusies aan te nemen over deze mededeling
Eerstverantwoordelijk ministerie: Het Ministerie van Buitenlandse Zaken in nauwe samenwerking met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
2. Essentie voorstel
De stijgende voedselprijzen in 2007 – 2008 hebben geleid tot een heroverweging van de internationale voedselzekerheid en in het verlengde daarvan tot diverse internationale initiatieven. De Commissie bouwt in deze mededeling voort op de inspanningen van de VN, de G8 en het EU voedselzekerheidsinitiatief. In de mededeling wordt een gemeenschappelijk EU beleidsraamwerk gepresenteerd om ontwikkelingslanden te assisteren bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen in hun landen. Het raamwerk volgt de vier pijlers van het internationale voedselzekerheidsbeleid: beschikbaarheid van voedsel, toegang tot voedsel, verbetering van de voedingswaarde, crisispreventie en beheer.
Belangrijke voorwaarden om binnen deze vier pijlers als EU effectief te zijn, zijn volgens de Commissie: aandacht voor nationaal en regionaal beleid ten aanzien van voedselzekerheid, harmonisatie van de EU inzet en coherentie. In de mededeling worden vier EU prioriteiten geïdentificeerd. Ten eerste de steun aan de verbetering van de weerbaarheid van de kleine boeren, ten tweede aandacht voor goed bestuur, ten derde de ondersteuning van het regionale landbouw- en voedselzekerheidsbeleid en ten vierde de versterking van steunmechanisme aan kwetsbare bevolkingsgroepen.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolg en in?
In de mededeling wordt geen nieuwe wet- en regelgeving aangekondigd. De Commissie identificeert met name activiteiten en voornemens die binnen de bestaande beleidskaders vorm zullen moeten krijgen. Wel blijkt uit de mededeling dat de Commissie betere coördinatie en integratie van bestaande actoren, mechanismen, instrumenten en middelen wil bewerkstelligen.
De EU is medebevoegd om in het kader van ontwikkelingssamenwerkinginspanningen en humanitaire hulp beleid op te stellen ten aanzien van mondiale voedselzekerheid (artikel 4, lid 4 VWEU 1 ). Vanwege het grotere gezamenlijke gewicht en in het kader van harmonisatie, hebben lidstaten juist een rol van de EU op het gebied van ontwikkelingssamenwerking mogelijk gemaakt. Actie op Europees niveau heeft hier in het algemeen dan ook een duidelijke meerwaarde. De subsidiariteit is dus positief.
Het belang van genoemde prioriteiten zal in eerste instantie door de landen zelf moeten worden onderkend en het initiatief voor het komen tot interventies van die landen zelf moeten komen. De EU en andere donoren kunnen dit door een effectieve beleidsdialoog met de nationale overheden aan de orde te stellen en zo nodig te ondersteunen. De proportionaliteit is vooralsnog moeilijk te beoordelen doordat niet duidelijk is wat de specifieke aanpak van de Commissie zal zijn. Zodra de Commissie met concrete maatregelen komt zal Nederland deze beoordelen op proportionaliteit.
In het huidige stadium zijn de financiële gevolgen nog niet in te schatten. In de toekomst, bij verdere vormgeving en uitvoering van beleid, is het te verwachten dat hiervoor additionele fondsen nodig zijn. Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het financiële beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn. Nederland is daarbij van mening dat de financiële middelen gevonden dienen te worden binnen de bestaande financiële kaders van de EU-begroting. Bij het begroten van deze additionele fondsen zal van complementariteit met de programma’s van de lidstaten moeten worden uitgegaan. Eventuele nationale budgettaire gevolgen dienen te worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement.
4. Nederlandse positie over de mededeling
De mededeling is tot stand gekomen met betrokkenheid van Nederland onder meer via ambtelijke deelname aan de HARDS meeting (Heads of Agricultural and Rural Development), FAO-EU overleg, directe communicatie met Nederlandse NGO’s (Niet-gouvernementele organisaties) en andere fora in Rome en Brussel. Het onderstreept het mondiale belang om ondersteunend te zijn aan ontwikkelingslanden in het realiseren van meer voedselzekerheid en daarmee het behalen van MDG 1(Millennium Development Goals) en het benadrukt het belang van een recht-op-voedsel benadering, voedingskwaliteit en sociale vangnetten.
