Speech Koenders tijdens Afrikacongres

Gelegenheid: Afrikacongres

Afrika: Turbulente tijden vergen een reality check

Toespraak minister Koenders op het Afrikacongres naar aanleiding van de IOB-evaluatie van het Afrikabeleid 1998-2006

[gesproken woord telt]

Dames en heren,

Experts, practicioners, wetenschappers, en vooral u mensen uit de praktijk die Afrika kennen en doorleven, die van Afrika houden, maar ook het dubbele beeld van Afrika kennen, enerzijds de vooruitgang, de economische groei, de teloorgang van autoritaire staten, anderzijds de blijvende armoede en het conflict.Dank dat u hier allen gekomen bent.

Ik las vanochtend ergens dat ik geprobeerd zou hebben de evaluatie van het Afrika-beleid ergens weg te moffelen. Alsof het versturen van het stuk aan de Kamer een doofpotstellende daad is. Het feit dat Maxime Verhagen en ik besloten hebben hier vandaag dit congres te organiseren, met 400 denkers, doeners en kenners die bepaald niet op hun mondje zijn gevallen, bewijst hopelijk het tegendeel. We hebben dit congres niet voor niets georganiseerd: beleid, nationaal en internationaal, moet permanent onderhevig zijn aan een reality-check. Dat geldt voor ontwikkelingssamenwerking en voor het geï ntegreerde Afrika-beleid niet minder dan voor prachtwijken, krachtwijken, voor wegen en zorgstelsels. Klopt het wat we doen? Sluit onze inzet voldoende aan op de Afrikaanse realiteit? Maken we de juiste keuzes? We zijn daar elke dag, elk uur mee bezig.

Daarom rapporteren de ambassades ons dagelijks, daarom organiseren we dit soort bijeenkomsten hier en in ontwikkelingslanden en daarom hebben we op het terrein van ontwikkelingssamenwerking niet alleen een algemene rekenkamer, en de resultatenrapportages, maar ook een eigen evaluatiedienst, IOB, die in onafhankelijkheid werkt. Ik ga niet over hun conclusies en hun methodologie. En ik ben blij dat ze over 10 jaar Afrika-beleid tot 2006 deze week een lijvig rapport heeft afgeleverd. Voor een nieuwe Minister is dat essentieel en veel van de conclusies heb ik gelukkig al verwerkt in mijn beleidsnota “Een Zaak voor Iedereen” en in de operationele deelnotities die nu uitkomen op het terrein van fragiele staten en risico’s, op de uitwerking van landbouw en ruraal ontwikkelingsbeleid, en bijvoorbeeld op het terrein van corruptiebestrijding en zero-tolerance.

Het feit dat u, als 400 verzamelde denkers doeners en beleidsmakers zich een dag lang heeft gebogen over het beleid, draagt bij aan de noodzakelijke reality-check. Wat mij hier vandaag is opgevallen, is de positieve en constructieve discussie over in feite zeer complexe problemen die met name raken aan de effectiviteit van Ontwikkelingssamenwerking. Maar daar gaat nog een vraag aan vooraf: heeft het eigenlijk nut wat we doen?

IOB heeft met zijn rapport gepoogd een schets van de realiteit te leveren. In het algemeen kan ik zeggen dat ik het in grote lijnen eens ben met de aanbevelingen. De evaluatie biedt een aantal zinnige suggesties om onze beleidsaannames kritisch te confronteren met de Afrikaanse realiteit. Een groot deel van de aanbevelingen is, zoals ik zei, inmiddels zelfs al overgenomen in het beleid: we hebben niet stilgezeten sinds 2006. We hebben een duidelijke focus aangebracht. Namelijk: Fragiele staten, groei en verdeling, de positie van vrouwen en klimaat en energie. Niet meer en niet minder. Deze keuzes hebben een sterke armoedefocus. Daar gaat het mij om. Sterker nog, we hebben ze gekozen omdat juist op deze terreinen het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen het verst buiten bereik ligt. En we hebben gekozen voor maatwerk: met drie landenprofielen proberen we de hulpinzet te stroomlijnen en zo afgemeten keuzes te kunnen maken. In andere woorden: de belangrijkste aanbeveling van IOB “Kies voor een realistische benadering van ownership, zonder retoriek” staat met hoofdletters boven de nieuwe aanpak. Er zijn vanzelfsprekend ook een aantal aanbevelingen waar ik me minder in kan vinden of die ik minder goed onderbouwd vind. Dit heb ook aangegeven in de beleidsreactie op het IOB-rapport. Deze dag heeft weer stof geboden om er verder van te leren. We zijn er nog lang niet over uitgepraat, maar ik zal zo terugkomen op een aantal aanbevelingen uit de werkgroepen van vandaag die ik nu al zou willen meenemen. Maar voor ik hierop kom, op de specifieke aanbevelingen over de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, wil ik kort stilstaan bij de vraag die daaraan voorafgaat. Namelijk de vraag naar het belang van moderne ontwikkelingssamenwerking.

realiteit in ontwikkeling en het nut van OS

Vorige week was ik in Kenia, waar de verkiezingen aanleiding zijn geweest voor een uitbarsting van geweld. Het land is verscheurd en het beeld is tragisch. Angst en geweld heersen overal. De onzekerheid is enorm. De oorzaken liggen echter dieper. De bevolking van Kenia is in korte tijd gegroeid van 8 tot 35 miljoen inwoners, er is daar enorme schaarste. Kenia is bovendien een van de landen met de meest scheve inkomensverdeling. En met een jonge bevolking, van jeugdige mannen tussen de 18 en 25 die barsten van het testosteron en geen werk hebben. Achter de façade van de macht zien we tekenen van slecht bestuur.

Het is een weerspiegeling van de situatie die we wereldwijd zien: de vermogens- en inkomensverschillen nemen toe. De concurrentie wordt groter en de eisen die de wereldmarkt stelt zijn hoog. De globalisering stelt de keuzes van ontwikkelingssamenwerking op scherp: nieuwe kansen, veel mensen die uit de armoede worden getrokken, maar tegelijkertijd een radicale nieuwe arbeidsdeling met winnaars en verliezers.

Dat heeft directe gevolgen voor Afrika, in al zijn diversiteit. Ik heb duidelijk in mijn beleidsnota aangegeven hoe duurzame groei terug moet op de internationale ontwikkelingsagenda. OS speelt daarbij een katalyserende rol, samen met internationaal handels-, monetair-, milieu- en migratiebeleid. Coherentiebeleid is essentieel. Die context is essentieel voor Afrikaanse ontwikkeling en voor het sturen van onze ontwikkelingsinspanning. Waar gaat het om? De prijzen van industriële producten dalen wereldwijd door het aanbod van onder andere goedkope Chinese en Indiase arbeid. Maar de snelle groei van China en India leidt ook tot een sterk verhoogde vraag naar energie en grondstoffen waardoor de prijzen van grondstoffen en voedsel sterk stijgen. Voor nieuwkomers op de wereldmarkt zijn er daarom zeker kansen, maar het blijkt in de praktijk heel moeilijk om die kansen ook daadwerkelijk te benutten. Voor partnerlanden in Afrika, en ook elders, hebben deze ontwikkelingen ingrijpende gevolgen. De economische groei in sommige Afrikaanse landen is zes procent en wordt met name gegenereerd via exporten met daarin een groot aandeel grondstoffen en gewassen. De hoge bevolkingsgroei is er mede oorzaak van dat per capita inkomen en koopkracht slechts weinig toenemen. De armoede neemt daardoor slechts langzaam af. Consumenten in Afrikaanse landen profiteren wel van de opkomst van China en India, maar de formele werkgelegenheid neemt nauwelijks toe. Het merendeel van de Afrikaanse landen kampt met binnenlandse markten die te klein zijn voor het bereiken van schaalvergroting en kostenverlaging. De industriële basis ontbreekt om toenemende urbanisatie op te vangen, met groter wordende stedelijke armoede als gevolg. Kostennadelen door vooral zwakke infrastructuur remmen groeikansen voor de export van landbouwgewassen. Conflicten, slecht bestuur, klimaatverandering, de Aids-epidemie en fragiliteit zijn grote remmers op de ontwikkeling van Afrika. En zo dus ook in Kenia: de instroom van vluchtelingen uit buurgebieden, de schaarste en een onvoldoende volgroeide democratie destabiliseren het land enorm.

