Who’s in Control: the (r)evolution of management
"Globalisering vraagt om internationale samenwerking, om collectieve actie. Ik denk dat het internationale stelsel vrij ingrijpend op de schop moet. De G20 zou wel eens een prachtig voorbeeld kunnen worden van een nieuwe manier van samenwerken. Een nieuw partnerschap als voorportaal naar de VN."
Hartelijk dank Kees van Rooijen,
Thank you very much Ms. Lucy Hockings,
Goedemorgen dames en heren,
Het doet me veel plezier deel te nemen aan de Star Management Week. Deze conferentie draagt als intrigerende titel: Who’s in Control? Ik moet zeggen dat ik me dat ook wel eens afvraag, als ik ’s avonds laat thuis kom en mezelf nog door een zware tas papier heen moet worstelen, of als ik ’s ochtends op kantoor kom en een blik werp op het schema voor de dag. Dan denk ik: dit is toch echt out of control! Maar vandaag gaat het natuurlijk niet om dit soort microanalyses, vandaag willen we het hebben over de macrovraagstukken: wie bestiert de wereld? Hoe bieden we met elkaar het hoofd aan de uitdagingen van de 21e eeuw? Daar kan ik als minister van Buitenlandse Zaken wel iets over zeggen – het gebrek aan controle over de organisatie van mijn persoonlijk leven laat ik maar buiten beschouwing. Dan had ik maar bedrijfskunde moeten gaan studeren aan de Erasmus Universiteit!
Laat ik beginnen met een beeld te schetsen van wat er allemaal op ons af komt. Dat zijn geen kleinigheden. Klimaatverandering. Internationaal terrorisme. De proliferatie van massavernietigingswapens, inclusief nucleaire technologie en nucleair materiaal. Pandemieën. De financieel-economische crisis. Die uitdagingen hebben één ding met elkaar gemeen: ze zijn allemaal grensoverschrijdend. Geen land ter wereld kan zich er aan onttrekken. Ik neem even de financieel-economische crisis als voorbeeld. Iets dat begon in Amerika, met het ineenstorten van de hypotheekmarkt, stak – door de koppeling van de financiële markten - al snel de Atlantische oceaan over en spreidde zich in no time uit over de hele wereld. Omdat markten zo met elkaar vervlochten zijn, laten de effecten van de crisis zich tot in de verste uithoeken voelen. Kapitaalstromen drogen op, de wereldhandel loopt terug, en al snel is de recessie een feit. In ons land, en elders. In ontwikkelingslanden vallen de hardste klappen, hoewel zij zelf part noch deel hebben aan het ontstaan van de crisis.
Dit, zou je kunnen zeggen, zijn de schaduwkanten van de globalisering. Waarmee ik overigens niet wil zeggen dat globalisering iets slechts is, iets verdorvens, zoals sommige anti-globalisten beweren. Helemaal niet. Globalisering is niet goed of slecht, het is gewoon iets neutraals. Het gebeurt en je kunt je er niet aan onttrekken. Die onderlinge verwevenheid, of onderlinge afhankelijkheid, zo je wilt, heeft ons natuurlijk ook veel goeds gebracht: handel en investeringen, toegang tot kennis en informatie, snelle communicatie. Daar profiteren we met z’n allen van. En Nederland zeker, met zijn open handelseconomie. Ons Bruto Binnenlands Product wordt voor meer dan de helft in het buitenland verdiend, met handel en investeringen.
Maar net zo goed als jullie allemaal fanatiek gebruik maken van het Internet, om van alles op te zoeken en contacten te leggen en te onderhouden met vrienden in alle delen van de wereld, doen terroristen dat ook. Een doe-het-zelf-pakket voor een zelfmoordaanslag vliegt net zo gemakkelijk de wereld over als een recept voor appeltaart. En als de banken in New York in de problemen komen, doen de banken in Londen en Tokio dat ook. Globalisering is geen keuzemenu, waarbij je kunt zeggen: doe mij wel graag de lusten, maar niet de lasten. Zo werkt het natuurlijk niet. We kunnen moeilijk met een vinger wijzen en zeggen: “jouw fout. Ruim jij de rotzooi even op”. Het raakt ons allemaal. En we zullen het ook samen moeten opknappen. Of het nu de financieel-economische crisis betreft, of klimaatverandering, of de strijd tegen terrorisme. In feite zijn dat allemaal bijeffecten van hetzelfde proces. En dat proces zullen we samen moeten managen, met als doel de lusten van globalisering voor de wereldgemeenschap te maximaliseren en de lasten te minimaliseren. Globalisering vraagt dus om internationale samenwerking, om collectieve actie. Nu komt die internationale samenwerking niet vanzelf tot stand. Het is moeilijk landen te laten samenwerken in dienst van het algemeen belang. Dat is altijd zo geweest, en dat is vandaag de dag niet anders. Sterker nog, het is vandaag de dag misschien zelfs nog wel lastiger. Daar is een aantal redenen voor:
Ten eerste zijn de machtsverhoudingen in de wereld aan het verschuiven. De relatieve macht van opkomende economieën als China en India neemt toe, en de relatieve macht van het Westen, van Europa, van Nederland, neemt af. Die verschuivende machtsverhoudingen leiden ook tot een verschuivend wereldbeeld. Het Westerse model, gebaseerd op een liberale markteconomie, geworteld in democratie en mensenrechten, is niet langer het vanzelfsprekende uitgangspunt. Opkomende machten hebben hun eigen ideeën over de koers die ze willen varen: en die is vaak een tandje autocratischer, zelfs totalitairder, dan ons lief is. Je ziet bijvoorbeeld dat mensenrechten in toenemende mate worden afgedaan als een westerse uitvinding, die in andere delen van de wereld niet van toepassing zouden zijn. Volgende maand is het twintig jaar geleden dat de Muur viel. De optimistische gedachte die toen gold, dat de hele wereld zich in onze richting zou ontwikkelen, is niet bewaarheid.
Luuk van Middelaar vroeg zich onlangs in een column in NRC zelfs af of het Westen nog wel bestaat. “Het Westen stond in zijn zelfbeeld tegenover het communistische Oosten en het onderontwikkelde Zuiden. Die tegenposities verloren met het einde van de Koude Oorlog en de globalisering sinds 1989 aan betekenis. Met de opkomst van Azië verdwijnt bovendien voor het eerst in vijfhonderd jaar de centrale positie van de landen aan de Atlantische Oceaan in de wereldeconomie.” Kortom, onze machtspositie heeft aan belang ingeboet en twee belangrijke pijlers van onze samenleving – markt en mensenrechten – staan mondiaal in een kwaad daglicht. Dat is geen florissante uitgangspositie.
Ook de mechanismen waarmee internationale samenwerking vorm moet krijgen, kraken in hun voegen – en dat is óók een gevolg van die verschuivende machtsverhoudingen. Nieuwe spelers eisen een grotere rol op, op het wereldtoneel, en dat is begrijpelijk. Het is niet meer van deze tijd dat het belangrijkste orgaan dat over vrede en veiligheid oordeelt – de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties – nog is samengesteld op grond van de naoorlogse verhoudingen in de wereld. En het geeft al helemaal geen pas dat de President van de Wereldbank per se een Amerikaan moet zijn, en de President van het IMF per se een Europeaan. Dat kunnen ze in 1944 wel mooi bedacht hebben in Bretton Woods, maar 65 jaar later bevinden de snelst groeiende economieën zich in Azië, dat compleet wordt buitengesloten.
De stem van China, de tweede economie van de wereld, telt maar voor 3% mee in het IMF. Waarom zou China zich dan geroepen voelen miljarden bij te dragen aan financiële reddingsoperaties die via het IMF vormgegeven moeten worden? Wat je dan ziet gebeuren is dat grote spelers buiten het systeem om gaan handelen: de legitimiteit van de organisaties die onze internationale samenwerking structuur moeten geven, brokkelt af. Voor een land als Nederland is dat slecht. Wij ontlenen als handelsland juist bescherming aan die internationale ordening. Voor ons is het van belang dat alle spelers zich aan de internationale spelregels houden. Dat zorgt voor voorspelbaar gedrag en een stabiele omgeving, en daar vaart onze economie wel bij.
