Een tweede ronde voor Europa

Een tweede ronde voor Europa

Donderdag 26 april
Sciences Po, Parijs

Staatssecretaris voor Europese Zaken, Frans Timmermans

Samenvatting

'Nederlanders willen een Nederlandser Nederland en Fransen een Franser Europa. In de botsing van beide visies ligt de oplossing voor Europa als geheel'. Dat zei staatssecretaris Timmermans voor een zaal vol studenten van het Institut des Sciences Politiques in Parijs.
In zijn toespraak gaat Timmermans in op het steeds grotere belang dat in Nederland en Frankrijk - én in de rest van Europa - aan identiteit wordt gehecht. Volgens hem is deze 'soul searching' grotendeels verantwoordelijk voor het Nederlandse 'nee' en het Franse 'non' tegen de Europese Grondwet. 'Eurosceptici kunnen we niet terugwinnen met een nieuw verdrag - hoe belangrijk het ook is dat er nieuwe spelregels komen', aldus Timmermans.
Het allerbelangrijkste wat Europa moet doen, is meehelpen mensen de controle over hun leven terug te geven. Het behoud van ons sociaal Europa is cruciaal en dat vereist een open blik: 'Politici moeten de kracht vinden zich los te maken uit de ketenen van hun historisch gelijk. Zo hou je een cultuur vitaal, zo maak je een economie dynamisch, zo geef je zuurstof aan het pluriforme en ongedeelde Europa van vandaag.'

Wie zijn we?

Twee maanden geleden moest het partijcongres van de PvdA een beslissing nemen over regeringsdeelname. Daarbij werden de beoogde bewindslieden aan de tand gevoeld. Ik kwam na de in Marokko geboren staatssecretaris Ahmed Aboutaleb. Hij is precies even oud als ik en woont al dertig jaar in Nederland. Als zo vaak, kreeg hij nu ook weer vragen over zijn afkomst en zijn succesvolle integratie in Nederland. Geroutineerd en met gevoel voor humor gaf hij antwoord. Toen kwam ik aan de beurt. Aan mij geen vragen over mijn integratie. Terwijl ik toch echt minder dan dertig jaar in Nederland heb gewoond en als het aan Mevrouw Verdonk had gelegen, zelfs een inburgeringsexamen had moeten doen. Toen ik insisteerde op vragen over mijn integratie, bracht ik mijn partijgenoten in verwarring – wat maar weer eens duidelijk maakt dat er ook bij linkse mensen impliciete aannames zijn over ‘wij’ en ‘zij’.

Wie zijn we? Die vraag brandt tegenwoordig op ieders lippen. Niet alleen in Nederland, maar ook in Frankrijk en in de rest van Europa. Het belang van de nationale identiteit wordt steeds meer benadrukt. Het speelt zelfs een prominente rol in de campagne voor de presidentsverkiezingen, waarbij de kiezersgunst wordt gezocht met een Ministerie voor Nationale Identiteit of met een liefdesverklaring voor bleu-blanc-rouge.

Ik heb niets tegen vaderlandsliefde, integendeel. Wie zoals ik veel in het buitenland heeft gewoond, koestert zijn vaderland nog inniger dan wie nooit over de landsgrenzen is geweest. Maar het gaat in mijn ogen mis als op hoge toon vaderlandsliefde wordt geëist, als een soort loyaliteitsexamen – en dan niet van iedereen, maar vooral van moslims. Mohammed uit Mokum heet vaak nog steeds ‘ allochtoon’ of ‘buitenlander’, ook al is niet alleen hij maar zelfs zijn vader in Amsterdam geboren. ‘Zijn jullie wel echte Nederlanders of doen jullie maar alsof?’, is de suggestie. Natuurlijk geeft het Mo’ niet het recht mij in onvervalst Amsterdams voor rothollander uit te schelden; iets dat mij is overkomen en waar ik jaren later nog boos over kan worden. Maar wie zich in zijn identiteit bedreigd voelt, zal ook de ander aanvallen op wie hij ís – en niet op wat hij doet. Het zaait verdeeldheid waar die er niet hoeft te zijn. En het schept de illusie dat één identiteit beter is, terwijl iederéén er veel meer heeft. Twee paspoorten maakt je geen halve Nederlander.

