Kamerbrief aan de Eerste Kamer betreffende Informatievoorziening inzake Europese dossiers
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de werkzaamheden van uw Kamer voor een geregelde behandeling van de initiatieven van de Europese Commissie. Mede namens de Minister President en collega-bewindslieden verwelkom ik de inspanningen van uw Kamer om de werkwijze met de Europese voorstellen transparant en inzichtelijk te maken en om vorm te geven aan de samenwerking op dit vlak met de Tweede Kamer.
Ik heb uw notitie aan alle departementen gestuurd.
Graag ondersteun ik uw wens om tijdige wederzijdse informatie-uitwisseling over Europese initiatieven, dat wil zeggen vóórdat in Brussel de onderhandelingen over de voorstellen beginnen. Ik ga derhalve graag in op uw verzoek om overleg over een goede afstemming van de informatievoorziening mede ten behoeve van de toepassing van het parlementaire voorbehoud, zoals vermeld in artikel 4 van de Rijkswet van 10 juli 2009 houdende goedkeuring van het Verdrag van Lissabon.
In dit verband licht ik graag kort de kabinetsvisie op de artikelen 3 en 4 van de Goedkeuringswet toe. Het Verdrag van Lissabon voorziet in uitbreiding van het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement, hetgeen altijd een belangrijke doelstelling van de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement is geweest. Als gevolg van de uitbreiding van de democratische controle op Europees niveau, is het bereik en blokkerend effect van het instemmingsrecht van het Parlement beperkt tot een viertal artikelen van het EU-werkingsverdrag.
Voor de terreinen waarop artikel 3 niet van toepassing is geldt de regeling uit artikel 4 van de Goedkeuringswet. Het daar beschreven voorbehoud beoogt de nationale parlementaire controle te versterken. In uw brief en de daarbij meegezonden bijlagen, met name bijlage II, wordt onder meer ingegaan op de toepassing van artikel 4. Gelet op de wetsgeschiedenis lijkt het mij beter dat wij niet spreken over een parlementair behandelvoorbehoud, maar de term hanteren die ook in de wet wordt gebruikt, te weten “parlementair voorbehoud”. Zoals ik in uw Kamer heb aangegeven is “het parlementair voorbehoud volstrekt in lijn met wat nu in veel andere parlementen gebruikelijk is”. Het biedt de Nederlandse regering in Brussel de gelegenheid om in de onderhandelingen te zeggen: “het parlement is het er nog niet mee eens”. Met andere woorden daardoor kan de regering in Brussel uitdrukking geven aan de wens om nog geen definitief standpunt te bepalen; het betekent niet dat de regering op juridische gronden zou moeten weigeren om mee te werken aan de totstandkoming van het voorliggende voorstel. Er is een duidelijk onderscheid met artikel 3 van de goedkeuringswet en het lijkt mij zaak om dit ook in het taalgebruik tot uitdrukking te laten komen.
Op 4 november 2009 heb ik met de Tweede Kamer een goed overleg gehad over de informatievoorziening over Europese onderwerpen in brede zin. Ik kan mij voorstellen dat ik met uw Kamer een vergelijkbaar overleg heb. Ik ga er daarbij vanuit dat ten gevolge van het opheffen van de poortwachtersfunctie van de Vaste Commissie voor Europese Samenwerkingsorganisaties de overige vaste commissies in uw Kamer tevens soortgelijk overleg zullen beleggen met de betrokken vakminister.
Met de Tweede Kamer zal wederom een Algemeen Overleg plaatsvinden (wellicht in april a.s.) over het nieuwe Wetgevings- en Werkprogramma van de Europese Commissie.
Het kabinet is zich bewust van het belang van een adequate en tijdige informatievoorziening aan beide Kamers van het parlement voor een doeltreffende behandeling van voorstellen van de Europese Commissie. Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer van oktober 2009 bleek dat sinds 2004 het beeld van de tijdigheid in 2008 een stuk verbeterd was. Ondermeer bleek daaruit ook dat het parlement de meerderheid van de fiches nog vóór de raadsbehandeling in Brussel ontvangt. Dit is van belang om het parlement de gelegenheid te geven invloed uit te oefenen op de besluitvorming in Brussel en meer in het bijzonder voor het, wanneer nodig, inroepen van het parlementair voorbehoud.
Mede namens mijn collega-bewindslieden bevestig ik graag in deze brief (referte mijn brief aan het parlement van 29 juni 2009 over de evaluatie van de BNC fiches en –procedure, Kamerstuk 22 112 884), dat de inhoudelijke kwaliteit alsmede de verdere verbetering van de tijdigheid van de BNCfiches belangrijke aandachtspunten blijven. Zoals ook in de brief van 29 juni 2009 aangegeven blijft het kabinet streven naar een termijn van 6 weken voor fiches over voorstellen voor wetgeving en van 3 weken voor fiches over voor Nederland belangrijke voorstellen. Dit om te voorzien in de best mogelijke informatie-uitwisseling tussen kabinet en parlement.
Ik heb uw opmerking over de toezending aan het parlement van kabinetsreacties op groen – en witboeken van de Europese Commissie ter harte genomen. Ik heb hiervoor aandacht gevraagd bij de departementen; ik zal erop toezien dat kabinetsreacties steeds en tijdig aan beide Kamers van het parlement worden aangeboden.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen