Kamerbrief inzake Dertiende zitting van de VN-Mensenrechtenraad

In vervolg op mijn brief van 1 maart jl. over de Nederlandse inzet bij de dertiende reguliere zitting van de VN-Mensenrechtenraad (Kamerstuk 2009–2010, 26 150, nr 84 Tweede Kamer) informeer ik u hierbij omtrent de afloop van die zitting. De zitting vond plaats in Genève van 1 tot en met 26 maart 2010. Op 3 maart nam ik deel aan het jaarlijkse high level segment.

Tijdens mijn speech ging ik in op geweld tegen vrouwen en meisjes en de mensenrechtensituatie in onder meer Iran en Birma. Ik liet de Raad weten dat Nederland binnen de EU voorstellen heeft gedaan om de export van internetfilters naar Iran aan banden te leggen. Daarnaast stelde ik dat de agenda van de Raad nog geen goede weergave vormt van de thema’s die aandacht verdienen. Zo is discriminatie op basis van afkomst of werk nog steeds geen onderdeel van de non-discriminatie agenda. Wereldwijd gaat het om zeker 260 miljoen mensen die te kampen hebben met deze vormen van discriminatie. Dit onderwerp besprak ik ook al eerder met Hoge Commissaris Pillay en marge van de dertiende zitting van de Raad. Ook discriminatie op basis van seksuele oriëntatie verdient meer aandacht. Voor het Nederlands mensenrechtenbeleid is dit een prioriteit. Verder ging ik in op het functioneren van de Raad zelf. Ik riep eenieder op tot het respecteren van de onafhankelijkheid van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Ook stelde ik dat het geen twijfel mocht lijden dat leden van de VN-Mensenrechtenraad zelf de mensenrechten in hun eigen land respecteren. Ten slotte gaf ik aan verheugd te zijn met het mechanisme van de Universal Periodic Review, dat landen, ook Nederland zelf, kan helpen bij het verbeteren van de mensenrechtensituatie.


De dertiende zitting is overwegend positief verlopen. Het is gelukt om de landenmandaten voor Noord-Korea en Birma te behouden en de regering van Guinee te binden aan het opvolgen van de aanbevelingen van de Commission of Inquiry van de SGVN. Positief is verder dat de uitgangspunten van de resoluties over mensenrechtenverdedigers, terrorismebestrijding en marteling – ondanks pogingen van onder meer de OIC-landen deze af te zwakken – overeind gebleven zijn. De steun voor de resolutie over godsdienstlastering is dit jaar verder afgenomen en werd nog slechts met een kleine meerderheid aangenomen. Daarentegen bleek een nieuw mandaat voor de Democratische Republiek Congo (DRC) en een landenresolutie inzake Iran tijdens deze zitting niet haalbaar. Wel werd ten aanzien van de DRC een coördinatiemechanisme ingesteld.

Landensituaties

Ondanks de ernst van de mensenrechtensituatie zag de regering van de Democratische Republiek Congo (DRC) geen aanleiding om aanstelling van een onafhankelijke expert te accepteren. Met name doordat de DRC hierin werd gesteund door de Afrikaanse groep bleek een dergelijke aanstelling niet haalbaar. Wel werd door het uitoefenen van veel druk achter de schermen bereikt dat er een coördinatiemechanisme zal komen. In een met consensus aangenomen resolutie werd de DRC verzocht om in samenwerking met de OHCHR en de zeven Speciale Rapporteurs die de DRC zullen bezoeken, een implementatieplan op te stellen en daarover te rapporteren tijdens de zestiende reguliere zitting van de Raad (maart 2011). De EU legde, evenals de VS, een verklaring af waarin zij aangaf nog steeds van mening te zijn dat aanstelling van een onafhankelijk deskundige een effectiever instrument zou zijn geweest. Positief is dat blijvend op de situatie in de DRC zal worden toegezien, dat er toch prioriteit kan worden gegeven aan de aanbevelingen en dat over de voortgang teruggerapporteerd dient te worden. Nederland heeft de regering van de DRC gevraagd ernst te maken met het aanpakken van de straffeloosheid en met de samenwerking met het ICC. Uitlevering van de door het ICC gezochte rebel Bosco Ntaganda is hierbij expliciet genoemd. Ook heeft Nederland gevraagd om te zorgen voor goed functionerende militaire rechtbanken en er bij het aannemen van nieuwe rekruten op toe te zien dat zij zich niet schuldig hebben gemaakt aan mishandeling en / of verkrachting.

De Raad nam een landenresolutie voor Guinee aan, die werd geco-sponsord door de EU. De resolutie veroordeelt het bloedbad in Conakry van september vorig jaar en roept Guinee op om de aanbevelingen van de Commission of Inquiry van de SGVN op te volgen.

De EU heeft haar zorgen over de situatie in Somalië geuit en in de dialoog met de Onafhankelijke Deskundige inzake Somalië het belang benadrukt van een integrale aanpak door de internationale gemeenschap.

Op initiatief van Nederland heeft de EU haar verontrusting uitgesproken over de situatie in Nigeria, waar recent in de stad Jos honderden mensen omkwamen bij etnisch geweld. Bovendien riep de EU de regering van Nigeria op de bevolking te beschermen en gelijke rechten voor alle burgers te garanderen. Tevens uitte de EU haar zorgen over berichten dat de Nigeriaanse veiligheidsdienst zich schuldig maakt aan buitengerechtelijke moorden op burgers en riep de regering op dit te onderzoeken.

Onder meer op basis van de aangenomen resolutie tijdens de Speciale Zitting over het Goldstone-rapport alsook op basis van de door HC Pillay en de SGVN ingediende rapportages, vond een discussie plaats over de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden. Tijdens het debat met de Hoge Commissaris sprak de EU waardering uit over haar rapportage en deelde de zorgen die dit rapport schetst over de mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden. Gedurende de zitting is onderhandeld over vijf resoluties die door de Palestijnse delegatie namens de OIC-landen werden ingediend met betrekking tot het conflict in het Midden-Oosten, te weten over de Syrische Golan, Recht op Zelfbeschikking van Palestijnse burgers, Israëlische nederzettingen, mensenrechtenschendingen door Israël en een vervolgresolutie inzake de aanbevelingen uit het Goldstone-rapport, die in de twaalfde zitting van de Mensenrechtenraad was gepresenteerd. De inzet van Nederland was gericht op de aanname van gebalanceerde resoluties die het fragiele Midden-Oosten vredesproces niet verder onder druk zetten en het realiseren van een gemeenschappelijke EU-positie op de voorliggende resoluties. Dit laatste bleek haalbaar op de resoluties inzake de Syrische Golan (onthouding), Recht op Zelfbeschikking (voor) en Israëlische nederzettingen (voor).

Ten aanzien van de andere twee resoluties over het Midden-Oosten, inzake mensenrechtenschendingen door Israël en de vervolgresolutie op het Goldstone-rapport, bleek de Nederlandse inzet niet haalbaar. Nederland heeft, samen met enkele andere Europese partners, tegen deze twee resoluties gestemd. In tegenstelling tot de AVVN-resolutie over het Goldstone-rapport die tijdens de sessie van februari jl. in stemming was gebracht, bevatte de Goldstone-resolutie in deze dertiende reguliere zitting van de Mensenrechtenraad elementen die niet ondersteunend zijn aan het zo spoedig mogelijk kunnen voortzetten van de vredesonderhandelingen. Nederland blijft hechten aan een onafhankelijk onderzoek door de partijen zelf, met aandacht voor de strategische en humanitaire aspecten van het optreden van partijen in het conflict. De in deze zitting voorliggende resolutie voorzag echter onder meer in een langdurig vervolgtraject in de Mensenrechtenraad en de AVVN.

Nederland heeft grote zorgen geuit over de algemene verslechtering van de mensenrechtensituatie in Iran. Ik heb in mijn plenaire toespraak op 3 maart jl. de vele mensenrechtenrechtenschendingen in Iran aan de kaak gesteld en de Nederlandse delegatie heeft dat ook later tijdens de zitting gedaan. Daarbij zijn onder meer de arrestaties van bloggers en journalisten, de intensieve censuur en monitoring van internet en andere media, alsmede de vervolging van religieuze minderheden – waaronder Baha’i, soefi’s en christenen – aangekaart. Ook heeft Nederland Iran aangesproken op het hoge aantal executies, in het bijzonder de executies uitgevoerd voor misdaden begaan door minderjarigen, ondanks het moratorium daarop. De discussie over een eventuele landenresolutie inzake Iran is doorgeschoven naar de veertiende reguliere zitting in juni.