Dames en heren,
De mogelijkheden tot succesvolle internationale samenwerking lijken dus beperkt: door uiteenlopende nationale belangen, verschil van inzicht over wat universele waarden zijn en tekortschietende organisaties. Dat zijn allemaal trends die niet vrolijk stemmen. Maar gelukkig kan ik daar ook iets positiefs tegenover zetten. De wil om internationaal samen te werken is namelijk de afgelopen periode wel aanzienlijk groter geworden. En dat komt doordat iedereen doordrongen is van de noodzaak van internationale samenwerking. Ik zei het in het begin al: geen enkel land kan de problemen van deze tijd alleen oplossen. We hebben elkaar nodig. En dus drijven de grensoverschrijdende uitdagingen van de 21e eeuw ons terug in elkaars armen. Nationaal belang en algemeen belang gaan tot op zekere hoogte gelijk op, deze dagen. President Obama is wel de verpersoonlijking van deze trend. Hij wordt door het Nobel comité geprezen voor het scheppen van een nieuw internationaal klimaat. En inderdaad, wat hij aan outreach heeft gedaan – richting moslims, richting Rusland, richting China, richting Europa- is indrukwekkend. Maar hij is niet de enige die een nieuw internationaal elan probeert te verwezenlijken.
President Hu Jintao van China sprak tijdens de afgelopen Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York over de noodzaak klimaatverandering tegen te gaan, en hij noemde in één adem China’s bereidheid zijn verantwoordelijkheid te nemen. Dat is óók een mijlpaal. De Amerikanen en de Russen onderhandelen samen over een nieuw verdrag om het aantal lange afstandsraketten terug te dringen, een belangrijke stap op weg naar een kernwapenvrije wereld. En de G20 heeft een aantal succesvolle bijeenkomsten gehouden die niet alleen in symbolisch opzicht belangrijk waren om de financieel-economische crisis in de wereld te beteugelen. Er werden ook concrete maatregelen afgesproken. Allemaal voorbeelden die er op wijzen dat het gesternte voor internationale samenwerking nu gunstiger staat. Waar een wil is, is een weg. En ik kan constateren, dat die wil steeds nadrukkelijker wordt geventileerd. We kunnen niet anders; er is geen alternatief.
Even terug naar het thema van vandaag: who’s in control: the (r)evolution of management. Wat moet er gebeuren, om succesvolle internationale samenwerking tot stand te brengen? Ik denk dat het internationale stelsel vrij ingrijpend op de schop moet. Dan heb ik het dus over de organisaties die door middel van recht en regels de betrekkingen tussen landen regelen. Te beginnen met de internationale financiële instellingen, en met de Verenigde Naties. Als die hun rol in de wereld waar willen blijven maken, kunnen radicale hervormingen niet achterwege blijven. We moeten opkomende machten meer gewicht geven – daar tegenover moet staan dat die opkomende machten dan ook hun internationale verantwoordelijkheid nemen en op basis van hun grotere gewicht bijdragen. No representation without taxation. Ik zou dus eerder pleiten voor een revolutie dan een evolutie: het is geen kwestie van het dak repareren, we hebben echt een nieuw dak nodig, willen we een internationale ordening scheppen waarin we ons allemaal thuis voelen, waarin de belangrijkste spelers in de wereld een plaats aan tafel hebben, en waar nog steeds zaken gedaan kunnen worden.
Tegelijkertijd leert de ervaring dat het vaak met kleine stapjes gaat: dus toch meer een evolutie. En soms is het ook niet meteen inzichtelijk, of iets nu een revolutie of een evolutie is. Neem de opkomst van de G20. Die club bestond al jaren, het was een overlegorgaan van ministers van Financiën, dat een beetje een sluimerend bestaan leidde. En nu zie je, dat dankzij de financiële crisis, de zeggenschap van die G20 ineens vele malen groter is geworden. Dat dáár de richtingen worden uitgezet, dat dáár het beleid in de steigers wordt gezet. Dat komt natuurlijk omdat die G20 een aantal belangrijke voordelen heeft boven andere clubs: er maken twintig plus twee landen deel van uit, die beter regionaal gespreid zijn dan bij de G8 het geval is, waardoor het een stuk inclusiever, en daarmee legitiemer, wordt. En tegelijkertijd is de club nog klein genoeg om daadkrachtig te kunnen zijn, het verzandt niet in het eindeloos voorlezen van verklaringen zoals je bij de VN vaak ziet gebeuren. Ik denk dat die G20 wel eens een prachtig voorbeeld zou kunnen worden van een nieuwe manier van samenwerken. Een nieuw partnerschap als voorportaal naar de VN. Vrij revolutionair eigenlijk. En ook een hele duidelijke wake up call voor de VN: die organisatie moet zich echt aanpassen, wil ze haar mondiale legitimiteit behouden.
Dames en heren,
Ik heb de wereld in een paar pennenstreken met u doorgenomen. Nu wil ik graag stil staan bij hoe Nederland zijn belangen behartigt in die veranderende wereld. Ook voor ons land geldt dat we ons niet kunnen onttrekken aan wat er om ons heen gebeurt. Nederland is geen eiland. Ook al grijpt de “eilandmentaliteit” in ons land wel om zich heen. Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling, waar ik me met hand en tand tegen zal blijven verzetten. Want het is niet zo dat we hier onze eigen boontjes wel kunnen doppen, dat we niemand uit die grote boze buitenwereld nodig hebben. Politici die hun kiezers zo’n schijnwerkelijkheid voorschilderen, zijn onverantwoordelijk bezig. Hoe de vlag er hier bij hangt, wordt grotendeels bepaald door ontwikkelingen elders. Onze werkgelegenheid, onze veiligheid, ons leefklimaat en onze gezondheid hangen allemaal ook af van wat er buiten onze grenzen gebeurt. En dus moeten we daar bij zijn. Moeten we mee willen doen, mee willen praten, mee willen beslissen. Als we ons geen rekenschap geven van de wereld om ons heen, als we niet het onderste uit de kan halen om internationale ontwikkelingen in een richting te sturen die voor ons gunstig is, dan zullen we hier in Nederland slechter af zijn. Dan kost ons dat banen, dan zetten we onze veiligheid op het spel, dan leveren we in op de kwaliteit van ons leven.
Daarom kies ik voor een actieve internationale betrokkenheid. Sommige mensen denken misschien dat ik dat doe omdat ik het leuk vind om met Hillary Clinton op de foto te gaan. Maar dat is echt bijzaak. En bovendien staat zij er toch altijd beter op dan ik. Het gaat me helemaal niet om die foto. Het gaat me niet om het feestje. Het gaat me niet om de persoon van Maxime Verhagen. Of om de persoon van Wouter Bos, for that matter. Het gaat me er om dat de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, dat de Nederlandse minister van Financiën, een stem heeft in de wereld. En dat die stem gehoord wordt. We schuiven niet aan bij de G20 omdat we zo nodig aan die tafel moeten zitten. Nee, we schuiven daar aan om op te komen voor Nederlandse belangen. Zodat we protectionisme in de wereld kunnen tegengaan. Om Nederlandse exporten veilig te stellen en om Nederlandse banen te sparen. Daarom doen we mee. Idem dito in Afghanistan. De geïntegreerde benadering van defensie, ontwikkelingssamenwerking en diplomatie, die uit onze koker komt, staat nu model voor de internationale aanpak in Afghanistan. Als wij op die manier kunnen bijdragen aan – uiteindelijk – een stabieler Afghanistan dat uitzicht heeft op een betere toekomst, dan vervullen we daarmee niet alleen een morele plicht ten opzichte van de Afghanen, maar dienen we daarmee ook ons eigen belang. Daarom doen we mee.
Meedoen om het meedoen is dus niet aan de orde. Ik streef er naar het Nederlands belang in de wereld te verdedigen, en daar zet ik het buitenlands beleid voor in, en de instrumenten die dat beleid ten dienste staan, zoals de Nederlandse ambassades, consulaten en business support offices in het buitenland.
Omdat we in ons eentje weinig kunnen uitrichten in de wereld, trekken we samen met anderen op. Allereerst natuurlijk via de band van de Europese Unie. De EU is toch het meest natuurlijke verlengstuk van de Nederlandse belangen. De Unie moet dan natuurlijk wel in staat zijn te leveren, zijn rol op het wereldtoneel vast te houden. Ik hoop dat we met het Verdrag van Lissabon in dat opzicht een stap vooruit kunnen maken: met een vaste voorzitter van de Europese Raad en een Hoge Commissaris voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid die meer bevoegdheden heeft. Die zouden Europa meer ‘smoel’ moeten geven in de wereld, en dat is hard nodig: de verschuivende machtsverhoudingen werken niet in ons voordeel. Naast onze Europese partners blijft de trans-Atlantische relatie voor Nederland van evident belang: Amerikaans leiderschap is in deze wereld onmisbaar om een aantal netelige kwesties aan te pakken: denk aan klimaatverandering, denk aan het faciliteren van een oplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict, denk aan het streven naar een kernwapenvrije wereld. Nederland heeft in de afgelopen periode ook nauwere aansluiting gezocht met landen met wie belangrijke waarden delen, maar die traditioneel een beetje buiten ons blikveld vielen: Australië, Nieuw Zeeland, Japan, Zuid-Korea, Brazilië.
