Kamerbrief inzake beantwoording vragen van het lid Peters over het bericht dat het werk van NGO's wordt bemoeilijkt door nieuwe wetgeving


Graag bied ik u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Peters over het bericht dat het werk van niet-gouvernmentele organisaties wordt bemoeilijkt door nieuwe wetgeving. Deze vragen werden ingezonden op 11 maart 2010 met kenmerk 2010Z04483.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

Vragen van het lid Peters (GroenLinks) aan de minister van Buitenlandse Zaken over het bericht dat het werk van niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in Israël wordt bemoeilijkt door nieuwe wetgeving. (Ingezonden 11 maart 2010)

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht dat in Israël een wetsvoorstel in stemming wordt gebracht dat Israëlische NGO’s verplicht zich te registeren als politieke organisatie? 1)

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Bestaat het risico dat de vrijheid van NGO’s die donaties krijgen uit het buitenland, hierdoor wordt belemmerd doordat zij zich moeten registeren als politieke organisatie en bij elk publiek optreden financiële steun uit het buitenland moeten verantwoorden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Het wetsvoorstel heeft nog een heel traject te doorlopen. Het is moeilijk te voorspellen of en in welke vorm de wet zal worden ingevoerd. De initiatiefwetgeving zoals die nu bekend is, legt geen beperkingen op aan de handelingsvrijheid van de betreffende NGO’s. Wel bestaat het risico dat zij andere negatieve gevolgen ondervinden mocht deze wet worden ingevoerd.

Vraag 3

Welke overige negatieve gevolgen zouden kunnen voortvloeien uit deze wet?

Antwoord 3

De NGO’s zelf verwachten dat indien de wet in de voorgestelde vorm wordt aangenomen, er een stigmatiserende werking van zal uitgaan. Ook verwachten zij een aantal negatieve fiscale gevolgen van de wet. In de eisen die het wetsvoorstel stelt aan de betreffende organisaties om in elke uiting melding te maken van de ontvangst van gelden van buitenlandse overheden zien diverse NGO’s een bedreiging van de vrijheid van meningsuiting. Het laat zich nog niet goed beoordelen of en hoe deze vrees werkelijkheid zal worden. De regering meent evenwel dat een democratische rechtsstaat als de Israëlische ruimte hoort te bieden aan NGO’s, zowel in hun optreden als in hun financiering, zolang zij het voortbestaan van de democratische rechtsstaat niet in gevaar brengen. Regulering van de NGO-sector dient dan in beginsel zo licht mogelijk te zijn. De Nederlandse opvattingen dienaangaande worden daarom ook in contacten met de Israëlische autoriteiten overgebracht, zowel bilateraal als in EU-verband.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u het feit dat door deze regelgeving niet-politieke activiteiten van NGO’s die Nederlandse subsidie krijgen, worden bestempeld als politiek?

Antwoord 4

Om die reden ben ik geen voorstander van een dergelijke wet. Waar het om gaat is dat legale activiteiten van legale Israëlische organisaties een uitzonderlijke juridische behandeling ten deel valt wanneer er sprake is van buitenlandse overheidssteun. De regering wijst een dergelijk onderscheid af.

Het voornaamste argument voor invoering van deze wet is ‘transparantie’. Dat is een belangrijk goed, dat evenwel al gedekt wordt door bestaande wetgeving.

Vraag 5

Deelt u de mening dat het nog steeds belangrijk is een bijdrage te leveren aan de versterking van de publieke opinie door het ondersteunen van maatschappelijke organisaties in Israël? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

Ja.

Vraag 6

Welke gevolgen zou deze wet kunnen hebben op de publieke opinie?

Antwoord 6

Zie antwoord op vraag drie.

Vraag 7

Bent u bereid om in EU-verband de Israëlische regering aan te spreken op haar voornemen om deze wetgeving in te voeren? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 7

Zie antwoord op vraag drie.

1) Jerusalem Post, 15 februari 2010

http://www.jpost.com/Israel/Article.aspx?id=168725