De door de EU ingediende landenresolutie inzake Birma richtte zich voornamelijk op de verlenging van het mandaat van de speciale rapporteur. In de resolutie werd de onverminderd zorgelijke mensenrechtensituatie in dit land eveneens aan de orde gesteld; in het bijzonder was er aandacht voor de aanstaande verkiezingen. Verder ging de aandacht uit naar de situatie van politieke gevangenen. Zo wordt de recente rechtszaak, veroordeling en verlenging van het huisarrest van Aung San Suu Kyi scherp bekritiseerd. Daarnaast werden zorgen uitgesproken over de situatie in gevangenissen en de positie van etnische minderheden. China, en in mindere mate andere Aziatische delegaties, zagen graag afzwakking van de tekst en wilden meer positieve elementen in de tekst. De EU heeft hier slechts in zeer beperkte mate aan toegegeven. Uiteindelijk hebben China, Cuba, India, Indonesië en Rusland zich van de consensus gedistantieerd, maar deze niet doorbroken.

De belangrijkste focus van de door de EU en Japan ingediende resolutie inzake Noord-Korea was de verlenging met een jaar van het mandaat van de speciale rapporteur. Daarnaast werd een groot aantal specifieke mensenrechtenschendingen met name genoemd, zoals het bijna totale gebrek aan respect voor burgerlijk-politieke rechten en de zorgelijke situatie van vrouwen en kinderen. De resolutie is met een ruime meerderheid aangenomen. Tijdens deze MRR vond ook de discussie plaats over het UPR-rapport. De Noord-Koreaanse delegatie liet daarbij grotendeels in het midden of ze de aanbevelingen op zou volgen, hetgeen bij een aantal delegaties tot irritatie leidde. De Noord-Koreaanse reactie op de UPR was voor Brazilië aanleiding om dit jaar vóór de landenresolutie te stemmen.

Thematische kwesties

Aan het begin van de dertiende zitting werd op verzoek van de OIC-landen besloten de behandeling van het rapport inzake geheime detentie in het kader van terrorismebestrijding van de hand van de Speciale Rapporteur inzake de Bescherming van Mensenrechten in de Strijd tegen het Terrorisme, de Speciale Rapporteur inzake Foltering, alsmede de Werkgroepen ‘arbitraire detentie’ en ‘gedwongen verdwijningen’, uit te stellen tot de veertiende reguliere zitting in juni. Met name Egypte maakte bezwaar tegen de behandeling van dit rapport.

Traditiegetrouw werd een door Mexico ingediende resolutie over de bescherming van mensenrechten bij terrorismebestrijding aangenomen. Naar aanleiding van het meest recente rapport van Martin Scheinin, de Speciale Rapporteur inzake de bescherming van mensenrechten in de strijd tegen terrorisme, bevatte de resolutie een paragraaf over anti-terreurmaatregelen en het recht op gegevensbescherming en privacy. In de resolutie wordt verder de instelling van een Ombudspersoon – die zal adviseren bij het verwijderen van personen en organisaties van de VN-terrorismelijst (Veiligheidsraadresolutie 1904) – verwelkomd als een stap in het proces van verdere verbetering van de procedures rond het plaatsen op en verwijderen van personen en organisaties van de VN-terrorismelijst. Verder spoort de resolutie Scheinin aan om zo snel mogelijk het eerder door de Mensenrechtenraad gevraagde rapport te presenteren over goede ervaringen van inlichtingendiensten bij het respecteren van mensenrechten in de uitvoering van hun werk. Een aantal lidstaten, onder aanvoering van Pakistan, greep het achterwege blijven van het rapport overigens aan om het werk van de speciale rapporteur in diskrediet te brengen.

De Raad nam wederom een – traditioneel door Denemarken ingediende – resolutie over marteling aan, die zich dit jaar richtte op de rol en verantwoordelijkheid van de rechterlijke macht. De onderhandelingen verliepen moeizaam omdat een aantal landen (waaronder Rusland en India) van mening was dat een dergelijke thema beter in resoluties over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht zou passen. Ook zou er teveel verantwoordelijkheid bij de rechterlijke macht worden neergelegd. Nederland en gelijkgezinde landen benadrukten juist het belang van het aanspreken van de juridische sector op haar verantwoordelijkheid ten aanzien van een dergelijk specifiek en universeel mensenrechtenthema.

