Koenders spreekt tijdens werkbijeenkomst PUM (Programma Uitzending Managers)
Gelegenheid: werkbijeenkomst PUMDames en Heren,
Vorige week was ik samen met mijn collega minister Verhagen in Sudan, om daar te kijken naar de wederopbouw en om gesprekken te voeren met politieke leiders. Sudan is een land, rijk aan grondstoffen dat deels verscheurd is door oorlog. Aan de ene kant, vooral in het westen in Darfur zie je de vluchtelingen die nog steeds gedwongen worden in kampen te leven, waar de moordenaars van hun eigen familie nog ongestraft rondtrekken. In de vluchtelingencentra in Darfur zie je vooral veel kinderen en vrouwen. Volwassen mannen zijn er nauwelijks. Ze zijn of vermoord of lid geworden van een van de vele rebellenlegers die elkaar bevechten. Rondom de stad Kebkebia bijvoorbeeld zijn oorlogsmisdadigers van de Arabische milities nog steeds de baas. Daar hebben we stevige gesprekken over gehad met de Sudanese autoriteiten. We willen dat er een eind komt aan het conflict, en een einde aan de straffeloosheid. We willen de uitlevering van twee verdachten van oorlogsmisdaden aan het Internationaal Strafhof. Het beschermen ook van misdadigers, daar zal een einde aan moeten komen. Ahmad Harun, de minister van Humanitaire Zaken in Sudan was tijdens de oorlog in Darfur verantwoordelijk voor de geheime dienst en voor rekrutering en bewapening van de Janjaweed milities. Tegen hem zijn 51 aanklachten ingediend. Wij willen uitlevering van hem en van Ali Kushayb, leider van Janjaweed milities, die ook meer dan 51 aanklachten tegen zich heeft lopen wegens moord, verkrachting, marteling en plundering.
Tegelijk zien we in het zuiden, in Juba, nu relatieve rust. Er is daar in vrij korte tijd tastbaar en zichtbaar vooruitgang geboekt. U heeft dat natuurlijk ook gemerkt. PUM voerde in 2006 nog maar twee projecten uit in Sudan en in 2007 waren dat er al vier.
Ik vind een dergelijke betrokkenheid van mensen, experts uit het bedrijfsleven zoals u, bij fragiele staten enorm belangrijk. Het zijn de armste landen, waar de achterstanden op de Millennium Ontwikkelingsdoelen het grootst zijn. We kijken er vaak tegenaan als hopeloze landen, maar dat is onterecht. Juist door te investeren in de goedwillende krachten, de ondernemers en de werknemers die snakken naar vrede en vooruitgang, kunnen we daar verandering ondersteunen. Change. Ik probeer daar samen met mijn collega’s van Buitenlandse Zaken en Defensie op politiek niveau en op het terrein van veiligheid, bestuur en infrastructuur samen met lokale krachten te bewerkstelligen dat er vooruitgang komt. Maar soms, ook als het politiek moeilijk ligt, kunt u op een ander niveau, van bedrijf tot bedrijf, van manager tot manager, zorgen dat de bevolking van een land als Sudan –en tal van andere landen- vooruit komt. Of in uw geval door managers aan te moedigen dat te doen. Economische groei en een florerend bedrijfsleven kunnen bijdragen aan stabiliteit. Daarvoor zijn investeringen nodig, kennis en lef. Ondernemingsdrang, in de meest pure zin van het woord.