De preoccupatie met identiteit is niet een direct gevolg van immigratie. Zij is een veel breder verschijnsel. Eerder vandaag sprak ik met de historicus en lid van de Académie française Pierre Nora. Hij spreekt over een identiteitscrisis in Frankrijk. Als oorzaken noemt hij verlies aan macht na de dekolonisatie, de veranderde invulling van het begrip soevereiniteit en – in het verlengde daarvan – de opname van Frankrijk in een grotere Europese ruimte. Natuurlijk werkt immigratie op deze processen in. Maar zij is geen eigenstandige factor.

EU en de natiestaat

Een tweede misverstand is dat loyaliteit jegens het vaderland per definitie zou moeten worden geslachtofferd op het altaar van de Europese integratie. Ook Nora wekt die suggestie. Hij noemt vrede als ‘misschien wel allerbelangrijkste oorzaak van de identiteitscrisis’. Die vrede hebben we mede te danken aan de eenwording van Europa. Is de EU de vijand van de natiestaat? Moet de nationale identiteit plaats maken voor een Europese?

In zijn beroemde rede ‘Qu’est-ce qu’une nation’ stelde Ernest Renan dat een natie niet op taal of ras is gebaseerd, maar op het verleden en de wil een natie te zijn. De natiestaat is geen natuurverschijnsel, maar een maaksel van de mens. ‘Avoir fait de grandes choses ensemble, en vouloir faire encore, voilà les conditions essentielles pour être un peuple’, zei Renan in diezelfde rede. In zijn tijd en nog driekwart eeuw later kwam dat ook neer op een grote wedstrijd met andere Europese landen bij het uitbouwen van een koloniaal rijk. En op gezette tijden bestonden de grote daden uit het zich in volle overtuiging aan een Duitse bajonet te laten rijgen. Renan is zijns ondanks de peetvader van Cé line’s anti-held Ferdinand Bardamu.

Het eroderen van de publieke steun voor een project dat een halve eeuw lang nauwelijks omstreden was en een bijna natuurlijke legitimiteit kende – aanvankelijk omdat het een einde wist te maken aan de Frans-Duitse broedertwisten, later omdat het vooral externe economische bedreigingen het hoofd wist te bieden – heeft politici die blijvende toegevoegde waarde zien in Europese integratie onzeker gemaakt. ‘Eén Europa’, of ‘Puissance Europe’ zijn renanesque pogingen om de Europeanen te winnen voor ‘la volonté de faire de grandes choses ensemble’. Impliciet en volstrekt onbedoeld is het Grondwettelijk Verdrag hiervan ook een product. De naam ‘Grondwet’ is er één van, het willen codificeren van een volkslied en een vlag, die tot nu toe herkenbare attributen waren van de Europese overheid, maar die geforceerd de symboliek moesten krijgen van regalia, een ander.

Europa ís geen staat. Hem als natiestaat afficheren is een denkfout die het herlevend nationalisme in de kaart speelt. Het suggereert dat Europa zijn legitimiteit moet bevechten op en ten koste van de lidstaten. Terwijl Europa alleen kan slagen indien hij bijdraagt aan de versterking van de legitimiteit van de natiestaat. En de staten hun eroderende legitimiteit alleen dankzij Europa weer kunnen herwinnen.

Onzekerheid

Hoe diep zit de onzekerheid bij ons Nederlanders en ons Fransen? Is het de vrees dat het onze kinderen slechter zal vergaan dan onszelf? Is het de vrees nationaal en internationaal bij de verliezers te behoren? Of zit het nog dieper? Is het de vrees voor verlies van identiteit, culminerend in de apocalyptische visie van schrijver Michel Houellebecq, die van mensen steeds grotere egoïsten maakt totdat zij letterlijk iedere menselijkheid ontberen? Het zijn vragen die om een antwoord schreeuwen en waar onze denkers naar mijn oordeel te weinig aandacht aan besteden.

Ondertussen zoeken wij naarstig naar verhalen die ons identiteit kunnen geven. In Nederland is het Rembrandt-jaar vorig jaar uitgebreid gevierd en dit jaar wordt zijn tijdgenoot, de zeeheld Michiel de Ruyter, groots herdacht. Hebben sinds de jaren zeventig vooral de schaduwzijden van ons koloniaal verleden de aandacht gekregen, nu lijken we minder gepreoccupeerd met de gruwelen van de slavernij dan met de grootsheid van de VOC. Inmiddels beschikt ons land over een canon die het historisch besef van de Nederlanders moet stimuleren, maar die vreemd genoeg weinig belangstelling heeft voor de wereld buiten de grenzen van ons land – daar waar onze geschiedenis voor een groot deel is gemaakt. Kortom, het is geen zoektocht naar een historische werkelijkheid, maar naar gedeelde herinneringen als basis voor een gedeelde identiteit.

