Kamerbrief inzake een verzoek over het rapport 'Resultaten in Ontwikkeling'
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 28 mei 2009 met kenmerk 31250-59/2009D26266 inzake rapport ‘Resultaten in Ontwikkeling’.
Mede naar aanleiding van de motie Peters-Gillard is in de afgelopen periode uitgebreid gekeken naar de incorporatie van een genderperspectief in de planning en uitvoering van beleid en naar de wijze waarop daarover verantwoording kan worden afgelegd. In de rapportage 2007-2008 ‘Resultaten in Ontwikkeling’ wordt ingegaan op de uitkomst van dit proces. Dit is met name terug te vinden in het hoofdstuk over MDG3, maar ook bij andere hoofdstukken wordt toegelicht hoe gender een essentiële rol speelt in het beleidsproces en welke resultaten daarmee worden geboekt.
Bij mijn aantreden heb ik geconstateerd dat niet op alle terreinen bij de formulering van beleid even gestructureerd is gekeken naar de mogelijke effecten van het beleid op de positie van mannen en vrouwen. Dit maakte en maakt het lastig om na afloop te bepalen wat die effecten zijn geweest, aangezien er vooraf geen effectindicatoren zijn geformuleerd. Deze constatering was aanleiding voor de huidige Regering om in het afgelopen jaar bij de formulering van resultaatketens als operationalisering van meerjarige strategische plannen een inhaalslag te maken en genderaspecten waar mogelijk en relevant onderdeel te laten uitmaken van de verschillende niveaus van de keten.
Bij een aantal posten zijn goede voorbeelden te vinden waar gendergelijkheid is opgenomen in de planningsfase, waarvoor resultaatketens zijn vervaardigd. Sommige van die ketens betreffen specifieke genderthema’s zoals voor geweld tegen vrouwen in Ethiopië, DR Congo en Burkina Faso. Bolivia heeft een aparte keten ontwikkeld onder het thema Emancipatie met als doel verkleinen van maatschappelijke ongelijkheid. Bij andere resultaatketens zijn genderaspecten opgenomen. Zo heeft Jemen in drie sectoren, onderwijs, gezondheid en water, genderelementen in de respectievelijke ketens opgenomen. De geleerde lessen uit het proces van het ‘gendersensitief maken’ van resultaatketens zal tussen posten worden uitgewisseld om te komen tot een kwaliteitsverbetering zodat het bereiken van resultaten op het terrein van gendergelijkheid beter kan worden gevolgd en zichtbaar gemaakt: een volgende Resultatenrapportage zal nog meer in detail over behaalde gendergelijkheid kunnen rapporteren.
Een andere conclusie in de rapportage 2007-2008 is dat de echte genderresultaten dikwijls meer kwalitatief dan kwantitatief van karakter zijn. Bij emancipatie gaat het immers vooral om maatschappelijke veranderingsprocessen, die moeilijk in cijfers zijn te vatten. Paragraaf 3.1.1 van de Resultatenrapportage licht deze problematiek nader toe. Ook de attributie van resultaten aan specifieke door Nederland ondersteunde interventies is moeilijk te maken. Ten slotte schiet in een aantal landen de dataverzameling op dit punt tekort: een aantal nationale en internationale statistieken blijft steken op huishoudniveau of maakt geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Paragraaf 3.1.5 van de Resultatenrapportage geeft in het kort weer met welke problemen rekening gehouden moet worden.
De eindconclusie is dat er verbetering is waar het het betrekken van genderaspecten in de formulering en uitvoering van beleid betreft. Daartoe zijn in de afgelopen periode een aantal stappen gezet. Tegelijk zal het in de praktijk onmogelijk zijn om genderbudgeting voor 100% in te voeren, aangezien de daarvoor noodzakelijke gegevens niet overal beschikbaar zijn en het genderspecifiek verzamelen van gegevens niet universeel wordt toegepast.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Bert Koenders