We zijn er nog niet, maar we zijn onderweg
“De moderniseringsagenda heeft in het afgelopen jaar zonder twijfel geleid tot meer samenwerking tussen de verschillende partijen. Maar ik wil méér, ik wil onze activiteiten in de partnerlanden in de toekomst volledig integreren. Daarvoor zal ik mij het komende jaar dan ook inzetten. Met andere woorden: we zijn er nog niet, maar we zijn onderweg.”
Ik was afgelopen jaar erg blij de SER te kunnen verwelkomen als partner in ontwikkelingssamenwerking. In de zomer bezocht ik de Internationale Summer School van de SER. Ik trof daar een enthousiast gezelschap van ongeveer zestig jonge professionals uit bijna dertig landen, die mij unieke verhalen vertelden over hun ervaringen met samenwerking tussen maatschappelijke partijen. De Summer School is een initiatief dat goed past in mijn beleid gericht op groei en verdeling in ontwikkelingslanden. Een beleid dat recht doet aan de belangen van zowel werkgevers als werknemers. De dialoog tussen overheid, werkgevers en werknemers is hiervoor een absolute voorwaarde, vooral nu ontwikkelingslanden en nieuwe fase van modernisering ingaan.
Het mag duidelijk zijn dat er voor die dialoog geen blauwdruk bestaat. Er zal altijd maatwerk geleverd moeten worden. Soms kan een dialoog op bedrijfsniveau, zoals met steun van onze partners vaak gebeurt, al een eerste stap zijn op weg naar sociale dialoog op nationaal niveau.
Alexander, in het verleden heeft de SER adviezen uitgebracht over de rol van de private sector in armoedebestrijding. Ik hoop dat jouw Raad op korte termijn met een vervolgadvies komt. Wat mij betreft zou daarin de vraag centraal moeten staan hoe de rol van het bedrijfsleven, inclusief het Schokland-akkoord, kan worden versterkt met duurzame en volwaardige werkgelegenheid, armoedebestrijding en andere millenniumdoelen. Ik heb de afgelopen tijd zelf al vernieuwingen in gang gezet, zoals de omvorming van het ORET- naar het ORIO-programma. En de publiek-private samenwerking op terreinen als duurzame handel en energie begint goed op gang te komen. We gaan ons nu buigen over inclusieve groei in den brede; dat is nodig omdat het heel gecompliceerd is om de armste landen uit de huidige crisis te trekken. Maar ik hoop vooral dat we in de toekomst structureel kunnen samenwerken om de sociaaleconomische dialoog in ontwikkelingslanden te stimuleren.
Dames en heren, armoedebestrijding richt zich ook op het begin van de handelsketen: daar waar de grondstoffen worden geproduceerd. Vaak zijn dat ontwikkelingslanden. Ook werknemers in die landen moeten kunnen delen in het succes. Niet alleen door een redelijke beloning, maar ook door sociale voorzieningen en trainingsmogelijkheden. Vakbonden en werkgeversorganisaties – hier en daar – kunnen op die belangrijke punten het verschil maken. Zij kunnen zaken op de sociale agenda plaatsen, zij kunnen onderhandelen, zij kunnen een achterban mobiliseren. In landen als Ghana en Indonesië trekken Nederlandse werkgevers en vakbonden al samen op – complimenten daarvoor.
De moderniseringsagenda heeft in het afgelopen jaar zonder twijfel geleid tot meer samenwerking tussen de verschillende partijen. Maar ik wil méér, ik wil onze activiteiten in de partnerlanden in de toekomst volledig integreren. Daarvoor zal ik mij het komende jaar dan ook inzetten. Met andere woorden: we zijn er nog niet, maar we zijn onderweg.
Onze nieuwe Directie Sociale Ontwikkeling, DSO, is daarvan een goed voorbeeld. Beleid, coördinatie en – deels – uitvoering zijn onder één dak gebracht. Less is more. Ik weet dat het samenvoegen van twee directies niet eenvoudig was en ik wil alle mensen van DSO dan ook hartelijk danken voor hun grote inspanningen. Niet iedereen werkt tenslotte in een bureaucratie, waar het ingewikkeld is om dit werk voor sociale ontwikkeling te doen.