Die collectieve herinnering wordt bijna letterlijk begrensd door de landsgrenzen. Verworvenheden van vandaag, zoals sociale voorzieningen, worden ook geheel binnen die grenzen gezien. Wat van buiten komt is dan een potentiële bedreiging, of het nu nieuwe lidstaten zijn uit het oosten waar loodgieters vandaan komen, of een nieuwe munt die alles duurder zou hebben gemaakt of een verdrag met de pretentie een grondwet te zijn. Dat roept weerstand op. Zo inspireert de EU als een tovenaarsleerling het trekken van mentale grenzen die zij juist beoogde te doorbreken.

Waarom ‘nee’ in Nederland?

Fransen en Nederlanders zijn erg bezig met wat Amerikanen ‘soul searching’ noemen en dat verdraagt zich slecht met het omarmen van een met zoveel onduidelijkheden omgeven project als de Europese Grondwet. Dat is zeker een overeenkomst tussen ‘non’ en ‘nee’. Maar er zijn ook verschillen.

Nederland heeft van oudsher een open, naar buiten gerichte economie. Zoals de historicus Fernand Braudel reeds uitvoerig beschreef, staat politiek handelen sinds het ontstaan van onze natie ten dienste van een voorspoedige economische en sociale ontwikkeling. Dat maakte in zijn ogen Nederland en Frankrijk eeuwenlang tot tegenpolen, aangezien in Frankrijk de economie in dienst staat van de raison d’Etat in haar vele gedaanten sinds de zeventiende eeuw tot vandaag.

Als Braudel vandaag nog geleefd had, zou hij misschien tot de conclusie zijn gekomen dat Europeanisering en globalisering in deze situatie – en dan voor beide landen – de nodige verandering heeft aangebracht. Bijna existentiële twijfel maakt zich van beide landen meester. Voor veel Nederlanders is Europa de belichaming van de onherroepelijk en ingrijpend veranderde wereld. Zij beschouwen de uitbreiding in omvang en invloed van de EU als een bedreiging. ‘ Kan Nederland nog wel zichzelf blijven?’, vragen ze zich af. Openlijk nationalisme mag in ons land zeldzaam zijn en in het buitenland beschikken wij vaak over de voor een koopman zo kenmerkende kameleontische gaven, maar tegelijk blijken wij zeer gehecht aan de Nederlandse leefwijze. In de referendumcampagne is Europa als een bedreiging voor Nederlandse verworvenheden ervaren, zoals ons abortus-, euthanasie- en drugsbeleid. Vaak werd achter ieder artikel in de grondwet een stiekeme poging gezien van Europa om Nederland op den duur ‘weg te poetsen’.

Tot de late jaren zestig van de vorige eeuw was Nederland verdeeld in zuilen met ieder hun eigen levensbeschouwelijke profiel. Het leven van de Nederlanders speelde zich in die zuilen af. Protestanten, katholieken, liberalen en socialisten hadden ieder hun eigen scholen, kranten, weekbladen, radio- en tv-omroepen, vakbonden, politieke partijen en vrijetijdsverenigingen. De loyaliteit van de meeste Nederlanders lag in eerste instantie bij de eigen zuil, ‘de anderen’ kenden zij niet, maar zij leerden wel deze anderen te wantrouwen en te mijden. Ik zal nooit vergeten dat mijn oma mij met een ernstige blik een stel kinderen aanwees die in de buurt van haar huis aan het spelen waren. ‘Dat zijn protestanten’, zei ze. Ik was een jaar of zeven, acht, maar had nog nooit een protestant gezien en was verbaasd dat zij er net zo uitzagen als wij.

Pacificatie tussen de zuilen vond alleen aan de top plaats. Die top zei vervolgens hoe het allemaal zou lopen en de rest nam daar genoegen mee. Door het verdwijnen van de zuilen zijn ook de traditionele pacificatiemethoden in de Nederlandse samenleving verdwenen en onvoldoende vervangen door andere. Hierin schuilt ook een deel van de verklaring voor de grote onrust in de Nederlandse politiek, zoals deze sinds de eeuwwisseling aan het licht is gekomen. Met recht sprak Pim Fortuyn over een verweesde samenleving.