Veel vrijwilligers die met uw Programma en door uw ondersteuning worden uitgezonden, hebben dat lef. Ik werd bijvoorbeeld getroffen door het verhaal dat ik las van bioloog Balram Bissumbhar. Een PUM-mer die in Mongolië het bedrijf Biocombinat, een leverancier van veterinaire vaccins, adviseerde. De directie van Biocombinat vroeg om een expert zodat het bedrijf de productie zo kon inrichten dat ze voldoen aan de GMP (good manufacturing practices), een internationale standaard voor de farmaceutische industrie. Bissumbat ging er heen en ontdekte dat het vooral ontbrak aan een goede hygiëne om te voldoen aan internationale standaarden voor het produceren van vaccins. Vervuild water ging zo de plomp in, en het ontbrak aan goede luchtafzuiging. De kwaliteitscontrole op producten was armzalig, etcetera. Zijn advies leidde tot drastische aanpassingen door het bedrijf zelf. Het gaat daar nu een stuk beter en het bedrijf kan werken richting internationale certificering. In 2007 kwamen vertegenwoordigers van het bedrijf naar Nederland met vertegenwoordigers van ander Mongoolse bedrijven. In het kader van PUM’s Business Link Programme werd door de groep ondernemers contact gezocht met Nederlandse ondernemers. Het leverde de Nederlanders diverse orders op, ter waarde van enkele tonnen euro. Een voorbeeld van een kleine investering van een manager met lef die kan leiden tot grote resultaten. Maar dat hoef ik u natuurlijk als deskundigen niet meer uit te leggen. In 2006 voerde PUM met een budget van 12,8 miljoen euro in totaal 2250 projecten uit, die in omzet tezamen een geschatte marktwaarde van 48 miljoen euro hadden. Dat is nog eens een efficiënte aanpak die wat mij betreft aantoont dat één en één meer is dan twee. In Cruyffiaanse termen: als op het middenveld het samenspel op orde is, is één en één wel veertien.
Dames en heren,
Ondernemen tegen armoede. Zo luidt de uitdagende opdracht die PUM zich heeft gesteld. Al bijna 30 jaar zet u zich in om een bijdrage te leveren aan de bestrijding van armoede door het uitzenden van senior adviseurs. Als Minister van Ontwikkelingssamenwerking juich ik dit uiteraard van harte toe. Ons gezamenlijk uitgangspunt is dat we willen dat ook de armste landen deel worden van de wereldeconomie. En dat binnen die landen ook de allerarmsten zich uiteindelijk economisch en sociaal kunnen ontwikkelen tot volwaardige consumenten, werknemers en burgers. Door het stimuleren van bedrijvigheid, groei en werkgelegenheid maar ook door zorg te dragen dat er goede verdelingsmechanismen zijn, dat de toegang tot het onderwijs voor iedereen goed is en er een pro-poor infrastructuur is, kunnen we samen een bijdrage te leveren aan het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen.
Ontwikkelingssamenwerking is een Zaak van Iedereen. Niet alleen de overheid, ook de private sector en maatschappelijke organisaties kunnen en moeten hun verantwoordelijkheid nemen. Er is zelfs een essentiële en onmisbare rol weggelegd voor het bedrijfsleven als motor voor ontwikkeling en werkgelegenheid en als verantwoordelijke ondernemers. Dat is een zaak van solidariteit en van welbegrepen eigenbelang. PUM laat zien dat Nederlandse managers dat belang inzien. Met uw expertise en enthousiasme kunnen de vrijwilligers van PUM tonen dat ze over hun eigen grenzen heen durven kijken en bereid te zijn een bijdrage te leveren aan de welvaartsontwikkeling in andere landen. Als landenmedewerkers en thema-experts is ook uw bijdrage daarin van groot belang.
De eerste honderd dagen na mijn aantreden vorig jaar ben ik, net als mijn collega bewindslieden, in discussie getreden met allerlei partijen, waaronder ook veel ondernemers. Uit al die gesprekken bleek dat er heel veel goede ideeën bestaan over hoe partijen zelf een bijdrage kunnen leveren aan het bereiken van de MDG’ s. Dit alles heeft geresulteerd in Het Akkoord van Schokland, of liever gezegd de 36 partnerschap-overeenkomsten die getekend zijn op het voormalig eiland Schokland in juni 2007, om het bereiken van de MDG’s dichterbij te brengen. Hier waren tal van bedrijven bij betrokken, in verfrissende coalities.