Dames en heren, ook 2010 wordt een boeiend jaar voor Ontwikkelingssamenwerking. Net als vorig jaar zal ook in 2010 bezuinigd moeten worden. Daarnaast is, zoals u ongetwijfeld weet, de heroverweging in volle gang. Dat is een exercitie die haar weerga in het naoorlogse Nederland niet kent. Ook OS wordt onder de loep wordt genomen: verschillende scenario’s op het gebied van uitgaven en prioriteiten passeren de revue. Wat betekent dat concreet? In elk geval dat we onze middelen nog scherper gaan inzetten om de millenniumdoelen te halen; dat zijn essentiële markeringen voor de bestrijding van armoede. Maar ook dat we op zoek gaan naar manieren om ons werk slimmer en efficiënter te doen. Dit moet gebeuren op een eerlijke wijze die niet ten koste gaat van de armen, die nieuwe kansen moeten krijgen. We moeten ook solidair met hen blijven.
Verder wordt over vier dagen het WRR-rapport gepresenteerd. Ik kan er inhoudelijk natuurlijk nog niets over zeggen, maar de verschijning van het rapport is hoe dan ook een erkenning van het feit dat Internationale Samenwerking belangrijker is dan ooit. Het gaat hier allang niet meer om hulp alleen, maar ook over grote vraagstukken als voedsel, klimaat en conflict.
2010 wordt ook het jaar van nieuwe verkiezingsprogramma’s. Ik hoop dat ontwikkelingssamenwerking daarin de plaats krijgt die het toekomt. Want in een wereld waarin we steeds afhankelijker van elkaar worden, is effectieve internationale samenwerking belangrijker dan ooit. Met ontwikkelingslanden, met andere donorlanden, met ngo’s, met het bedrijfsleven. Ontwikkelingssamenwerking is een zaak van iedereen: dat is de motor van mijn moderniseringsagenda. We gaan niet terug naar “business as usual” en zetten fors in op zaken als vredesprocessen en de follow-up van Kopenhagen.
Economische groei voor staat hoog op die agenda, dat is waar. Maar dat betekent niet dat ik investeringen in de sociale sectoren, in het maatschappelijk middenveld overboord gooi. Integendeel. Toegang tot gezondheidszorg en goede scholing zijn niet alleen mensenrechten, ze scheppen ook de voorwaarden voor groei en verdeling. Zonder een gezonde en geschoolde beroepsbevolking, zonder een maatschappelijk middenveld dat zich inzet voor de belangen van mensen die geen eten hebben, onderdrukt of gediscrimineerd worden, kan van groei überhaupt geen sprake zijn. Daarom zal de terechte aandacht voor Groei en Verdeling niet ten koste gaan van de sociale sectoren en blijf ik vasthouden aan de sociale agenda van de Nederlandse regering.
Wat houdt die agenda in? Op het gebied van gezondheidszorg blijft het terugdringen van de hiv/aids-pandemie prioriteit. Marijke Wijnroks is bij DSO aangesteld als nieuwe aids-ambassadeur. Zij zal de komende jaren het gezicht zijn van onze internationale inspanningen. Die inspanningen zetten we - met onze partners - voort, want ze zijn effectief. Het aantal hiv-geïnfecteerden in de lage- en middeninkomenlanden dat virusremmers krijgt, was eind 2008 gegroeid tot 4 miljoen. Een toename van 36 procent in één jaar en een vertienvoudiging ten opzichte van 2003. In de periode van 2006 tot 2008 zijn de prijzen van medicijnen bovendien met 40 procent gedaald.
Helaas is er ook een andere kant. Tegenover elke twee mensen die behandeling krijgen staan vijf nieuwe infecties. Er zal veel meer aandacht moeten komen voor preventie. Maar niets is moeilijker dan het beïnvloeden van stereotiepen, vooroordelen, taboes en religieuze overtuigingen. Met andere woorden: preventie staat hoog op de agenda, en dat zal ook zo blijven. Het is in dit verband ook interessant om te zien dat minister Clinton van sociale ontwikkeling een hoofdpunt maakt in het Amerikaanse ontwikkelingsbeleid.
We zijn er nog niet, maar we zijn onderweg.