Samen met onze wereldwijde partners proberen we landen zoveel mogelijk in te bedden in het internationale systeem. Ik zei het al, daar ontlenen wij als land bescherming aan en het biedt anderen ook bescherming. Daar zetten we dus hard op in. We doen dit vanuit een vast waardepatroon. Juist in een onzekere wereld, in een wereld waarin waarden als vrijheid, democratie en mensenrechten onder druk staan, in een wereld waarin er groepen mensen zijn die een ongezonde haat hebben ontwikkeld tegen onze manier van leven, vind ik het belangrijk om op te komen voor die waarden. Daarom heb ik mensenrechten een centrale plaats gegeven in het buitenlands beleid. Daar zit een morele component aan: ieder mens ter wereld heeft nu eenmaal recht op een menswaardig bestaan.
Maar er gaat ook een realistisch motief achter schuil: respect voor mensenrechten draagt bij aan veiligheid en welvaart in de wereld. En dat is goed voor Nederland, in zo’n omgeving kunnen wij zaken doen. Die waarden zijn voor mij dus geen loze woorden, ik val daar altijd op terug bij het nemen van beslissingen. Ik denk dat dat ook kenmerkend is voor goed leiderschap: je moet een visie hebben, weten waar je voor staat, welke kant je uit wilt. Als je dat weet, kun je veel gemakkelijker knopen doorhakken. En dan kun je ook veel gemakkelijker mensen voor je winnen. Een leider zijn. Ik moet in dat verband denken aan een uitspraak van de Amerikaanse auteur Eric Hoffer: The leader has to be practical and a realist, yet must talk the language of the visionary and the idealist. Of je nu minister bent of CEO, je moet visie hebben, anders val je door de mand. Dan laten mensen zich niet door je argumenten overtuigen. Dan blijft het een beetje een slappe hap, een klef compromis. Een goede manager maakt nog geen goede leider.
Dames en heren,
Nederland is geen grootmacht, maar we blazen op dit moment wel internationaal ons deuntje mee. Binnen de EU. Door de belangrijke bijdrage die we aan de Verenigde Naties leveren. Door een geloofwaardige donor te zijn, en als één van de weinige landen in de wereld de internationale norm van 0,7% van het BNP voor ontwikkelingssamenwerking te respecteren. Door een betrouwbare bondgenoot te zijn binnen de NAVO. Maar ook omdat we in veel landen een grote investeerder zijn. Omdat er een aantal belangrijke multinationals in Nederland gevestigd zijn. Omdat Rotterdam de grootste haven van Europa is, en de derde haven van de wereld. Omdat Nederland de zevende bancaire sector ter wereld heeft. We tellen mee. En ons land verkeert nu ook in een positie dat we in staat zijn mee te praten. Ik zal alles op alles zetten om te zorgen dat dat zo blijft. Omdat dat de beste garanties biedt op een gezonde toekomst voor ons land. Door onze internationale verantwoordelijkheid te nemen, dienen we het Nederlands belang. Dat is en blijft mijn inzet.
Ms. Hockings,
Als moderator wacht u vandaag nog een zware taak. Ik begon met te zeggen dat ik geen controle heb over mijn eigen leven. Ik zie nu ook dat time management niet mijn sterkste kant is. “Typisch voor politici”, zie ik u denken. “Daar gaat mijn schema.” Daarom rond ik snel af. Ik reken op nog wat pittige vragen en wat bruikbare ideeën uit de zaal, die immers niet alleen vol zit met toekomstige managers maar – daar mag ik in Rotterdam op vertrouwen – ook met leiders-in-spé.
Hartelijk dank voor uw aandacht.