De vraag is: kan hier vooruitgang worden geboekt? Het antwoord daarop is ja, maar moeizaam. In het voorbeeld van Kenia: in politiek opzicht werkt Kofi Annan nu aan een oplossing voor de urgente politieke situatie, samen met de partijen. Er vinden fundamentele discussies plaats over de verdeling van macht. Internationale ontwikkelingsdiplomatie is een essentieel onderdeel van ons beleid. Tegelijkertijd wordt het maatschappelijk middenveld door tal van initiatieven versterkt en wordt de verdeling van macht over bijvoorbeeld het politieapparaat onder de loep genomen. In economisch opzicht wordt er gewerkt aan ontwikkeling van de private sector. Wat voor mij de motor van ontwikkeling is. De kwestie van de landverdeling wordt aangepakt onder meer met het opzetten van kadasters. SNV werkt hier ook aan, echt op grassroot-niveau. Het gaat dus om een combinatie van korte termijn-aktie en bezien hoe OS kan werken aan de problemen achter de façade: machtsstructuren, schaarste aan land, werkgelegenheid.

Het probleem moet uiteindelijk een Keniaanse oplossing krijgen. Alleen dan is het duurzaam. Maar buitenlandse druk kan wel degelijk leiden tot een verandering van de dynamiek in het Keniaanse debat. De leiders daar trekken zich wel degelijk iets aan van diplomatieke druk. Het is een kwestie van duwen en trekken. We trekken samen op met Louis Michel en gelijkgezinden. Dat helpt wel degelijk. De Kenianen zijn ook bang voor de gevolgen voor het toerisme en de economie als ze de paria worden van Afrika en van de wereld. En natuurlijk voor de ontwikkelingsrelatie. We geven hulp aan Kofi Annan en het vredesproces. Geen begrotingssteun dus, maar een geïntegreerde 3D-benadering, waarover collega Verhagen vanochtend al uitgebreid sprak, brengen we hier in de praktijk. Zoals we dat ook doen in Congo, Sudan en elders. We werken hier, zoals IOB aanbeveelt in de Afrika-notitie aan een geïntegreerde aanpak. En we geven hier geen begrotingssteun, juist om te voorkomen dat hulp verkeerd terecht komt. Elk land verdient zijn maatgesneden aanpak, vandaar dat in Kenia een aantal jaren geleden Nederland de hulp reduceerde vanwege corruptie en wij geen begrotingssteun verlenen.

IOB en de effectiviteit van OS

Dames en heren,

Ontwikkelingssamenwerking heeft nut en het is nog altijd relevant voor onze tijd. Nederland staat nog steeds op nummer 1 op de internationale ranglijst voor de kwaliteit van onze OS. Meer dan ooit kijken we naar kwaliteit en efficiëntie van ons beleid. En de vraag die natuurlijk vandaag centraal staat is: is het effectief genoeg en is het efficiënt genoeg?

Aan die twee minimumvoorwaarden moet Ontwikkelingssamenwerking, zoals al het beleid voldoen. Dat is ook mijn plicht in de richting van belastingbetalers hier en ontvangers daar. We zijn daar ook steeds mee bezig. Ontwikkelingssamenwerking is de meest geëvalueerde sector. We hebben de resultatenrapportages waarin tot in detail wordt aangegeven of onze investering in ontwikkeling daadwerkelijk iets oplevert. En in de periode die IOB nu evalueerde, de periode 1998-2006, zijn niet alleen 80 beleidsnotities verschenen, maar ook 53 IOB-evaluatierapporten. Ik vind dat belangrijk: elke euro moet integer worden besteed. Daar zou ik wel meteen aan willen toevoegen dat het wel een risico-belegging blijft. Zoals ook geldt voor het investeren in het Nederlands onderwijs: we kunnen niet van elke euro die we aan het onderwijs besteden, zeggen dat het leidt tot 1% hogere Cito-toetsresultaten of tot 209.878 jongeren die kant en klaar op de arbeidsmarkt komen. Daarvoor zijn teveel factoren in het spel die allemaal niet beïnvloedbaar zijn. Dat geldt a fortiori voor Ontwikkelingssamenwerking waar een groot aantal factoren aan het werk is en daarnaast gaat het om risico’s nemen, om beleggen, om durfkapitaal dat altijd risicovol is en wat mij betreft nooit roekeloos.