Pakistan diende namens de landen van de OIC de jaarlijkse resolutie over godsdienstlastering in. De EU en gelijkgezinde landen verzetten zich opnieuw tegen dit initiatief, onder meer vanuit de overtuiging dat het mensenrechtenacquis bedoeld is om individuen te beschermen en niet godsdiensten, ideologieën of ander gedachtegoed en het begrip ‘godsdienstlastering’ de vrijheid van meningsuiting bedreigt. Omdat deze resolutie fundamenteel in strijd is met het mensenrechtenacquis, weigerde de EU gewoontegetrouw om te onderhandelen over de tekst. De lobby van de EU en gelijkgezinde landen bleek enig succes te hebben gehad: de resolutie werd weliswaar aangenomen, maar ontving minder steun dan vorig jaar. Het aantal voorstemmen daalde in vergelijking met vorig jaar van 23 naar 20 en het aantal tegenstemmen steeg van 13 naar 17.Dit resultaat kon mede worden behaald doordat Argentinië, Mexico en Zuid-Korea in lijn met hun opstelling in New York tijdens de AVVN hun onthouding in een tegenstem omzetten.

Het begrip godsdienstlastering kwam ook – zij het impliciet – in een andere resolutie aan de orde. Een door Nigeria namens de Afrikaanse Groep ingediende resolutie over racismebestrijding voorzag in de verlenging van het mandaat van het onder de MRR opgehangen comité ter formulering van aanvullende normen op antiracismegebied (het zogenaamde Ad Hoc Committee on Complementary Standards). Hoewel Nederland groot belang hecht aan racismebestrijding, is het van mening dat het comité zich zou moeten richten op de implementatie van bestaande normen en niet op het formuleren van nieuwe. Daarnaast vrezen Nederland en gelijkgezinde landen dat de OIC-landen de werkzaamheden van het comité zullen aangrijpen om te proberen het begrip ‘godsdienstlastering’ te codificeren. Nadat onderhandelingen ertoe hadden geleid dat de concept-resolutie op een aantal punten tegemoet kwam aan deze bezwaren, besloot de EU de consensus niet te doorbreken, maar zich daarvan wel te distantiëren. Vanwege het belang dat ik aan racismebestrijding hecht, co-sponsorde de Nederlandse delegatie overigens de Braziliaanse resolutie over sport en racisme.

Nederland heeft de interactieve dialoog met de Speciaal Rapporteur inzake de vrijheid van godsdienst aangegrepen om de huidige mandaathouder, mevrouw Asma Jahangir, te bedanken voor haar tomeloze inzet in de afgelopen zes jaar. Mevrouw Jahangir nam in haar hoedanigheid als Speciaal Rapporteur voor het laatst deel aan een zitting van de MRR en presenteerde haar laatste thematische rapport over de preventie van religieuze intolerantie. In een door Nederland voorbereide EU-interventie werd mevrouw Jahangir verzocht om een nadere toelichting van een aantal cruciale aanbevelingen in haar rapport, onder meer ten aanzien van de rol van de internationale gemeenschap in het voorkomen van godsdienstige onverdraagzaamheid en het tegengaan van verboden om van religie te veranderen. Naar verwachting wordt in de veertiende reguliere zitting van de MRR in juni een nieuwe mandaathouder aangewezen.

De Rechten van het Kind stonden prominent op de agenda van deze zitting, onder meer vanwege de jaarlijkse Kinderrechtenresolutie, het Kinderrechtenpanel en de interactieve dialoog met de Speciaal Vertegenwoordiger voor Geweld tegen Kinderen, Marta Santos Pais. Centraal thema van zowel de Kinderrechtenresolutie als het Kinderrechtenpanel – op initiatief van de GRULAC en de EU– was het bestrijden van seksueel geweld tegen kinderen.

De jaarlijkse Kinderrechtenresolutie van de EU en de landen van Latijns-Amerika en de Cariben (GRULAC) is met consensus aangenomen. Onderhandelingen verliepen voorspoedig totdat de Egypte en Paktistan namens de OIC-landen met voor de EU problematische tekstvoorstellen kwamen, zoals het Egyptische voorstel om slechts de positieve en primaire rol van de familie voor de preventie van seksueel geweld in de resolutie op te nemen en voorbij te gaan aan de mogelijke negatieve rol van de familie in dezen. Na veel moeite is hier een compromistekst uitgekomen. Deze resolutie heeft tevens geleid tot aanname van het thema ‘rechten van kinderen die op straat leven en / of werken’, dat centraal zal staan tijdens de zestiende reguliere zitting in maart 2011.