Het schrikbeeld van de superstaat Europa heeft als katalysator van onzekerheid en onbehagen gewerkt en veel Nederlanders doen besluiten tegen de Grondwet te stemmen. De bepalingen van de Grondwet waren van ondergeschikt belang. Wat overheerste was de vrees dat wij niet langer onszelf zouden kunnen zijn, dat Nederland van de kaart zou verdwijnen. Een affiche van het ‘nee’-kamp verbeeldde dit gevoel. Het liet een kaart van de EU zien. De afzonderlijke lidstaten waren met felle tinten ingekleurd. Eén land ontbrak: Nederland. Dat was verdwenen in de Noordzee.

Waarom ‘non’ in Frankrijk?

Een verzuiling zoals in Nederland heeft Frankrijk nooit gekend. In Frankrijk staat de relatie tussen de republiek en haar burgers centraal. Aan die relatie zitten steeds twee kanten: een individualistische en een sociale. De staat zorgt voor de vrijheden van het individu en voor de sociale cohesie van alle burgers samen. Daarmee krijgt de staat op een vanzelfsprekende manier een centrale rol in het leven. Volgens de filosoof Charles Renouvier werkt de Republiek optimaal als zij erin slaagt van het individu naar het collectief te gaan zonder daarbij het individu uit te vlakken. Met andere woorden: als zij in staat is iedere Fransman zijn gang te laten gaan en toch ervoor te zorgen dat zij ook voor elkaar blijven zorgen.

Om weer Braudel aan te halen: het optreden van de republiek staat ten dienste van dit doel en de economie is daarbij niet meer dan een instrument. In Nederlandse verhoudingen worden economische wetmatigheden aangevoerd om aan te duiden dat de politiek iets niet vermag. In Frankrijk zijn er politieke wetmatigheden die bepalen dat iets moet, ook al verzet de economie zich daar tegen.

Globalisering beperkt de invloed van de staat. De transformatie die de Franse economie in de laatste vijftien jaar heeft doorgemaakt is daarvan het levende bewijs. Maar tegelijk is de republikeinse traditie springlevend. Nog steeds beloven Franse politici van links tot rechts dat de economie naar de wensen van de Fransen kan worden omgebogen. En als dat niet meer op nationale schaal kan, dan maar Europees.

Voorwaarde is wél dat de EU als het ware een republikeinse roeping ontwikkelt. Wat dat betreft stelde de Grondwet teleur. Als compromistekst verenigt de Grondwet liberale en sociale denkbeelden. Daarmee was de Grondwet niet alleen gespeend van die ‘vocation républicaine’ die mensen als Laurent Fabius erin zochten, maar bovendien ook het symbool van het neo-liberale Europa, die perfide agent van de Poolse loodgieter, Roemeense autofabrikant en Indiase staalmagnaat.

Waar vele Nederlanders een te opdringerig Europa vreesden, zagen veel Fransen eerder een te bescheiden Europa. Beide volkeren zagen in ieder geval een falend Europa.

Hoe verder?

Het is een illusie te denken dat we de sceptici voor Europa kunnen terugwinnen met een nieuw verdrag. De discussie over nieuwe spelregels is onvermijdelijk, maar zal juist de nationale gevoelens aanwakkeren. Het gaat er juist om deze discussie zo snel mogelijk achter ons te laten. Maar doe dat dan ook volgens patronen die vertrouwd zijn. Wijzig de bestaande verdragen daar waar zij tekortschieten om het grotere Europa goed te laten functioneren, ook op nieuwe beleidsterreinen. Maar doe niet net alsof wij toe zijn aan een nieuwe fa se van Europese staatsvorming door het gebruik van misplaatste hyperbolen. Verander wat moet worden veranderd en laat de rest gewoon met rust.

Tegelijk is er een dieperliggend probleem dat moet worden aangepakt. Zowel in Nederland als in Frankrijk hebben mensen in toenemende mate het gevoel de controle over hun leven te verliezen. Om grip te krijgen zoeken Nederlanders bescherming binnen grenzen waarachter zij zich kunnen terugtrekken, terwijl Fransen hopen de eigen grenzen wat verder weg te kunnen trekken, zodat daarmee ook de problemen buiten de deur blijven. Met enig gevoel voor overdrijving kun je zeggen dat Nederlanders een Nederlandser Nederland zoeken en Fransen een Franser Europa. In de botsing van beide visies ligt de oplossing voor Europa als geheel.