Mijn aanpak van ontwikkelingssamenwerking is dan ook een politieke. Het versterken van lokale structuren, achter de façade komen en de root-causes bespreken van onderontwikkeling. Ik begreep dat hier in de werkgroepen over resultaatgerichtheid ook het een en ander is gezegd. De toename van de betrokkenheid bij goed bestuur en de politieke vraagstukken moeten geen holle f rasen zijn. We moeten kijken wat er echt speelt. De soms doorgeslagen bureaucratische benaderingen van ons beleid verhullen de praktische realiteit. Zo interpreteer ik de uitkomsten van deze werkgroep.

Daar zou ik aan willen toevoegen dat ik onze partnerlanden indeel in 3 typen, die ook sterk variëren in de mate van goed bestuur en in de mate waarin we resultaten kunnen bereiken. Door deze nieuwe indeling kunnen we veel meer maatwerk leveren en de effectiviteit van onze inzet te vergroten. En we zien vooruitgang. Zoals IOB constateert is de toegang tot het onderwijs en de gezondheidszorg in Afrika in de afgelopen jaren sterk verbeterd. Ook voor de armsten. Uganda en Zambia zijn erin geslaagd het onderwijsniveau op peil te houden, ondanks de explosieve toestroom van nieuwe leerlingen. Dat is voor een groot deel te danken aan het fenomeen begrotingssteun, zo constateert ook IOB. De steun aan hele sectoren heeft geleid tot ontsnippering van beleid en tot de mogelijkheid om daadwerkelijk grote sprongen vooruit te maken. Dat lukt onvoldoende met de ouderwetse projectenbenadering en daarom heeft OS ook veel geleerd.

aanbevelingen IOB – zeggenschap en begrotingssteun

Laat ik maar eens met dat punt beginnen: begrotingssteun. Begrotingssteun is onlosmakelijk verbonden aan het begrip zeggenschap. Het is en mag nooit een doel in zichzelf zijn. Het is een middel dat altijd een reality check nodig heeft. Begrotingssteun heeft onder meer als doel om zeggenschap te vergroten en die zeggenschap is wat mij betreft nog veel te gering. Zoals in de werkgroep vandaag over dit onderwerp ook naar voren kwam: het gaat erom de accountability van regeringen naar hun eigen bevolking te vergroten. Er is nu teveel bureaucratie, teveel regels. Naar de mening van IOB worden de pretenties van donoren (inclusief Nederland) over bevordering van zeggenschap van de ontvanger maar ten dele waargemaakt. Zeggenschap is vaak een wassen neus volgens de evaluatoren. Dit zou ook gelden voor algemene begrotingssteun en sectorale steun, modaliteiten die juist een grotere zeggenschap beogen. Voor zover er sprake is van nationaal ownership, beperkt die zich veelal tot het desbetreffende ministerie van Financiën. Dit is misschien at al te scherp gesteld, maar er ligt hier inderdaad een spanningsveld.

Toen ik Minister werd heb ik hier tegenover mijn mensen direct opgehamerd. Begrotingssteun kan essentieel zijn om transactiekosten te verlagen, maar er zitten biases in. Teveel gepraat in de hoofdstad, teveel bureaucratie, teveel gericht op de techniek en de lijnministeries; te weinig decentraal, met de private sector en de civiele samenleving, te indirect op armoede gericht. Niet het kind van de begrotingssteun met het badwater weggooien, wel veel kritischer zijn.

Laat ik beginnen met zeggenschap. De kwestie van zeggenschap is essentieel; het gaat om het vergroten van keuzemogelijkheden door de mensen daar en die is problematisch om drie redenen. Ondanks allerlei afspraken over zeggenschap bepalen donoren meestal de agenda omdat de verhouding tussen donoren en partnerlanden nu eenmaal niet gelijkwaardig is en donoren in de praktijk een geringe bereidheid vertonen om eigen prioriteiten aan te passen en hun zichtbaarheid te verminderen. In de tweede plaats is de beperkte mate van zeggenschap ook terug te voeren op de in eerdere beleidsreacties gememoreerde paradox: de spanning tussen de wens om de partners in het Zuiden de samenwerking vorm te laten geven en het ontbreken van voldoende capaciteit hiervoor. Dit leidt er ook toe dat partneroverheden de zeggenschap vaak zelf niet voldoende opeisen. De vaak overheersende rol van het ministerie van Financiën hangt doorgaans samen met de aanwezige capaciteit in dit ministerie. Ten derde bestaat er niet zelden een spanning tussen zeggenschap van de ontvangende overheid en de donorwensen ten aanzien van de legitimiteit van bestuur. Uit de IOB-evaluatie van de sectorale benadering uit 2006 blijkt dat Nederland meer dan andere donoren ruimte laat voor eigen besluitvorming. Nederland zet zich op landenniveau en internationaal sterk in voor een resultaatgerichte benadering, waarin de beleidsdialoog en eventuele voorwaarden voor financiering gekoppeld zijn aan de ontwikkelingsresultaten – en daarvoor benodigde maatregelen – die partnerlanden zelf hebben geformuleerd.