Een voorbeeld van zo’n Schokland Akkoord is de lancering van The Currency Exchange, een initiatief om het wisselkoersrisico voor lokale ondernemers in ontwikkelingslanden te verminderen. Stel je voor dat je als ondernemer hier in het Noord Nederland geen energierekening in euro’s krijgt, maar in Keniaanse shillingen. Dan is je rekening niet alleen afhankelijk van je energieverbruik, maar ook van de koersontwikkeling tussen de euro en de Keniaanse shilling. Je uitgaven worden veel lastiger te plannen. Zo’n constructie klinkt misschien vreemd, maar is realiteit in Kenia, waar het elektriciteitsbedrijf klanten rekeningen in dollars stuurt. Of je gaat naar de bank voor een lening, maar kunt alleen een lening krijgen in Japanse Yen, terwijl je verder helemaal niets te maken hebt met de Yen, er geen zaken in doet. Het is echter het enige aanbod. Lokale ondernemers in ontwikkelingslanden worden hier vaak mee geconfronteerd, omdat zij alleen leningen in dollars of euro’s kunnen krijgen. TCX probeert hier door risicodiversificatie een oplossing te bieden, en het daarmee mogelijk te maken dat energiebedrijven hun klanten wel in lokale valuta kunnen laten betalen, of dat banken wel leningen in lokale valuta kunnen aanbieden. TCX dekt het hiervoor het risico af. Nederlandse en andere Europese en Afrikaanse ontwikkelingsbanken, organisaties en ABN-AMRO hebben hiertoe samen hun krachten gebundeld en er tweehonderd miljoen euro in geïnvesteerd.
TCX is slechts een van de fantastische voorbeelden van innovatief partnerschap. Er zijn tal van andere voorbeelden van dergelijke akkoorden die zijn gesloten. Bijvoorbeeld op het terrein van water. Voor verduurzaming van internationale handelsketens, op het vlak van certificering van biomassa, op het terrein van water, maatschappelijk verantwoord ondernemen, een nationaal actieplan om met het leger en ontwikkelingsorganisaties meer aandacht te besteden aan de rol van vrouwen in vredesbesprekingen en in conflictgebieden, etcetera.
Door een goede wisselwerking tussen ondernemers, organisaties, overheden hier en in de partnerlanden kunnen we echt vooruitgang boeken. Als we onze initiatieven maar goed op elkaar laten aansluiten. Kennisuitwisseling speelt daarbij een steeds belangrijker rol. In de woorden van Thijs van Praag: “Waar kennis vroeger vooral kapitaal was, is het nu een commodity geworden, waarmee je wereldwijd vrienden kunt maken, hulp kunt bieden en waardevolle banden kunt smeden.” De groei van uw organisatie in de afgelopen jaren onderstreept dit wat mij betreft.
Dames en heren,
In Afrika zien we legio voorbeelden van landen die na tientallen jaren van onvoldoende economische groei eindelijk aansluiting weten te vinden bij de groei van de wereldeconomie. Economische groei is een belangrijke en noodzakelijke voorwaarde om armoede te bestrijden. Het is alleen niet genoeg. Door ongelijke inkomensverdeling en een gebrek aan goed functionerende instituties komt groei de armen binnen een samenleving nauwelijks ten goede. Door armen toegang te bieden tot productiemiddelen, infrastructuur, kennis en markten, kunnen we hen de kans bieden bij te dragen en deel te nemen aan de economie. Essentieel is hierbij het investeringsklimaat, de factoren die gezamenlijk de mogelijkheden en prikkels voor het bedrijfsleven vormen. Het Nederlandse bedrijfsleven en ook PUM speelt daar een rol in. Door kennis en vaardigheden over te dragen, handel te drijven en te investeren. Maar ook via maatschappelijk verantwoord ondernemen en via publiek-private partnerschappen.
