Speech staatssecretaris Marja van Bijsterveldt bij ontvangst van het advies van de Commissie Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel
Hartelijk dank voor dit rapport. Ik heb er al een eerste blik op kunnen werpen en het is een stevig rapport. Het is het type rapport dat we nodig hebben in deze tijd. Het is het type rapport dat onomstotelijk onderbouwt dat we het hoger onderwijs niet op zijn beloop kunnen laten. We moeten er echt mee aan de slag.
Hogere kwaliteit, meer profilering door universiteiten en hogescholen en meer differentiatie in het onderwijs. Dat zijn de drie meest prominente boodschappen die ik er uithaal.
(1) Het niveau moet omhoog over de volle breedte van het hoger onderwijs en onderzoek. Daarvoor is volgens de commissie nodig dat er (2) meer verschillen ontstaan tussen instellingen, dat instellingen echt kiezen waar zij zich op focussen. Ze moeten ‘smoel krijgen’, zou je kunnen zeggen.
Die noodzaak van profilering van instellingen vind ik een belangrijk punt van het advies. De commissie zet dat punt echt op de kaart en ik zie dit zelf ook als een belangrijk uitgangspunt voor toekomstig beleid.
(3) Differentiatie in het onderwijsaanbod - Daar hebben we al belangrijke stappen in gezet: denk bijvoorbeeld aan de Associate degree (Ad) en de university colleges. Maar ik ben het met de commissie eens dat we daarin nog verder moeten gaan.
We moeten echt inspelen op de behoefte van de zeer gevarieerde groep studenten waarmee we in ons onderwijs te maken hebben. In het hoger onderwijs moet elke student zijn of haar talenten kunnen ontdekken en ontwikkelen. Studenten moeten uitgedaagd worden om het beste uit zichzelf te halen. De commissie roept de instellingen op om daar actief mee aan de slag te gaan.
Selectie aan de poort ziet de commissie als een belangrijk instrument om de beoogde kwaliteitsverbetering te realiseren. Ik vind dat een goede gedachte omdat dat leidt tot lagere uitval en meer studiesucces. Wel moet de toegankelijkheid daarbij gewaarborgd zijn. Selectie kan helpen om de student op de juiste plek te krijgen én om opleidingen en instellingen een specifieke inkleuring te geven. Dat geldt zeker als aan de voorwaarden die de commissie noemt wordt voldaan: instellingen moeten niet het eindexamen vo over gaan doen. Bovendien moeten ze alleen aanvullende eisen aan studenten stellen, als die eisen logisch voortvloeien uit het karakter van de opleiding.
Op een aantal thema’s geeft de commissie concrete adviezen, waarover het nieuwe kabinet kan besluiten. Denk bijvoorbeeld aan de Ad, de stapelroutes en de titulatuur. Een aantal andere aanbevelingen vragen nog om meer uitwerking. Hoe een meer missiegebonden financiering vorm kan krijgen, is er daar bijvoorbeeld één van.
De commissie wijst op het belang van een door de overheid, de instellingen, de studenten en de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers gezamenlijk gedragen visie op het hoger onderwijs. Ik vind dat we die oproep niet kunnen laten liggen. Er moet een breed gedragen agenda komen waarin we de verschillende thema’s – net als de commissie doet - in samenhang bezien.
De komende maanden, tot het aantreden van een nieuw kabinet, wil ik gebruiken om met de instellingen en de studenten over het advies te spreken. Samen kunnen we de discussie over een aantal thema’s verder brengen.
Dan denk ik bijvoorbeeld aan: Hoe gaan we verder met de aanbevelingen rond de aansluiting vo-ho en mbo-hbo? Daarbij vind ik wat de commissie zegt over de arbeidsmarkt voor mbo’ers heel belangrijk. Daar blijft behoefte aan. We moeten dus niet puur en alleen inzetten op doorstroom van de mbo’ers.
Wat we doen met de suggesties rond meer gevarieerde leerwegen en de noodzaak van profilering vind ik ook thema’s om te bespreken.
Tegelijkertijd zal ik proberen om op een aantal andere thema’s de besluitvorming door een nieuw kabinet zo goed mogelijk voor te bereiden.
Het gedachtegoed in dit rapport moeten we met z’n allen op de agenda houden. Als ik daar in mijn demissionaire periode nog een bijdrage aan kan leveren, doe ik dat graag.