Anders gezegd: we proberen het zelflerend vermogen te vergroten en tegelijkertijd landen te helpen om een aantal kern-sectoren op de rit te krijgen. Neem bijvoorbeeld de onderwijssector in Uganda. We concentreren ons daar op 2 zaken: de aanwezigheid van leraren op school en het beperken van uitval van leerlingen. Beiden zijn essentieel voor de kwaliteit van het onderwijs. Deze indicatoren zijn ontleend aan het Ugandese onderwijsbeleid, maar vergen van de overheid wel een grote inspanning die raakt aan ‘politieke’ belangen: onderwijzers vormen een belangrijke achterban voor de president. In de werkgroep onderwijs werd vandaag gepleit voor de participatie van de direct betrokkenen te vergroten. Dit deel ik zeer. Een belangrijk uitgangspunt blijft dat de Nederlandse overheid - anders dan bedrijven en NGO’s - overheden in onze partnerlanden als natuurlijke partner heeft. Een ministerie van Financiën vervult een belangrijke rol als hoeder van de begroting. Maar we overleggen ook intensief met de vakministeries van bijvoorbeeld onderwijs, gezondheidszorg en milieu, en met niet-gouvernementele organisaties. We onderstrepen de politieke verantwoording binnen de partnerlanden zelf.

Die politieke verantwoording, dat is voor mij een kernpunt van het beleid. Partnerlanden moeten in de eerste plaats verantwoording afleggen aan hun eigen bevolking. Hoe meer ze hun tijd besteden aan verantwoording aan donoren, hoe lastiger dat wordt. Daarom gaan we parlementen en ngo's ondersteunen. Ik ben bezig afspraken te maken met ngo’s, SNV, NIMD en anderen omdat handen en voeten te geven. Om kritische massa te genereren. En natuurlijk om zelf de beleidsdialoog heel scherp te voeren. Dat laten we zien in Zambia, in Pakistan, in Kenia, in Ethiopië.

De hulpmodaliteit die zorgt voor maximale zeggenschap van het ontvangende land zelf en voor minimale versnippering is begrotingssteun. Het is een spannend instrument dat volop in ontwikkeling is. Ik heb begrepen dat Farah Karimi van Oxfam/Novib vandaag heeft aangekondigd een campagne te starten voor een hoger percentage begrotingssteun in de Nederlandse hulpstroom. Begrotingssteun is de meest radicale wijze om de transactiekosten van donorsteun terug te dringen, omdat donoren immers volledig aansluiten bij de nationale beleidsprioriteiten en begrotingssystematiek. Een evaluatie van een consortium van donoren en wetenschappers, onder leiding van de University of Birmingham, heeft dit laatst nogmaals onderschreven. Net als IOB constateerden zij met name een positief effect op de service delivery in het onderwijs en de gezondheidszorg. Niet alleen door de wensen van de donoren, maar als antwoord op een sterke vraag vanuit de bevolking in de ontvangende landen naar deze diensten. De IOB-evaluatie onderkent dat begrotingssteun positieve gevolgen heeft voor donorharmonisatie en bijdraagt aan toenemende efficiëntie en effectiviteit van de publieke sector in de desbetreffende landen. U weet dat een land als Tanzania kampt met 17.000 missies per jaar van allemaal goedwillende donoren en organisaties die ook vaak bij mij aan de deur kloppen. Dat vreet energie en beperkt de capaciteit. Dit betreft met name de capaciteit voor planning, begroting en verantwoording op het nationale niveau. Ook biedt begrotingssteun beter dan projectsteun een ingang om de tekortkomingen in het beheer van publieke middelen, inclusief corruptiegevoelige procedures, te bespreken. Daarnaast heeft begrotingssteun nog een belangrijke functie, namelijk het uitbreiden van de financiële armslag voor betere dienstverlening door de overheid en uitgaven die economische groei kunnen stimuleren. Zowel de ruimte voor investeringen als voor het behouden, beter opleiden en uitbreiden van personeel neemt toe.

IOB merkt op dat de uiteindelijke effecten van algemene begrotingssteun op economische groei en de armoedesituatie in de partnerlanden niet zijn aangetoond in de internationale evaluatie. Dat ligt voor de hand; het effect van begrotingssteun kan moeilijk worden geïsoleerd van het algemene sociale en economische beleid van het partnerland zelf. Bovendien zijn er veel andere contextspecifieke factoren van invloed op groei en (inkomens)armoede.

Maar dit betekent natuurlijk niet het omgekeerde: dat begrotingssteun géén positief effect heeft. Integendeel: Ik noemde al de drastische uitbreiding van de sociale dienstverlening. Daardoor hebben ook meer armen toegang gekregen tot onder andere basisonderwijs en gezondheidszorg. Het is dus niet zo dat, zoals gisteren in Trouw werd beweerd, de allerarmsten er bekaaid van afkomen, integendeel! Ik ben blij dat de werkgroep die vandaag hierover plaatsvond mijn analyse hierover deelde. Diezelfde werkgroep plaatste ook kanttekeningen die ik ook heb: we moeten letten op de conditionaliteiten en op de lokale verantwoording, die moet centraal staan. We moeten begrotingssteun gebruiken om de verantwoording te verbeteren. Dat doen we via de politieke dialoog. We moe ten daarbij de nadruk leggen op de prestaties van onze partners op hoofdlijnen en niet te gedetailleerd gaan zitten micro-management, In mijn beleidsbrief onderstreepte ik dan ook al. Deze aanbevelingen neem ik dan ook zeer ter harte en deze zal ik opnemen met onze nationale en internationale partners.

aanbevelingen over inhoudelijke oriëntatie

Dames en heren,

Hiermee komen we op de kernvraag. Die van de armoedebestrijding: zijn we in staat om onze hulpinspanningen te laten aankomen bij de allerarmsten? Armoedebestrijding stond en staat centraal in het Nederlandse Afrikabeleid. Ik had overigens graag gezien dat de evaluatie ECHT over het Afrikabeleid ging: wat is er specifiek aan de Afrikaanse context, geschiedenis, ontwikkelingsinspanningen die het anders maakt dan de ontwikkelingsinspanningen in veel Aziatische landen, waar een combinatie van Ontwikkelingssamenwerking, landhervorming en economische beleid –vaak tegen de regels van het IMF en de WB in (overigens ook niet geëvalueerd!) tot grote successen heeft geleid. Nu gaat de evaluatie deels in op bekende studies over algemeen beleid en past ze toe op een aantal Afrikaanse landen. Dat levert minder resultaat op, maar ik vind het wel goed dat we er veel lessen uit kunnen leren en dat doen we ook. Het moet en kan altijd beter.

Bijvoorbeeld in de nieuwe ORET-regeling staat armoedebestrijding centraal. Ik onderschrijf dan ook de aanbeveling van IOB dat er méér kan worden gedaan om de armoedefocus te ‘revitaliseren’. In mijn beleidsbrief heb ik dit al aangegeven. De 4 prioriteiten die ik heb gekozen raken direct aan de dieperliggende oorzaken van sociale uitsluiting, en over de mate waarin partneroverheden verantwoording afleggen aan de eigen bevolking. Maar we moeten ons wel beseffen dat het bij structurele armoedebestrijding om langdurige sociaaleconomische en interne maatschappelijke processen gaat. Enige bescheidenheid omtrent de resultaten die we met onze hulp op korte termijn kunnen boeken is op zijn plaats. Toch toont deze evaluatie opnieuw aan dat goed afgestemde en zorgvuldig uitgevoerde interventies resultaten opleveren en bijdragen aan armoedevermindering.

aanbevelingen IOB – groei & verdeling

Mijn eerste prioriteit is economische groei en verdeling. Een essentiële doelstelling die in het beleid gedurende de evaluatieperiode tot 2006 wat mij betreft volstrekt onvoldoende aandacht heeft gekregen. Groei is een noodzakelijke voorwaarde voor welvaartsstijging en in steeds meer partnerlanden neemt de economische groei gelukkig ook weer toe. Stijgende wereldmarktprijzen voor landbouwproducten en grondstoffen en een verbeterd macro-economisch beleid zijn daar voor een groot deel verantwoordelijk voor. De mate waarin de allerarmsten hiervan profiteren wisselt echter sterk. Daarom is groei en verdeling een prioriteit en één van de aangekondigde beleidsintensiveringen binnen mijn beleid.

Deze intensivering vereist een breder beleid dan hulp alleen. Dit betreft ook het streven naar een eerlijk en open wereldhandelssysteem. Gelukkig erkent IOB dat: de initiatieven van Nederland bijvoorbeeld voor een verbeterde markttoegang van Afrikaanse producenten op het gebied van snijbloemen en katoen worden over het geheel genomen positief worden beoordeeld. Wij zullen op de ingeslagen weg van versterking van de coherentie tussen handelsbeleid en ontwikkelingsbeleid voortgaan. Afrikaanse landen hebben echter ook een eigen verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling en uitvoering van een samenhangende groei- en ontwikkelingsstrategie, gericht op het scheppen van werkgelegenheid en vermindering van armoede. Dit vraagt onder andere om macro-economische stabiliteit en een transparant begrotingsbeleid en –beheer.

De Nederlandse begrotingssteun aan partnerlanden biedt een goede ingang voor een dialoog hierover met de overheden van de partnerlanden, maar ook met invloedrijke donoren op dit gebied zoals de Wereldbank en het IMF. En verder is het natuurlijk een zaak om het ondernemersklimaat te verbeteren. Dat wil zeggen: ondersteunen van adequate wet- en regelgeving en het tegengaan van corruptie. Ik wil via de Schokland Akkoorden en de uitvoering van mijn brief over de private sector ontwikkeling de private sector alle aandacht geven.

aanbevelingen IOB – fragiele staten en andere prioriteiten

Dames en heren,

De tweede prioriteit die ik als minister heb aangebracht in mijn beleid is de aandacht voor fragiele staten. In Afrika hangt de mate van fragiliteit van een land en het risico op het uitbreken van gewapende conflicten nauw met elkaar samen. Er zijn nog teveel landen in Afrika waar de veiligheid zelf in het geding is, waar ongecontroleerd geweld wordt gebruikt ten koste van burgers en hun soms schamele bezittingen. Vrede en veiligheid staan dan ook bovenaan de agenda in deze landen. De door IOB vastgestelde grotere nadruk in het Nederlandse Afrikabeleid op de bevordering van vrede, veiligheid en ontwikkeling continueren, inclusief de evaluatie ondersteun ik van harte. We zijn al hard bezig in Sudan, de Democratische Republiek Congo en Burundi. Samen met onze internationale partners. Want we kunnen het daar niet alleen. En we moeten vooral nog beter worden in het overbruggen van de kloof tussen noodhulp en ontwikkelingssamenwerking. Dat moet beter in elkaar overlopen. Uw aanbevelingen hierover zijn dan ook zeer welkom.

aanbevelingen IOB – klimaat en energie

Naast groei en verdeling, fragiele staten en de positie van vrouwen, waarop ik vanwege de dramatische cijfers als het gaat om moeder- en kindsterfte een essentiële prioriteit van gemaakt heb, gaat no. 4 van beleid over klimaat en energie. Ik vind het jammer dat klimaat en energie maar zeer beperkt onderdeel is van de evaluatie. De verdeling van milieugebruiksruimte en de effecten van klimaatverandering voor ontwikkelingslanden zijn enorme vraagstukken met een gigantische impact op onze inzet. Ik heb de klimaatverandering in een eerder speech ietwat pathetisch wellicht, vergeleken met de ramp van de Titanic. Toen de ramp zich voltrok waren het de rijke mensen die wisten te ontvluchten, en de armeren, waaronder Leonardo DiCaprio, die het onderspit moesten delven, voor hen was geen plek in de reddingsbootjes. And the band played on…