De rol van de private sector, een belangrijke alliantie voor het realiseren van landbouwproductie en voor de beschikbaarheid van voedsel wordt slechts impliciet genoemd. De publieke sector speelt slechts een beperkte rol bij productie en vermarkting van landbouwproducten, met name door middel van stimuleringsmaatregelen, het creeren van een gunstig ondernememingsklimaat en vangnetten en andere maatregelen om de armen te beschermen en waar mogelijk te (her)integreren in de economie. In de mededeling wordt slechts zijdelings verwezen naar het belang van publieke private samenwerking om de voedselzekerheid te vergroten. Nederland vindt het van belang dat de aanpak van Nederland in het betrekken van de rol van de private sector navolging vindt door de EU.
De Commissie stelt terecht vast dat voedselzekerheid niet alleen nationale oplossingen kent, maar juist regionale en wereldwijde oplossingen. Daarom zou volgens Nederland meer nadruk gelegd kunnen leggen op de steun aan regionale landbouwprogramma’s.. In Afrika heeft bijvoorbeeld ECOWAS(Economic Community Of West African States)een regionaal landbouwprogramma ontwikkeld. Verwacht wordt dat COMESA (Common Market for Eastern and Southern Africa) en ECCAS (Economic Community of Central African States)dit voorbeeld zullen volgen in de loop van 2010. Hier liggen kansen voor de Commissie om regionale integratie hoger en de rol van het toekomstig Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) op de agenda te zetten. Landbouw blijft ook in de 21steeeuw een fundamenteel instrument voor economische groei en armoedebestrijding, vooral in Afrika. Innovatie en versterking van kennis en onderzoek zijn cruciaal om deze ontwikkeling in ontwikkelingslanden mogelijk te maken. Zoals het kabinet ook heeft aangegeven in de Houtskoolschets ‘Europees Landbouwbeleid 2020’ (TK 28 625, nr.60) heeft Europa om die reden zowel een belangrijk doel waar het gaat om het bevorderen van een duurzame Europese en wereldwijde voedselproductie, met name door middel van het stimuleren van technologie- en kennisoverdracht (capacity building) om de landbouwontwikkeling in ontwikkelingslanden te versterken, als ook ter versterking van de markttoegang en liberalisering van de handel in agrarische producten.
Voor het overige convergeert de mededeling met het Nederlandse standpunt op het terrein van voedselzekerheid en is daarmee een steun in de rug voor de Nederlandse inzet zoals verwoord in de beleidbrief ‘Landbouw, rurale bedrijvigheid en voedselzekerheid’ die op 8 mei 2008 is aangeboden aan de Tweede Kamer. In de beleidsbrief komen veel van dezelfde onderwerpen aan de orde: aandacht voor de kleine boer, steun aan producentenorganisaties, productieve vangnetten voor de armsten, werkgelegenheid etc.
Tenslotte is Nederland van mening dat het onderwerp van coherentie (de spanning tussen liberalisatie van de markten en de gevolgen voor voedselzekerheid, voedselproductie vs. biomassaproductie/biobrandstoffen, voedselproductie versus behoud biodiversiteit, klimaatverandering, watervoorziening etc.) in deze mededeling te weinig aan de orde komt. Het moet tenslotte gaan om een op den duur in alle opzichten duurzame productie en consumptie van voedsel. Nederland vindt eveneens dat de internationale inspanningen van FAO, als de multilaterale voedselzekerheidsorganisatie, zoals de High Level Conferentie in 2008 en de Wereldvoedseltop in 2009 genoemd zouden moeten worden. Nederland hecht er aan dat de relatie tussen het streven naar voedselzekerheid en andere beleidsvelden goed in beeld wordt gebracht. Ook zou de relatie moeten worden gelegd met duurzame ontwikkeling en de EU Strategie voor Duurzame Ontwikkeling, dat als leidend element voor het handelen van de EU door de Europese Raad is aanvaard.
Het belang van goede infrastructuur ontwikkeling in Afrika wordt niet genoemd in de mededeling en er wordt niet verwezen naar de infrastructuurprogramma’s die de EU steunt. Toegankelijkheid van rurale gebieden is echter essentieel voor de voedselzekerheid en het behalen van MDG-1.
1Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
18