De aard van het Nederlandse en Franse ‘nee’ geven daarmee inzicht in de u itdagingen van de EU. Door de globalisering zijn de vroegere economische tegenpolen Nederland en Frankrijk naar elkaar toegegroeid. Maar de verandering heeft zich zo snel voltrokken, dat de bevolking de hakken in het zand heeft gezet. Het ooit zo open Nederland keert zich ondanks economische voorspoed mentaal steeds meer naar binnen. In Frankrijk blijven economische mogelijkheden onbenut uit vrees voor verandering en verlies van verworven rechten. Die situatie moet worden doorbroken.

Het begint met een eerlijk politiek discours. Fransen zullen moeten aanvaarden dat de staat niet alles vermag, terwijl Nederlanders moeten afleren de economie als een natuurverschijnsel te presenteren waaraan niets veranderd kan worden. Politieke keuzen kunnen de globalisering niet keren – áls we dat al zouden willen. Wel kan de politiek sturing geven aan processen die onderdeel uitmaken van de globalisering. Fabrieken openhouden die structureel onrendabel zijn, is geen optie. Baanzekerheid kan minder dan vroeger geboden worden, maar werkzekerheid veel meer.

Oplossingen

Om mensen te helpen hun lot in eigen handen te nemen kan de politiek zowel op de Nederlandse als Franse preoccupaties inspelen. Allereerst is belangrijk dat de nationale politiek nadrukkelijker bij Europa wordt betrokken. Nationale parlementen kunnen als geen enkel ander instituut het nationale debat europeaniseren en het Europees debat nationaliseren. En dat is nodig om de burgers eindelijk bij Europa te betrekken. Een grotere mate van eerlijkheid zullen wij politici daarbij ook moeten beloven. De aloude reflex om successen als nationale successen te claimen en mislukkingen aan ‘Brussel’ toe te schrijven, moet worden afgeleerd. Op korte termijn levert het zeker applaus op, maar het langetermijneffect is dat het draagvlak voor Europese maatregelen steeds verder erodeert.

Tegelijk spelen nationale parlementen een belangrijke rol in de bewaking van de grens tussen nationaal en Europees beleid. Ook dat is nodig. Zo behoeft de verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten over publieke diensten nadere aandacht. Niet alles hoeft aan de regels van de interne markt te worden onderworpen. Hoe een land zijn onderwijs, vokshuisvesting of gezondheidszorg inricht, is zijn eigen zaak. Dat moet duidelijker worden vastgelegd dan nu het geval is. Dat is geen nationaal hobbyisme, maar de logische consequentie van de vaststelling dat Europa pas democratiseert als de democratie Europeaniseert.

Minstens zo belangrijk is dat Europa zich bekommert om het dieperliggende probleem. Europeanen zijn niet zoals mensen op ander plaatsen in de wereld overgeleverd aan de grillen van de markt. Dankzij onze verzorgingsstaten kennen wij, in vergelijking met andere delen van de wereld, goed onderwijs, laagdrempelige gezondheidszorg, uitstekende oudedagsvoorzieningen en een betrouwbaar vangnet voor werklozen en arbeidsongeschikten. Ook de zorg voor een schoon milieu en een beter klimaat staan hoog op de agenda.

Europa is een rolmodel voor een solidaire en verantwoordelijke samenleving. Maar onze waarden staan in toenemende mate onder druk. Een nieuw soort kapitalisme grijpt om zich heen. Speculatieve beleggingsfondsen nemen een klein belang in bedrijven met een lange staat van dienst en eisen grote daden. Door mensen op straat te zetten, het bedrijf op te splitsen of juist veel acquisities te verrichten verdienen aandeelhouders goud geld. Dat is het enige wat telt. Het bedrijf en de werknemers blijven met lege handen achter.

De opmars van het roofkapitalisme dwingt Europeanen kleur te bekennen. Vluchten in klassiek protectionisme biedt op hele korte termijn wellicht soelaas, maar zal onze economische ontwikkeling zeer ongunstig beïnvloeden. Het zoeken naar een gemeenschappelijke benadering en het uitwisselen van bruikbare ervaring, waarover bijvoorbeeld onlangs bij de Ecofinraad is gesproken, kan daarbij behulpzaam zijn.