Tijdens het Kinderrechtenpanel werd uitgebreid stil gestaan bij vormen van seksueel geweld tegen jongens en meisjes en de wijze waarop de geweldsspiraal beter bestreden kan worden. Waar de meeste staten het belang benadrukten van de uitvoering van het Kinderrechtenverdrag, bleek uit de discussie eveneens het belang dat wordt gehecht aan vertrouwelijke klachtenprocedures, het betrekken van slachtoffers in het ontwikkelen van preventiemechanisme en het bevorderen van gespecialiseerde opvang. Marta Santos Pais riep op tot het instellen van nationale mechanismen, het opzetten van databases voor onderzoek en het gebruiken van de media voor aandacht ter voorkoming van geweld tegen kinderen.

Ook is tijdens deze zitting een korte procedurele tekst tot verlenging en verruiming van het mandaat van de werkgroep inzake een Optioneel Protocol bij het Kinderrechtenverdrag betreffende individueel klachtrecht met consensus aangenomen. Deze tekst – die door Nederland gecosponsord is – zal resulteren in verdere onderhandelingen over een dergelijk protocol.

In de discussie over de traditioneel door Noorwegen ingediende resolutie inzake de bescherming van mensenrechtenverdedigers trachtten verschillende landen (waaronder Cuba, Egypte, Nigeria en Pakistan) de nadruk te leggen op beperkingen aan het werk van mensenrechtenverdedigers. Initiatiefteksten van de delegaties van deze landen betroffen expliciete verwijzingen naar het feit dat mensenrechtenverdedigers moeten opereren binnen de grenzen van de nationale wet en zich zouden moeten beperken tot “universeel erkende rechten”. Hiertegenover stond de krachtige wens van Nederland en gelijkgezinde landen om het belang van bescherming van mensenrechtenverdedigers en hun werk te benadrukken. Uiteindelijk werd in de resolutie gesteld dat het juridisch kader waarbinnen mensenrechtenverdedigers opereren de nationale wetgeving is en dat die in overeenstemming moet zijn met internationale mensenrechtennormen, maar staten werden tevens opgeroepen om de legitieme rol van mensenrechtenverdedigers publiekelijk te erkennen en om consultatie- en dialoogmechanismen te creëren.

De Raad nam een door Finland en Duitsland ingediende resolutie over het recht op huisvesting aan, die zich toespitste op de context van grootschalige evenementen die er vaak toe leiden dat bewoners plaats moeten maken voor stadions en andere faciliteiten. Landen die binnenkort grootschalige evenementen organiseren, hielden duidelijk een slag om de arm ten aanzien van het aangaan van concrete verplichtingen om het recht op huisvesting te beschermen.

Cuba bracht een resolutie in om het aanstaande World Social Forum te wijden aan klimaatverandering en (economische en sociale) mensenrechten. Hoewel de EU liever de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen als centraal onderwerp had gezien, werd akkoord gegaan met het Cubaanse voorstel, ondanks de angst dat Cuba en gelijkgezinde landen tijdens een dergelijke bijeenkomst vooral zullen trachten rijke landen verantwoordelijk te stellen voor de schadelijke effecten van klimaatverandering. De EU heeft ingezet op een grotere betrokkenheid vanuit het maatschappelijk middenveld, vooral van vertegenwoordigers van kwetsbare groepen, met als resultaat dat het maatschappelijk middenveld in de resolutie vaker wordt genoemd.

In de discussie over de door Cuba ingediende resolutie over het recht op voedsel, tenslotte, werd vooral stilgestaan bij het belang van internationale handel en marktverstoringen op het Recht op Voedsel, waarbij landen als Argentinië, Cuba en Egypte tekstvoorstellen indienden die meer over internationale handel dan over mensenrechten gingen. Nederland heeft besloten deze resolutie – in tegenstelling tot sommige EU-partners – niet te co-sponsoren vanwege het bezwaar dat de tekst onvoldoende verband hield met mensenrechten en in onvoldoende mate inging op de nationale verantwoordelijkheid ten aanzien van het Recht op Voedsel.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen