Kamerbrief inzake het arrest van het Europese Hof van Justitie
Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Justitie, een reactie aan op het mondelinge verzoek van de heer Fritsma om voorafgaand aan een spoeddebat met de Minister van Justitie over een uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake de visumplicht voor Turkse dienstverrichters (voor Duitsland) geïnformeerd te worden.
Aangezien het visumbeleid ook raakvlakken heeft met het beleid van het Ministerie van Justitie op het terrein van grensbewaking en toegang tot Nederland, wordt u deze brief, mede namens de Minister van Justitie, aangeboden.
Het EG-Hof van Justitie heeft bij arrest van 19 februari jl. in de zaak van M. Soysal en I. Savatli (C228-06) bepaald dat de standstillbepaling in het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en Turkije zich verzet tegen de visumplicht die Duitsland sinds 1980 oplegt aan Turkse vrachtwagenchauffeurs die moeten worden beschouwd als dienstverrichters.
Op grond van deze bepaling mogen de EU-lidstaten na 1 januari 1973 (datum inwerkingtreding Aanvullend Protocol) geen nieuwe beperkingen op het gebied van de vrijheid van vestiging en de vrije dienstverrichting invoeren voor Turkse onderdanen. Op 1 januari 1973 waren Turkse dienstverrichters visumvrij voor Duitsland.
Dienstverrichting als bedoeld in het Aanvullend Protocol ziet op het verrichten van economische activiteiten met een tijdelijk karakter in een EU-lidstaat door Turkse ondernemingen en Turkse zelfstandigen die op het grondgebied van Turkije duurzaam gevestigd zijn.
De gevolgen van het arrest kunnen per EU-lidstaat verschillend zijn, afhankelijk van het specifieke regime in 1973. Op dit moment wordt om die reden nadere studie verricht naar de regelgeving en praktijk die in Nederland op 1 januari 1973 gold met betrekking tot de visumplicht voor Turkse dienstverrichters. Ook andere EU-lidstaten zijn druk doende studie te verrichten naar de interne situatie op 1 januari 1973. Gelet op de mogelijke verschillende consequenties die het arrest voor individuele Schengenlanden kan hebben, zal dit arrest binnenkort in EU-verband worden besproken.
Afhankelijk van de uitkomst van genoemde studies en beraad zal kunnen worden bepaald hoe Nederland en de andere lidstaten uitvoering moeten geven aan het arrest van het Hof.
Gelet op bovenstaande is het op dit moment nog niet mogelijk om in een spoeddebat op zeer korte termijn een inhoudelijke reactie te geven.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen