Wijziging Vrijstelling Wft

Regeling van de Minister van Financiën van 26 oktober 2009, nr. FM2009/2460, Staatscourant 2009, 16444, tot wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft in verband met de implementatie van de richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG

DE MINISTER VAN FINANCIËN;

Gelet op de artikelen 2:3d en 3:5 van de Wet op het financieel toezicht;

BESLUIT:

Artikel I

De Vrijstellingsregeling Wft wordt als volgt gewijzigd:

A

In Hoofdstuk 2 wordt voor paragraaf 2.1. een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2.0. Bedrijf van betaaldienstverlener

Vrijstelling als bedoeld in artikel 2:3d van de wet

Artikel 1a

1. Van artikel 2:3a, eerste lid, van de wet zijn vrijgesteld betaaldienstverleners:
a. voor zover zij in Nederland betaaldiensten verlenen als bedoeld onder 1 tot en met 5 en 7 van de in de bijlage bij de richtlijn bedoelde betaaldiensten;
b. waarvan het gemiddelde van het totale bedrag van de betalingstransacties die zij de voorafgaande twaalf maanden hebben verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor zij volledig aansprakelijk zijn, niet hoger is dan € 3.000.000 per maand;
c. waarvan geen van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen personen zijn met antecedenten als bedoeld in artikel 6, onderdelen a, b en d, van het Besluit prudentiële regels Wft voor zover deze betrekking hebben op het witwassen van geld, terrorismefinanciering of vermogensmisdrijven of als misdrijf aangemerkte overtredingen van financiële toezichtswetgeving; en
d. die de Nederlandsche Bank in kennis hebben gesteld van hun voornemen om de bedoelde betaaldiensten te verlenen.
2. Het eerste lid is slechts van toepassing indien de betaaldienstverlener de geldmiddelen die worden of zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers zeker stelt. Het ingevolge artikel 3:29a van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
3. Indien een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid zijn werkzaamheden niet gedurende de gehele periode van de voorafgaande twaalf maanden heeft verricht, kan voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, worden uitgegaan van een programma van werkzaamheden waarin naar het oordeel van de Nederlandsche Bank een reële begroting van het totale bedrag aan betalingstransacties is opgenomen.
4. Een betaaldienstverlener als bedoeld in het eerste lid stelt de Nederlandsche Bank in kennis van elke verandering in zijn situatie die relevant is voor het naleven van de in het eerste lid gestelde voorschriften.

B

Artikel 22 komt te luiden:

Artikel 22

Betaaldienstverleners als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, zijn vrijgesteld van artikel 3:5, eerste lid, van de wet, voor zover het opvorderbare gelden betreft die zijn of worden ontvangen van betaaldienstgebruikers in verband met het verlenen van betaaldiensten als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel a.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek en de Wet inzake geldtransactiekantoren en intrekking van de Wet op het grensoverschrijdend betalingsverkeer ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende betalingsdiensten in de interne markt en tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën,
Wouter Bos

Toelichting

Onderhavige regeling dient ter implementatie van richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PbEU L 319) (verder: richtlijn betaaldiensten). Deze richtlijn voorziet kort gezegd in de harmonisering van de interne markt voor betaaldiensten. Deze harmonisering is tweeledig. Ten eerste wordt de markttoegang voor betaaldienstverleners geregeld door middel van de introductie van een vergunning. Ten tweede worden regels gesteld die betrekking hebben op de relatie tussen de betaaldienstverlener en de consument. Hiertoe zijn de Wet op het financieel toezicht (verder: Wft), het Burgerlijk Wetboek, de Wet inzake geldtransactiekantoren (verder: Wgt) en enkele andere wetten gewijzigd. Tevens zijn diverse algemene maatregelen van bestuur gewijzigd. Samen met onderhavige regeling voorzien de wijzigingswet en de wijziging van de besluiten in de implementatie van de genoemde richtlijn.

Deze wijziging van de Vrijstellingsregeling Wft ziet op een aspect van Titel II van de richtlijn. Deze titel betreft de markttoegang voor betaaldienstverleners. Om de markttoegang te reguleren wordt een vergunning geïntroduceerd, hetgeen in de Wft is geïmplementeerd in Afdeling 2.2.0. De lidstaten kunnen volgens artikel 26 van de richtlijn betaaldiensten echter besluiten om geheel of gedeeltelijke vrijstelling te verlenen van de procedure en de voorwaarden voor een vergunning. De basis voor een dergelijke vrijstelling is opgenomen in artikel 2:3d van de Wft wat de vergunningplicht betreft. Uiteraard dienen hierbij wel de voorwaarden die de richtlijn betaaldiensten aan een vrijstelling van de vergunningplicht stelt in acht te worden genomen.

Voor de Nederlandse situatie is vanuit het oogpunt van gemakkelijke markttoetreding en proportionaliteit gekozen voor het gebruikmaken van de mogelijkheid tot het verlenen van een vrijstelling. Betaaldienstverleners die een of meer van de onder 1 tot en met 5 en 7 in de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten bedoelde betaaldiensten verlenen, zijn vrijgesteld van de vergunningplicht, maar dienen nog wel aan enkele andere eisen te voldoen. Dit zal in de artikelsgewijze toelichting worden toegelicht. Er is gekozen voor een onderscheid tussen het verrichten van geldtransfers als bedoeld onder 6 van de bijlage bij de richtlijn betaaldiensten en de overige in die bijlage genoemde betaaldiensten. Dit omdat geldtransfers zeer gevoelig zijn voor fraude, het witwassen van misdaadgelden en het financieren van terrorisme. Van de 25 geldtransactiekantoren die op grond van het tot 1 november 2009 geldende wettelijke stelsel bevoegd zijn in Nederland geldtransfers te verrichten, zouden er ongeveer 20 onder het bedrag van 3 miljoen euro aan betalingstransacties per maand blijven. Deze geldtransactiekantoren werden tot de inwerkingtreding van de wijzigingen van de Wft in verband met de richtlijn betaaldiensten gereguleerd door de Wgt. Indien geldtransfers wel onder dezelfde vrijstelling als de overige betaaldiensten zouden vallen, zou een groot deel van het toezicht op het merendeel van de geldtransactiekantoren komen te vervallen. Hierdoor zou onder meer niet meer kunnen worden getoetst op de inrichting en integriteit van de bedrijfsvoering en de deskundigheid van de leidinggevenden of exploitanten van betaalinstellingen die geldtransfers verrichten. De betaaldienstverleners die deze betaaldienst verlenen, vallen dus wel onder de vergunningplicht.

Artikel I

Onderdeel A

Uiteraard zijn de in artikel 26, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de richtlijn betaaldiensten gestelde eisen overgenomen in het voorgestelde artikel 1a. Verder zijn de vrijgestelde betaaldienstverleners op grond van artikel 1:107 van de Wft verplicht om zich te laten registreren om de toezichthouder zicht te laten houden op de markt en de consument enige houvast te bieden, hetgeen is opgenomen in artikel 1a, eerste lid, onderdeel d. Tevens is er voor gekozen om, met het oog op de belangen van de consument, ook van betaaldienstverleners die gebruikmaken van onderhavige vrijstelling te verlangen dat zij de gelden die zij ontvangen of hebben ontvangen in het kader van het verlenen van betaaldiensten zekerstellen op een zelfde wijze als betaalinstellingen, die wel over een vergunning beschikken (artikel 3:29a van de Wft), hetgeen blijkt uit artikel 1a, tweede lid.

Onderdeel B

Doordat geldtransfers met de inwerkingtreding van de wijzigingswet ter implementatie van de richtlijn betaaldiensten niet meer onder de Wgt vallen, kan de daaraan gerelateerde vrijstelling op grond van artikel 3:5 van de wet komen te vervallen. Artikel 3:5 van de Wft betreft het verbod om opvorderbare gelden aan te trekken, ter beschikking te verkrijgen of ter beschikking te hebben. Betaalinstellingen die geldtransfers verrichten vallen daarmee onder het reguliere regime voor betaaldienstverleners.

Wel is in artikel 3:29c, tweede lid, van de wet bepaald dat gelden die betaalinstellingen onder zich hebben in verband met het verlenen van een betaaldienst, niet worden aangemerkt als opvorderbaar geld. Aangezien een betaalinstelling volgens artikel 1:1 van de wet een betaaldienstverlener is met een vergunning, vallen betaaldienstverleners als bedoeld in artikel 1a van deze regeling buiten deze uitzondering. Voor deze betaaldienstverleners wordt aldus wel een vrijstelling opgenomen van artikel 3:5 van de wet, voor zover het gelden betreft die in verband met het verlenen van betaaldiensten worden ontvangen van betaaldienstgebruikers.

Artikel II

De inwerkingtredingsbepaling van de wijziging in artikel I van de Vrijstellingsregeling Wft relateert de inwerkingtreding van deze regeling aan de inwerkingtreding van de wet ter implementatie van de richtlijn betaaldiensten zodat het nieuwe regime op alle niveaus van regelgeving gelijktijdig van toepassing is geworden.

De Minister van Financiën,
Wouter Bos