Het MKB is hier net zo goed als in ontwikkelingslanden de kracht waarop de economie draait. Dit vraagt wel om een goed en verantwoord instrumentarium voor bedrijven. Enerzijds gericht op de verbetering van het lokale ondernemingsklimaat, zoals op het gebied van infrastructuur en ontwikkeling van de financiële sector. Maar anderzijds ook gericht op de rol van de private sector zelf. Het startpunt is en blijft hierbij wel de vraag in landen zelf. We moeten ervoor waken in Nederland te bedenken wat goed is voor bedrijven daar. Zoals ook uit de evaluatie van PUM in 2006 bleek, moeten we ons allemaal steeds afvragen: is er daadwerkelijk lokale vraag naar de adviezen? Want alleen als de vraag in een ontwikkelingsland ontstaat, is er draagvlak voor oplossingen. En er moet een daadwerkelijke toegevoegde waarde zitten in het Nederlandse advies: alleen als de vraag niet lokaal beantwoord kan worden en als het ontvangende bedrijf de diensten niet commercieel kan financieren, kan PUM instappen. Dat klinkt misschien wat remmend, maar het is een belangrijke voorwaarde om niet de lokale markt te verstoren. Dat is cruciaal voor duurzame oplossingen. U weet dat ongetwijfeld als geen ander. Ik weet ook dat u hier al aan werkt om PUM in dit opzicht te verbeteren.
Dames en heren,
Dat brengt mij op de kernvraag: hoe kunnen wij er nu samen voor zorgen dat het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden wordt versterkt en dat daar daadwerkelijk duurzame groei tot stand komt. En dat die groei ook ten goede komt aan grote groepen in ontwikkelingslanden. Ik ben aan het begin van mijn periode neergezet als een soort vijand van het bedrijfsleven. Zelden heb ik een argument gehoord dat onterechter was. Ik ben de minister van Ontwikkelingssamenwerking die tijdens zijn zittingsperiode het meest zal uitgeven aan ondersteuning van initiatieven van het bedrijfsleven. Voor ORET alleen al heb ik voor 2008 218 miljoen euro gereserveerd en voor 2009 is dat 194 miljoen. Let wel, in de afgelopen vier jaar was er voor ORET jaarlijks maximaal 90 miljoen euro beschikbaar. Die extra middelen zijn er niet zonder reden: ik ben van mening dat ondernemers hier en in ontwikkelingslanden een cruciale rol kunt vervullen in het bereiken van de Millennium Ontwikkelingsdoelen. De private sector is immers de motor van economische groei, en zorgt voor werkgelegenheid en noodzakelijke belastingopbrengsten in ontwikkelingslanden. Ontwikkelingssamenwerking is meestal niet meer nodig als de private kapitaalmarkt zelf groei en ontwikkeling tot stand kan brengen, zoals in grote delen van Oost-Azië gebeurt. Aandacht voor de private sector heeft dan ook een belangrijke plek binnen mijn beleid. Het is van belang dat ook overheden in ontwikkelingslanden de essentiële rol erkennen die ondernemers spelen. Dat is in het verleden lang niet altijd het geval geweest, maar gelukkig dringt dit besef steeds verder door. Vaak is het daarnaast zo dat in ontwikkelingslanden ook een aanzienlijke discriminatie tegen het MKB bestaat. Maatregelen rondom handelsbeleid, investeringsbevordering en kredietverlening komen vaak ten gunste van grotere ondernemingen, waarbij het MKB wordt uitgesloten. Het opheffen van deze discriminatie bevordert een ‘level playing field’ en vergroot de toegang van het MKB tot kennis, kapitaal en andere productiefactoren. Hier ligt een belangrijke taak voor (economische) instituties. Niet schaalgrootte, maar het bevorderen van productiviteit, marktwerking en concurrentie zijn bepalend voor groei en pro-poor groei. Ik wil hier dan ook op inzetten in mijn beleid. Nederland helpt landen verder door het verbeteren van wet- en regelgeving, het versterken van de financiële sector, het wegnemen van handelsbelemmeringen, en het vergroten van de capaciteit op het terrein van kennis en vaardigheden zoals via steun aan beroepsonderwijs. Op deze manier werken wij samen met allerlei partijen om een klimaat te creëren waarbinnen de private sector haar rol kan spelen.
Maar u begrijpt dat ik verder kijk, moet kijken, naar de vraag hoeveel winst ondernemers behalen. Voor mij is de bottom-line dat de Millennium Ontwikkelingsdoelen worden gehaald. Groei en verdeling kunnen bijgedragen aan het bereiken van de MDG’s, met name MDG 1: halvering van extreme armoede en honger. Uit onderzoek blijkt dat een inkomensstijging per hoofd van de bevolking van 1% bijdraagt aan een vermindering met 1% van het aantal mensen dat leeft van minder dan één dollar per dag. Er zijn dus extra maatregelen nodig om te zorgen dat groei ook ten goede komt aan de allerarmsten.