Het cynische is dat de ecologische rampen die zich nu voltrekken, veroorzaakt zijn door de rijke en geïndustrialiseerde landen. Onze ecologische voetafdruk is vele malen groter dan die van Ontwikkelingslanden. En wie de schoen past trekke hem aan. Wij moeten onze verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat door de droogte en de stijgende temperatuur de landbouwsystemen in elkaar donderen en 600 miljoen mensen ondervoed raken. We moeten onze verantwoordelijkheid nemen om te voorkomen dat 1.8 miljard mensen door veranderende regenpatronen en smeltende gletsjers het hoofd niet langer boven water kunnen houden. We moeten alles op alles zetten om overstromingen zoals we die laatst weer zagen in Bangladesh te voorkomen. Deze regering heeft 500 miljoen begroot tot 2011 voor deze problematiek en de projecten en programma’s liggen grotendeels klaar.

aanbevelingen IOB – schuldkwijtschelding

Dames en heren,

Dat brengt mij op mijn laatste punt dat ik hier vandaag wil bespreken voor de borrel begint. De schuldwijtschelding. In het rapport wordt beweerd dat de Nederlandse schatkist zou profiteren van de kwijtschelding van exportkredietschulden en dat het onduidelijk is wat het voor de armen in Afrika doet. De volledige rekening zou volgens IOB immers uit de begroting van ontwikkelingssamenwerking worden betaald, terwijl het hier geen ontwikkelingsrelevante transacties zouden betreffen en de desbetreffende premies kostendekkend geacht worden te zijn.

Ik wil hier echt afstand van nemen. Dit op basis van een eerdere evaluatie. Ten eerste moeten we een onderscheid maken tussen de vraag of schuldkwijtschelding een zinnig hulpinstrument is en de wijze waarop de budgettaire toerekening plaats vindt. Het is een gemiste kans dat de evaluatoren vooral ingaan op de budgettaire toerekening van schuldverlichting, waar best vraagtekens bij te zetten zijn, maar (te) weinig aandacht besteden aan de positieve effecten van schuldverlichting voor Afrika. De grote schuldverlichting-initiatieven van de afgelopen jaren leidden tot verbeterde kredietwaardigheid van deze landen, tot nieuwe financiering voor ontwikkelingsdoelen, grotere macro-economische stabiliteit en – door de intensieve samenwerking met internationale financiële instellingen – beter begrotingsbeheer. Dit hebben ook verschillende studies (bijvoorbeeld van Wereldbank, IMF, AfDB) uitgewezen. Ik heb mij daar jarenlang als parlementariër druk over gemaakt en er zijn wel degelijk resultaten geboekt. Nederland blijft dan ook van harte initiatieven ondersteunen voor schuldverlichting en -kwijtschelding voor de armste zwaarverschuldigde ontwikkelingslanden onder internationaal overeengekomen voorwaarden.

Bovendien wil ik zeggen dat Nederland zich bij schuldverlichting al jaren inzet voor het maken van duidelijke afspraken over armoedebestrijding, corruptiebestrijding en bestuurlijke en economische hervormingen in debiteurlanden die voor schuldverlichting in aanmerking komen. Verantwoord schuldenbeheer is daarbij net zo goed een verantwoordelijkheid van crediteuren als debiteuren. Daarom pleit ik ervoor om internationaal nieuwe afspraken te maken hierover. Zo heeft de OESO onlangs, mede op aandringen van Nederland, regels vastgesteld voor het verantwoord verstrekken van (export)kredieten aanzwaarverschuldigde ontwikkelingslanden.

Ook in eigen land zal de regering dit in haar herverzekeringsbeleid uitwerken. Wat betreft de toerekening van de schuldkwijtschelding, daar moeten we voor de toekomst misschien nog eens naar kijken. Maar voor deze regeerperiode is in elk geval afgesproken dat die nog even blijft zoals die is. En ik moet zeggen: het is en blijft dezelfde euro van dezelfde Nederlandse belastingbetaler die hier wordt ingezet. Van elke euro besteden we nog steeds 8 cent aan internationale solidariteit, en een klein deel daarvan gaat naar schuldkwijtschelding. We zullen er vooral aan moeten werken dat we het overige deel nog efficiënter en effectiever inzetten.

slot

Dames en heren,

Het was een interessante discussie die hier vandaag gevoerd is over een interessant rapport, waarvoor ik de evaluatoren dankzeg. Ik hoop dat wij blijven discussiëren over Afrika. Want de turbulente tijden rechtvaardigen een permanente reality check. Ik dank u voor uw denkkracht en laten we in gesprek blijven met elkaar. Afrika verdient dat.

Dank u.