Overlegmodel

De rauwe werkelijkheid van het uit Amerika overgewaaide aan deelhouderskapitalisme is vreemd aan onze continentale traditie. Daarin draait het om harmonie, niet om conflict. Ons belanghebbendenkapitalisme is niet geobsedeerd door snel gewin, maar kenmerkt zich door aandacht voor het behoud van winstgevendheid voor de middellange en lange termijn. Een onderneming is geen geldautomaat waaruit de aandeelhouders flappen kunnen tappen totdat hij leeg is, maar een samenwerkingsverband van kapitaal, arbeid en management. Dat is het sociaal Europa dat mij voor ogen staat.

Uiteraard ben ik niet blind voor de verschillen binnen de EU. Maar op wereldschaal bezien, zijn de overeenkomsten vele malen groter dan de verschillen. We moeten het alleen willen zien.

Overnames van nationale bedrijven zijn niet per definitie ‘fout’. Het gaat om de bedoeling achter de voorgenomen acquisitie. Is die slechts gericht op een snelle waardevermeerdering voor de aandeelhouders, of beoogt zij een langdurige verbetering van het bedrijfsresultaat? De taak van de Europese Unie is dan ook niet de liberalisering terug te draaien. Wat zij moet doen is bedrijven beschermen tegen aanvallen die puur door winstbejag worden ingegeven. Waar alleen de wet van de rijksten telt en andere belanghebbenden met lege handen achterblijven, moet Europa optreden.

Onlangs deed de Financial Times een onderzoek naar hoe in de vijf grootste lidstaten over de EU wordt gedacht. Verreweg de meeste respondenten bleken Europa vooral te associëren met de vrije markt. Dit is exemplarisch voor het wijdverbreide gevoel van onrust. De politiek moet dit signaal oppikken en zich hardmaken voor een Europa dat zich naast meer marktwerking óók inzet voor een betere bescherming van de burgers tegen de negatieve gevolgen daarvan. Want geef je die bescherming op, dan doet niemand meer mee en is het ook met de groei gedaan.

Maar doen alsof we een Maginot- of Hollandse Waterlinie kunnen opwerpen tegen onze buren ontkent de realiteit. Zo’n luchtspiegeling is wel het laatste wat de politiek moet doen om de onrust onder de burgers te bezweren – dat zouden we onderhand toch moeten weten. Politici moeten juist de kracht vinden zich los te maken uit de ketenen van hun eigen historisch gelijk. De verscheidenheid aan economische modellen in Europa kan daarna als inspiratie dienen voor de ontwikkeling van wat uiteindelijk moet uitmonden in een Europese economische politiek voor de instandhouding van het sociale Europa.

Slot

Veel Europeanen zijn gedesillusioneerd. Europa zou met het einde van haar deling ook het einde van de geschiedenis hebben bereikt. Wie dat gelooft, bijt zich algauw vast in een discussie over de ‘grenzen van Europa’, of over de ‘ nationale’ cultuur als iets dat onwrikbaar in beton gegoten is en tegen vreemde invloeden moet worden beschermd. Maar wie bereid is in de geschiedenis een oneindige beweging te zien en in cultuur een perpetuum mobile dat wordt versterkt en verrijkt door de aanraking met andere culturen, zal openstaan voor de nieuwe en andere uitdagingen waar Europa vandaag voor gesteld is.

Wat mij inspireert is dat wat geldt voor cultuur, evenzeer kan gelden voor het economische en sociale Europa. Ook hier kan een open houding ertoe leiden dat wij van elkaar leren. Niet door, zoals sommigen willen, het ene jaar het poldermodel en het jaar daarop het Scandinavische model tot panacee uit te roepen. Maar juist door bruikbare elementen van andere economische ordeningen over te nemen en in de eigen ordening in te passen. Zo hou je een cultuur vitaal, zo maak je een economie dynamisch, zo geef je zuurstof aan het pluriforme en ongedeelde Europa van vandaag.

Daar zijn dan wel nieuwe vormen en gedachten voor nodig. De traditionele benadering waarbij méér Europa automatisch leidde tot minder nationale staat moet nog nadrukkelijker op de schop. Zelfs dan staan we nog maar aan het begin van de nieuwe fase in de Europese samenwerking. Want alleen een door Europeanen gezamenlijk gedragen benadering kan echt vrucht dragen. Daarvoor werven, is een existentiële opdracht van Europese politici.