Naast het terugdringen van hiv/aids, is ook het bestrijden van moedersterfte prioriteit. Sinds 1990 is er op dit punt nauwelijks verbetering zichtbaar en dat vind ik onaanvaardbaar. Tijdens de High Level Meeting die we afgelopen oktober samen met UNFPA in Addis Abeba hebben georganiseerd, spraken we al af om de investeringen in family planning te verhogen: meer dan 200 miljoen vrouwen willen minder of op een later tijdstip kinderen, maar hebben geen toegang tot voorbehoedsmiddelen. Ook gaan we veel meer aandacht besteden aan jongeren. Om de voormalige directeur van de International Planned Parenthood te citeren: ‘Het onthouden van seksuele voorlichting aan jongeren, staat gelijk aan hen geblinddoekt een mijnenveld insturen.’
Hier leg ik direct de link met onderwijs, van oudsher een belangrijk onderdeel van onze sociaaleconomische agenda. Een goed opgeleide vrouw weet voor zichzelf op te komen en is beter in staat te onderhandelen over veilige seks. Het centraal stellen van dienstverlening voor seksuele en reproductieve gezondheidszorg was dan ook de derde oproep die we in Addis deden. Dit betekent, naast verbeterde voorlichting en begeleiding tijdens zwangerschap en bevalling, dat bij complicaties doorverwezen kan worden naar goed uitgeruste klinieken. Het is enorm belangrijk ontwikkelingslanden daarbij te helpen. Neem nou een land als Jemen. Wat daar gebeurt kan grote invloed hebben op de rest van de wereld. Het land heeft – behalve met een fragiel staatsstructuur- te maken met afnemende water- en olievoorraden, onvoldoende onderwijs voor met name meisjes en een geboortecijfer van gemiddeld 7,1 kind per vrouw. Juist in zo’n land kan Nederland een katalyserende rol spelen op het gebied van water, onderwijs en family planning.
Dames en heren, Nederland is een prominente donor op het gebied van onderwijs. In het jaarlijkse rapport van de Global Campaign for Education staat Nederland steevast in de top-drie. We kunnen rustig zeggen dat Nederland een belangrijk aandeel heeft gehad in de enorme groei van het aantal leerlingen in het afgelopen decennium. In vergelijking met 2000 gaan nu 40 miljoen meer kinderen naar school. Om hieraan bij te dragen, heeft Nederland de afgelopen jaren ingezet op het herstel van onderwijsvoorzieningen in conflictgebieden. Zo financieren wij via UNICEF onderwijs in landen als Rwanda en Congo.
Maar ook hier geldt: we zijn onderweg, maar we zijn er nog niet.
Het aantal kinderen dat nog steeds geen onderwijs volgt wordt geschat op 75 miljoen. Daarnaast maken veel kinderen die wel naar school gaan, het basisonderwijs niet af en hebben daarom geen doorstroommogelijkheden.
Om de moeilijk bereikbare kinderen naar school te krijgen, blijven we richten ons op conflictgebieden en op meisjes, die nog altijd een achterstand ten opzichte van jongens hebben. Verder ga ik specifieker aandacht besteden aan kinderarbeid. Twee maanden geleden heb ik in Den Haag een interessante ontmoeting gehad met experts uit binnen- en buitenland, over de relatie tussen kinderarbeid en onderwijsbeleid. Naar aanleiding van die ontmoeting gaan we in partnerlanden meer aandacht vragen voor kinderarbeid. Bovendien gaan we met de ILO in gesprek over de financiering van speciale kinderarbeidprogramma´s. We gaan dat op een goede manier doen en er geen ‘vluggertje’ van maken
De enorme instroom van kinderen is vaak niet gepaard gegaan met verbetering van de onderwijskwaliteit. Dat is een belangrijke reden voor de hoge schooluitval in veel landen. Vooral in de bilaterale partnerlanden zet Nederland dan ook in op kwaliteitsverbetering. Daarom richt ik mij de komende tijd vooral op drie aandachtspunten. Drie: het bereiken van de moeilijk bereikbare kinderen. Twee: verhoging van de onderwijskwaliteit. Een: verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt.
Dat laatste is cruciaal, omdat voor de totstandkoming van duurzame ontwikkeling en economische groei een goed opgeleid kader nodig is. Daarbij gaat het om vaklieden op verschillende niveaus, maar ook om mensen die beleidsplannen kunnen opstellen, maatschappelijke hervormingen kunnen doorvoeren, het middenveld kunnen mobiliseren en kennis kunnen overdragen. Beroepsonderwijs is nu ook een onderdeel van de programma’s voor hoger onderwijs. En het komend jaar werken we in een tiental landen mee aan de totstandkoming van een betere aansluiting tussen beroeps- en het overige onderwijs.
In het verlengde daarvan investeren wij ook in capaciteitsversterking in de ontwikkeling en het gebruik van praktisch toepasbare kennis en technologie voor ontwikkeling. Het uitblijven van bijvoorbeeld de stijging in productie en productiviteit in de Afrikaanse landbouw is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan onvoldoende ontwikkeling en verspreiding van toegepaste kennis en lokale innovatie. Mijn onderzoeksprogramma werkt nu aan de totstandkoming van verbinding tussen gecentraliseerde wetenschappelijke kennis, en de alledaagse praktijk. Een voorbeeld hiervan is de ondersteuning van het African Economic Research Consortium. Internationaal investeer ik in toegepast agrarisch onderzoek dat moet leiden tot verhoging van de landbouwproductie en voedselzekerheid.
Om onderwijs en versterking van kenniscapaciteit ook internationaal hoog op de agenda te houden lever ik in 2010 een bijdrage aan de campagne ‘1Goal for Education’ van de Global Campaign for Education, een internationaal netwerk van ngo´s en onderwijsbonden in ruim 120 landen. In samenwerking met de internationale voetbalbonden en sterren als Robin van Persie, Thierry Henry en Ruud Gullit wordt het WK Voetbal In Zuid-Afrika aangegrepen om het belang van onderwijs voor iedereen onder de aandacht te brengen.
Dames en heren, ik kom op het derde en laatste punt bovenaan mijn sociale agenda. We hebben in Nederland een lange en rijke traditie van maatschappelijke partijen die vanuit hun eigen invalshoeken, thema’s en doelgroepen aan ontwikkeling bijdragen – ik sprak er aan het begin van deze toespraak al even over. In de loop van de jaren heeft dat geleid tot meer onderlinge samenwerking. Je ziet dat niet alleen bij noodhulpacties, maar ook in de bereidheid om samen na te denken over de aanpak van knelpunten op diverse terreinen. Het Kennisforum Onderwijs is een goed voorbeeld: daar is de afgelopen jaren - bijvoorbeeld - nagedacht over de aanpak van onderwijs in fragiele staten. Behalve in kennisfora wordt er samengewerkt in Millennium/Schokland-akkoorden en bij tal van andere gelegenheden. Het ministerie moet top notch worden op het gebied van kennis.
Toch moet er meer mogelijk zijn! Het Initiatief Duurzame Handel – IDH – biedt bijvoorbeeld grote kansen voor samenwerking met mainstream industrieën. Een hoopgevend voorbeeld is productie van cacao: in november vorig jaar liep het eerste schip met duurzaam geproduceerde cacao de haven van Amsterdam binnen.
Van versnippering naar bundeling van krachten, dat is ook de basis voor MFS II. Hoewel de voorstellen pas begin december zijn ingediend, is nu al duidelijk dat de maatschappelijke en private samenwerking een doorzettende trend is. Ik heb al fantastische voorstellen gezien. Van de drieënveertig aanvragen die ik heb ontvangen, waren er eenenveertig in de nieuwe alliantievorm. Er zaten voorspelbare, maar ook verrassende allianties tussen. Nu wordt bekeken welke voorstellen aan de vereisten voldoen en welke partijen straks worden uitgenodigd om definitieve voorstellen in te dienen. We zullen in ieder geval veel profijt hebben van de dynamiek die in deze samenwerking tot stand komt.
U begrijpt dat ik op de uitkomsten van dit proces niet vooruit kan lopen. Bepalend zijn de kwaliteit en de innovatieve kracht van de voorstellen. Ik laat mij daarbij graag adviseren door een onafhankelijke commissie met daarin Wim Deetman, Pieter Zevenbergen en professor Arie de Ruiter.
Dames en heren, ik ga afronden. Graag wil ik van samenwerking met private partijen en sociale partners een standaardpraktijk maken. Er zijn al goede voorbeelden. Ik noem de Global Business Coalition, die samen met de NIKE Foundation en met ondersteuning van de Nederlandse overheid een breed programma voor hiv-preventie onder jonge meisjes tussen 10 en 24 jaar ontwikkelt. En ik noemde al de Summer School van de SER. Ik hoop op meer van zulke initiatieven.
Zoals ik eerder zei: we zijn er nog niet, maar we zijn onderweg. En… 2010 word een cruciaal jaar voor Ontwikkelingssamenwerking en Internationale Samenwerking.
Dank u wel.