Ik ben ervan overtuigd dat we op dit terrein nog beter kunnen samenwerken. Door de keuze van de sectoren waarin u expertise uitwisselt, kunt u nadruk leggen op die sectoren die niet alleen een motor voor groei, maar ook voor armoedebestrijding zijn. En u kunt bij de overdracht van expertise aspecten als maatschappelijk verantwoord ondernemen en corporate social responsibility benadrukken.
Op eenzelfde manier doet de keuze van de landen waarin u actief bent er ook toe.
Niet in alle landen zet de trend van een voorspoedige economische ontwikkeling zich door die we wereldwijd zien. Denkt u aan het door oorlog verscheurde Afghanistan of de voortdurende bloedige conflicten in de Democratische Republiek Congo. Ik wil dan ook meer investeren in fragiele staten en ik hoop dat er maatschappelijke organisaties en ondernemingen zijn die dat samen met mij willen doen. Het gaat hierbij om landen met instabiel gezag en een niet of nauwelijks functionerende overheid. Ze balanceren meestal permanent op de rand van conflict. Deze landen hebben de grootste achterstand bij het behalen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen. Dit vraagt om een intensieve aanpak. Bedrijvigheid en economische activiteiten bieden een perspectief op daadwerkelijke verbetering. De private sector kan in deze conflictgevoelige gebieden dus een belangrijke bijdrage leveren aan bijvoorbeeld werkgelegenheid, de levering van publieke diensten en wederopbouw. Zaken waar juist in deze landen een gebrek aan is. Sleutelwoorden hierbij zijn capaciteitsopbouw en institutionele ontwikkeling. Ervoor zorgen dat individuen en groepen, maar ook organisaties, instituties en samenlevingen hun mogelijkheden vergroten om hun kerntaken uit te voeren, hun problemen op te lossen en om doelen vast te leggen en te bereiken. En niet minder belangrijk om te begrijpen wat hun ontwikkelingsbehoeften zijn in een bredere context en op een duurzame wijze hiermee omgaan. Meer concreet denk ik hierbij aan het ontwikkelen van een personeelsbeleid, verbetering van overlegstructuren, werkprocessen en terugkoppelingsmechanismen.
Dames en heren,
Werken aan sociaaleconomische wederopbouw brengt landen dichter bij de Millennium Ontwikkelingsdoelen. Het versterkt de economische grondslag voor veiligheid en ontwikkeling. Waar er in vrijwel alle landen nauwelijks vooruitgang wordt geboekt is het bevorderen van de gelijke rechten en kansen voor vrouwen en meisjes. Dit is ook geen gemakkelijke opdracht. Diepgewortelde sociale en culturele oorzaken die ook in wettelijke rechten van vrouwen hun weerslag vinden liggen hier aan ten gronde. Met het aandeel van vrouwen in betaald werk en vertegenwoordiging in organisaties en de politiek is het bedroevend gesteld. In Sub-Sahara Afrika wordt 85% van de arbeid op het land door vrouwen verricht. Slechts 1% van het land is daarbij daadwerkelijk in het bezit van een vrouw. De overheden in Nederlandse partnerlanden zullen gerichte maatregelen moeten nemen. Ook vrouwen dienen toegang te krijgen tot informatie, krediet en productiemiddelen. Goed en relevant onderwijs en het beschermen van de rechten van de vrouw zijn ook voorwaarden voor de algehele groei van een land. Niet voor niets is de positie van de vrouw een van de vier speerpunten geworden in mijn beleid. Naast de twee prioriteiten die ik eerder noemde: groei & verdeling en fragiele staten. En naast mijn vierde prioriteit: klimaat en energie.
