Toespraak minister Hirsch Ballin bij FNV-conferentie ‘Agressie en geweld op het werk’

Dames en heren,

Hartelijk dank voor uw uitnodiging om vandaag te spreken over agressie en geweld op het werk. Heel goed dat de FNV dit onderwerp heeft opgepakt en ook van haar kant ertegenop komt dat twee op de drie werknemers met een publieke taak te maken hebben met agressie en geweld.

In uw uitnodiging staat dat “elke werknemer recht heeft op een veilige werkplek”. Vaak nog – te vaak – associëren we een veilige werkplek met materiële zaken, zoals het dragen van een helm, veilige apparatuur of een stevige bouwsteiger. In wet- en regelgeving en in de CAO’s zijn over deze arbeidsomstandigheden - terecht - veel afspraken gemaakt. Minder snel denken we bij een veilige werkplek aan allerlei vormen van agressie en geweld die mensen tegen kunnen komen op de bus, op de ambulance of voor de klas. Hier is pas de laatste jaren meer aandacht voor, en over deze vormen van veiligheid is veel minder vastgelegd in wet- en regelgeving en in CAO’s.

Dit minder grijpbare aspect van een veilige werkplek verdient blijvend alle aandacht en daadkracht, van het kabinet, van de werkgevers en werknemers, maar zeker van de vakbonden!

Ooit zijn de vakbonden opgericht om arbeiders een stem te geven en een einde te maken aan de slechte omstandigheden waarin zij hun werk moesten doen. Ook nu speelt de vakbeweging een belangrijke rol in het streven naar veilig werk. Ik denk daarbij niet uitsluitend aan jaarlijkse actiedagen en alarmerende posters en pamfletten.
Lawaai is weliswaar nuttig en nodig om het probleem te signaleren, maar het is vooral nodig dat er concrete afspraken worden gemaakt met werkgevers aan de CAO-tafels, dat het onderwerp stelselmatig wordt geagendeerd door werknemers en werkgevers en dat u – en ik kijk daarbij ook naar de leden van de medezeggenschap - de verantwoordelijken erop aanspreekt als ze hun taak verzaken.

Mijn boodschap is dat het ook anno 2010 nodig is om werknemers een stem te geven voor een veilige werkplek. Het komt nog te vaak voor, dat over agressie en geweld wordt gezwegen en dat we vervallen in een soort berusting. Het heeft de hoogste prioriteit van het kabinet om dit berusten te doorbreken, maar daar hebben we ook u als vakbeweging, voor nodig.

Laat ik – om dit te illustreren – iets citeren uit een opiniestuk dat in februari in het dagblad Trouw stond. Het is geschreven door een voormalige huisarts die onderzoek heeft gedaan naar geweld in de huisartsenpraktijk. Ik citeer: “Bij gesprekken met collega’s die agressief waren bejegend viel op de neiging tot ‘dissimilatie’: ach, het is allemaal zo erg niet. Het kwam dan ook niet bij hen op om aangifte te doen bij de politie. Huisartsen moeten met iedere patiënt om kunnen gaan. Binnen de beroepsgroep bemerkte ik geen compassie met het slachtoffer maar eerder het tegendeel. De agressie was het signaal dat een collega gebrekkig communiceerde: de arts faalde!” Einde citaat.

De problematiek die de schrijver hier signaleert is veel breder dan de huisartsenpraktijk. Ook bij veel andere beroepsgroepen is terughoudendheid om melding te doen of om aangifte te doen van agressie en geweld. Het is ook de ervaring die mijn medewerkers van het ministerie hebben als ze contact opnemen met slachtoffers van agressie en vragen of ze aangifte gaan doen. Te vaak horen ze dat de betrokkene de zin er niet van inziet, er is het idee dat zo’n aangifte lang blijft liggen of niet serieus wordt genomen. Ook angst en schaamte spelen een rol.

65% van de medewerkers met een publieke taak had vorig jaar te maken met agressie en geweld. Dat is alarmerend hoog. Maar de aangiftebereidheid is veel te laag.

  • 44% van de slachtoffers heeft fysiek geweld niet besproken met de leidinggevende.
  • 72% doet geen aangifte of melding bij de politie van fysiek geweld.
  • 37% zegt bovendien dat de organisatie geen actie heeft ondernomen tegen de dader.

Kijk ook naar de lage aangiftecijfers uit het onderzoek dat mevrouw Jongerius net presenteerde. Dit zijn geen cijfers waaruit blijkt dat we een vuist maken. Ook de Arbeidsinspectie gaf vorige week het signaal af dat werkgevers in de publieke sector het er teveel bij laten zitten.

Berusting moet veranderen in weerbaarheid. Niemand komt aan onze mensen. Er moet een cultuur ontstaan dat het normaal is dat je incidenten bespreekt, dat je er melding van maakt en dat je werkgever meteen klaar staat om je hierbij te helpen en eventueel zelf aangifte doet, met het slachtoffer als getuige. Het is volstrekt onacceptabel dat mensen ermee weg komen.

Hier ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid van kabinet, werknemers, werkgevers en vakbeweging.

Een krachtig antwoord begint bij de werknemer die daadwerkelijk melding maakt van alle voorvallen van agressie en geweld.

Medewerkers die dit doen, nemen zo ook hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid van hun collega’s die hetzelfde kan overkomen.
Het melden van een incident brengt een proces in beweging van aangifte, opsporing en vervolging, dossieropbouw en het verhalen van schade.

Ik ben mij ervan bewust dat er mensen zijn die twijfelen over het doen van aangifte vanwege het vermeende risico op wraakacties. Daarom benadruk ik altijd dat werknemers bij het doen van aangifte kunnen kiezen voor het domicilie, waarbij ze niet hun privé-adres hoeven op te geven, maar het adres van hun werkgever.

Verder is het cruciaal dat de betrokken werknemer er niet alléén voor staat, maar dat hij ten eerste goede begeleiding krijgt vanuit de werkgever en ten tweede ook doortastend wordt geholpen door de politie en het openbaar ministerie.

Mijn ervaring was dat dit nogal wisselend gebeurde en daarom hebben we een paar concrete maatregelen genomen om meer daadkracht en duidelijkheid te creëren.

Ten eerste hebben zo’n 5000 werkgevers onlangs een handreiking gekregen voor een effectief veiligheidsbeleid. Deze bevat concrete stappen die ze kunnen nemen bij incidenten, van registratie en het doen van aangifte, tot het verlenen van nazorg. Er staan ook handvatten in om incidenten te voorkomen, zoals periodieke trainingen.

Ik zal zelf als werkgever er ook voor blijven zorgen dat het rijks- en politiepersoneel goede bescherming heeft. Het is in dat opzicht goed dat de politieleiding vorige week heeft besloten dat ze in alle korpsen dezelfde aanpak hanteren als een van de dienders slachtoffer is van agressie of geweld.

Vandaag zijn alle secretarissen-generaal bij elkaar, ook om dezelfde uniforme aanpak af te spreken voor hun medewerkers van de sector Rijk. Daarnaast heb ik de afgelopen maand met de politie en het openbaar ministerie afgesproken dat aangiften van medewerkers met een publieke functie op een eenduidige manier worden behandeld.

Dergelijke aangiften krijgen standaard prioriteit bij opsporing en vervolging, dossiers worden geoormerkt zodat ze sneller kunnen worden afgehandeld en er wordt altijd geëist dat de schade wordt verhaald.

We werken al enige tijd met een verhoogde strafeis voor verdachten van een misdrijf tegen mensen met een publieke taak, juist om te voorkomen dat die publieke taak in het geding komt. Agressie tegen ambulancebroeders kan immers tot gevolg hebben dat ze het werk niet goed kunnen uitvoeren, en hier kunnen alle andere mensen ook het slachtoffer van worden. Die - hogere - strafeis wordt door de officier in 86% van de gevallen ook daadwerkelijk gesteld. Dat is een heel wezenlijk signaal dat de samenleving dergelijk gedrag niet accepteert.

Tot slot. De afgelopen jaren heeft het kabinet met het programma veilige publieke taak fors geïnvesteerd om het onderwerp breed onder de aandacht te brengen en hoog op de agenda te houden. Er zijn veel maatregelen genomen, van supersnelrecht, cameratoezicht, gebiedsverbod en hogere strafeisen. Er is in mijn ogen alle reden voor blijvende urgentie.

Allereerst natuurlijk vanwege het persoonlijke leed dat mensen met een publieke taak wordt aangedaan. Maar er is meer. Het betreft medewerkers die zich inzetten voor de samenleving en die opkomen voor mensen die zelf worden bedreigd of zelf in een kwetsbare positie verkeren. Als zij hun taak niet goed kunnen verrichten, komen wezenlijke zorgtaken van de overheid in het geding. Daarom is het van groot belang dat we de blik vooruit werpen en verder kijken dan deze kabinetsperiode.

De vakbeweging is onmisbaar om de werknemers en werkgevers stelselmatig bij de les te houden. De strijd tegen agressie en geweld tegen mensen met een publieke functie mag niet afhankelijk zijn van een Haags programma. Een veilige publieke taak behoort hoog op de prioriteitenlijst te blijven staan van werknemers en werkgevers.
Juist de vakbeweging kan hier iets aan doen. Ze heeft een cruciale rol als aanjager en ik ben dan ook blij met deze conferentie die blijk geeft van uw verantwoordelijkheidsgevoel op dit punt. U kunt uw leden in de ondernemingsraden erop aanspreken en hen helpen in hun zorgtaak voor de arbeidsomstandigheden. U kunt het onderwerp blijven aankaarten in de CAO-onderhandelingen en concrete afspraken maken over het registreren van incidenten, het doen van aangifte en het altijd verhalen van de schade op de dader. Ik verwacht dan ook na vandaag nog veel van u te horen.