Kamerbrief inzake beantwoording vragen van de leden Irrgang en Polderman over visserijrechten
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Irrgang en Polderman over Kamervragen over visserijrechten. Deze vragen werden ingezonden op 4 februari 2010 met kenmerk 201Z02227.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
G. Verburg
Antwoorden van de heer Verhagen, Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vragen van de leden Irrgang en Polderman (SP) over Kamervragen over visserijrechten.
Vraag 1
Is het waar dat de Europese Unie visserijrechten betaalt, middels de visserijpartnerschapsovereenkomsten voor toegang van de Europese vissersvloot tot het zeegebied van derde landen, bijvoorbeeld de 80 miljoen euro aan Mauritanië? 1)
Antwoord
Ja, de EU stelt in het kader van visserijpartnerschappen fondsen ter beschikking van partnerlanden, zie ook de kamerbrief van de Minister van LNV van 15 juni 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21501-32, nr. 342).
De visserijpartnerschapsovereenkomsten hebben als doel enerzijds communautaire vaartuigen toegang tot bepaalde wateren te verschaffen en anderzijds de capaciteit van de partnerlanden om visserij in hun wateren te verduurzamen, te versterken.
Parallel hieraan betalen Europese vissers die binnen deze partnerschapsovereenkomsten willen vissen voor de benodigde individuele licenties rechtstreeks aan de overheden van de partnerlanden.
In 2009 is door de Europese Unie EUR 76 miljoen aan Mauritanië overgemaakt uit hoofde van de visserijpartnerschapsovereenkomst. Daarvan is EUR 16 miljoen gealloceerd ter versterking van duurzaam visserijbeleid in Mauritanië. Daarnaast is een bedrag van in totaal EUR 13,5 miljoen door Europese vissers betaald voor de visrechten. Dit bedrag gaat rechtstreeks van de ondernemers naar de Mauritaanse overheid.
Vraag 2
Is de situatieschets zoals gegeven in het artikel, waarin wordt omschreven hoe de lokale vissers steeds verder uit de kust moeten vissen of werkloos raken door de grootschalige buitenlandse visserij en de uitputting van de zee die daarop volgt, en de lokale economie bovendien stilvalt doordat de internationale handel domineert, waar? Deelt u de mening dat dit geen vorm is van duurzame visserij?
Antwoord
Er is een risico dat de aanwezigheid van grootschalige buitenlandse visserij schadelijk is voor de lokale economie in ontwikkelingslanden. Om dit risico te minimaliseren is in de Raad in 2004 afgesproken 1 dat de Europese partnerschapsovereenkomsten gebaseerd dienen te zijn op de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens over de omvang van de visbestanden en op de vraag of er een surplus is aan vis dat niet door de lokale vissers kan worden opgevist.
Daarnaast moeten de partnerschapsovereenkomsten de structurele ontwikkeling van de locale visserijsectoren in betrokken landen ondersteunen en versterken.
De implementatie van dit beleid heeft nog onvoldoende geleid tot duurzame visserijovereenkomsten met derde landen. Nederland onderschrijft dan ook de conclusies van de Europese Commissie in het groenboek “Hervorming van het gemeenschappelijk visserijbeleid” dat de steun voor de visserijsector in derde landen waarmee Europa een overeenkomst heeft, weliswaar heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van de visserijsector, maar onvoldoende op het gebied van armoedebestrijding en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen. Ook is Nederland het eens dat in het externe EU visserijbeleid meer rekening moet worden gehouden met de voedselzekerheidsstrategieën van de betrokken derde landen 2 .
Vraag 3
Vindt u uw inzet op voortzetting van deze visserijpartnerschapsovereenkomsten na 2012 in het kader van de herziening van het Gemeenschappelijke Visserijbeleid op voortzetting van deze visserijpartnerschapsovereenkomsten na 2012, gezien de situatie zoals geschetst wordt in het artikel, een goede ontwikkeling?
Antwoord
Ik verwijs voor het kabinetsstandpunt terzake naar de brieven van de Minister van LNV van 2 november 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 201, nr. 1), 1 december 2009 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 201, nr. 2).
Vraag 4
Ziet u de visserijpartnerschapsovereenkomsten als een vorm van ontwikkelingshulp, zoals lijkt te kunnen worden opgemaakt uit het algemeen overleg op 17 december 2009 over de toekomst van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid waarin u de visserijakkoorden met derde landen heeft geplaatst in het kader van ontwikkelingssamenwerking en expliciet de link heeft gelegd met ontwikkelingsdoelen en ontwikkelingsbudget? Zo nee, deelt u de mening dat lokale vissers beschermd moeten worden tegen deze uitbuiting? Zo ja, hoe draagt dit volgens u bij aan ontwikkeling?
Antwoord
Sinds 2004 worden in de partnerschapsovereenkomsten zowel de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid als van het communautaire ontwikkelingsbeleid nagestreefd.
Dit komt o.a. tot uiting in de mededeling 3 en de Raadsconclusies 4 van juli 2004 over de nieuwe vorm van visserijovereenkomsten, de Partnerschapsovereenkomsten (POVs). Hierin erkennen de Commissie en de Raad dat goede wetenschappelijke gegevens de basis moeten vormen van de overeenkomsten en dat de ontwikkeling van de lokale visserijsector van belang is. Zowel het derde land als EU hebben een gedeelde verantwoordelijkheid te zorgen voor een duurzame visvangst waarbij rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de lokale visserij.
Deze partnerschappen dragen bij tot de ontwikkeling van de lokale vissector in ontwikkelingslanden, maar nog op onvoldoende wijze, zoals ik in vraag 2 al heb aangegeven.
Vraag 5
Heeft uw voornemen om visserijpartnerschapsovereenkomsten aan te gaan in het kader van ontwikkelingssamenwerking gevolgen voor het Europese hulpbudget? Wordt dit gezien als official development assistance (ODA)-relevante hulp? Wordt er, nu al Europees ontwikkelingsgeld aan besteed of zijn er plannen om dit te gaan doen?
Antwoord
De Europese Commissie heeft het voortouw in het aangaan van visserijpartnerschapsovereenkomsten. Betalingen onder de visserijpartnerschapsovereenkomsten worden niet gedekt uit ODA-middelen. Deze betalingen gaan dus niet ten koste van het Europese hulpbudget (EOF of anderszins).
Vraag 6
Bent u van mening dat de visserijpartnerschapsovereenkomsten nu duurzaamheidswinst opleveren voor de betreffende gebieden? 2)
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 2.
Vraag 7
Wat gebeurt er met het niet bestede Europese ontwikkelingsgeld waar in genoemd algemeen overleg over werd gesproken, en om welk bedrag gaat het? Waarom wordt dit geld niet besteed aan nuttige hulp? Is het beeld waar dat dit een “graaipot” is voor andere beleidsterreinen? 3)
Antwoord
Er bestaan in Europees kader verschillende instrumenten ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking. De belangrijkste faciliteit voor de landen van Sub-Sahara Afrika (inclusief Mauritanië) betreft het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Op dit moment worden gelden gecommitteerd onder het zogenaamde 10e EOF, dat de committeringsperiode 2008-2013 beslaat. Er lopen daarnaast programma’s, opgestart in de periode voor 2008. De beschikbare middelen worden voor het grootste gedeelte landenspecifiek ingezet, waarbij de toewijzing per land geschiedt op basis van allocatie criteria. Middelen die niet kunnen worden gecommitteerd voor het einde van een gegeven committeringsperiode kwamen tot nog toe altijd toe aan de algemeen beschikbare middelen voor de volgende committeringsperiode. Zo werd in 2008 het 7e EOF formeel afgesloten, waarbij resterende fondsen (1,7% van de totaal beschikbare middelen) werden overgeheveld naar het 9e EOF.
Aangezien de Europese Commissie de afgelopen jaren veel werk heeft gemaakt van het versterken van administratieve procedures en het verkorten van doorlooptijden, is de uitputting van de per land beschikbare middelen over het algemeen zeer hoog. Eind 2009 was reeds 40% van het 10e EOF (waarvan de committeringsperiode loopt tot 2013) gecommitteerd. In sommige specifieke situaties blijven de committeringen achter. Een voorbeeld is Mauritanië, waar als gevolg van de staatsgreep in augustus 2008 de hulp grotendeels werd opgeschort. Op 25 januari jl. is besloten de hulprelatie te hervatten. Daarbij zijn alle aan Mauritanië gealloceerde middelen nog beschikbaar.
Alle bestedingen uit het Europees Ontwikkelingsfonds moeten voldoen aan de OESO DAC criteria. Er kan dus geen sprake zijn van uitgaven die niet als ODA kunnen worden aangemerkt. Daarmee is het beeld van “graaipot” onterecht.
1) Trouw, 28 januari 2010: “Help arme vissers: hou de dieven weg”
2) Zie bijvoorbeeld de nota “Vis, als duurzaam kapitaal; De Nederlandse visie op het nieuwe Europese visserijbeleid”, p.25 laatste alinea
3) Citaat van minister Verburg: “De heer Polderman heeft gevraagd naar de derdewereldlanden. Het is van groot belang dat hij zich realiseert dat hier ook ontwikkelingssamenwerking een rol speelt. Ook vanuit Europees oogpunt speelt die een rol. Het luistert dus heel nauw bij de vormgeving van de afspraken die gemaakt worden. Daarom is er Europees beleid en dat zal steeds zorgvuldig moeten worden bekeken. Als er inderdaad ontwikkelingssamenwerkingsdoelen gerealiseerd worden, vinden wij dat daar Europees geld aan besteed mag worden. Er is heel veel Europees ontwikkelingsgeld dat niet besteed wordt en dat is ontzettend jammer. Dit kan bijdragen aan ontwikkeling,werkgelegenheid, onderwijs et cetera ( http://parlisweb/parlis/document.aspx?id=XREMOVEBLOCK Herziening van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid 32 201 nr 10)
1 15.07.2004 11485/04 - Adoption of Council conclusions on a Communication from the Commission on integrated framework for fisheries partnership agreements with third countries .
2 COM 169/2009
3 23.12.2002. COM(2002) 637 final. Communication from the Commission on an integrated framework for fisheries partnership agreements with third countries.
4 15.07.2004 11485/04 - Adoption of Council conclusions on a Communication from the Commission on integrated framework for fisheries partnership agreements with third countries
Pagina 5 van 5 |