Wat betreft dat laatste: wereldwijd zijn meer dan 2,5 miljard mensen afhankelijk van een ongezonde en inefficiënte energiebron. Biomassa, en vooral hout, houtskool en mest. Een ontoereikende energievoorziening vormt voor veel landen een obstakel voor verdere groei. Ingrijpende verbeteringen in de energiesituatie zijn daarom van groot belang voor armoedebestrijding. Ontwikkelingslanden stellen zich afwachtend op. Ze worden te weinig gestimuleerd om zelf een beter milieubeleid te voeren. Bovendien hebben ze vaak niet de kennis, capaciteit of middelen die nodig zijn om een goede oplossing te vinden. Of dit nu gaat om het tegengaan van klimaatverandering of de eigen duurzame energievoorziening.
Als Nederland zetten wij ons in door landen te steunen in bijvoorbeeld het beter gebruik maken van de voordelen die handel in emissierechten hen kan bieden. Maar we proberen ook het aanpassingsvermogen te helpen vergroten in kwetsbare sectoren zoals voedselproductie, water en gezondheid. Duurzaamheid heeft zowel ecologische, economische als sociale aspecten. Het streven is een zo goed mogelijke balans te vinden tussen deze dimensies. Hierbij is het uitgangspunt wederom de eigen maatschappelijke en culturele kaders van de landen waar het om draait.
Dames en Heren,
De prioriteiten in mijn beleid die ik zojuist heb genoemd stellen PUM ook voor een aantal uitdagingen. Om juist met ondernemers in fragiele staten de samenwerking aan te gaan, waar de vraag om local business support misschien wel het grootst is. Om vrouwelijke ondernemers en werknemers in het midden- en kleinbedrijf te stimuleren en ondersteunen. Of om aandacht te besteden aan maatschappelijk verantwoord ondernemen in uw advies aan bedrijven.
Wat ik beoog, is een samenwerking met het bedrijfsleven die nog meer is gericht op de private sector en publiek-private samenwerking in de partnerlanden zelf. De bijdrage die investeringen leveren aan de vermindering van armoede en de toegevoegde waarde van de financiering vormen hierbij de toetsstenen. De opvolger van de ORET-regeling richt zich dan ook meer op de opbouw en ondersteuning van een infrastructuur die daadwerkelijk impact heeft op toegang voor armen tot energie, schoon water en markten. Actoren op diverse niveaus spelen hierbij een rol in het private-sectorbeleid: individuele ondernemers, Kamers van Koophandel, werkgeversassociaties en vakbonden. Het is van belang een echte bijdrage te leveren aan de ontwikkeling door, waar nodig, zinvolle regelingen te combineren en deze in samenhang te bekijken met steun voor groei en verdeling.
U bezit over een schat aan ervaring als het gaat om het adviseren van midden- en kleinbedrijven en vooral natuurlijk in het adviseren van de managers die PUM uitzendt. Met name in landen waar de mogelijkheden om advies in te winnen op de private markt beperkt zijn. Midden- en kleinbedrijven zijn geworteld in de samenleving, zorgen voor werkgelegenheid en hebben een groot aandeel in belastingontvangsten. U adviseert deze bedrijven op uiteenlopende terreinen, van techniek tot marketing. Uit de evaluatie van PUM in 2006 blijkt dat de inzet van veel PUM-vrijwilligers effectief en efficiënt is.
Ik wil u aanmoedigen de samenwerking te blijven zoeken met andere Nederlandse organisaties en instrumenten, zoals de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) en het Centrum tot Bevordering van de Import uit Ontwikkelingslanden (CBI). Maar vooral wil ik het aanmoedigen dat u nog meer samenwerkt met lokale krachten. Duurzame oplossingen voor ontwikkelingslanden moeten immers vooral lokaal gedragen zijn.
Ik ondersteun van harte dat PUM zich de komende jaren concentreert op een beperkter aantal landen om de effectiviteit van het programma te verhogen. Met aandacht voor Minst Ontwikkelde Landen en fragiele staten, zoals ook blijkt uit uw plan voor 2008. Wat mij betreft mag het percentage van de PUM-missies gericht op die landen nog wel wat hoger komen te liggen. Want zoals ik al zei: investeren in ontwikkeling is een zaak van lef en risico’s durven nemen.
Ik wil u hierbij hartelijk danken voor uw grote inzet. En ik hoop ook de komende jaren te mogen rekenen op een warme samenwerking met u allen.
Dank u.