De nieuwe wereld en de rol van Europa
"Als we landen willen binden aan de internationale structuur, dan zullen we de bestaande structuur moeten aanpassen. Repareren van het oude dak is niet meer voldoende: willen we onze problemen samen oplossen, dan hebben we een heel nieuw dak nodig. Een nieuwe constructie. Met groot draagvlak. Europa zal zich meer moeten manifesteren. Niet alleen als leverancier van soft power, maar ook als er harde noten moeten worden gekraakt."
Goedemiddag dames en heren,
Fijn dat ik er vanmiddag bij kan zijn, bij dit symposium over de nieuwe wereld. Een symposium dat is voortgekomen uit het zomernummer van de Christen Democratische Verkenningen, dat over hetzelfde thema handelt: de nieuwe wereld. Ik wil jou, Marcel, en via jou de hele redactie van de CDV, complimenteren met een prachtig nummer, waaraan veel gerenommeerde auteurs hebben meegewerkt, en dat veel stof tot nadenken biedt. Zelf vond ik het gesprek dat wij hadden – het interview voor dit nummer – al heel nuttig en inspirerend. Het bood mij weer eens de gelegenheid stil te staan bij, en samen te praten over het beleid dat ik tot nu toe als minister heb gevoerd en mijn drijfveren daarvoor.
Dat spreekt me nou zo aan: dat onze partij nadenkt over de wereld om zich heen. Dat we ons blijven verbazen, blijven bezinnen, en die vanuit dat denkproces een overtuigende visie voor de toekomst neerzetten. Hier even geen gesteggel over wie er nu wel of niet aan de Balkenendenorm moet voldoen; hier beraden we ons op onze positie in de wereld.
Die wereld is in beweging. Is onzeker. Daarover zijn alle mensen die aan de zomereditie van de CDV hebben bijgedragen, het eens. Het – achteraf gezien misschien wat naïeve - optimisme dat iedereen zich in dezelfde richting zou ontwikkelen, na de Val van de Muur, heeft plaats gemaakt voor een meer realistische kijk op de verhoudingen. We zien nu dat niet alle landen zich ontpoppen tot liberale markteconomieën met een bloeiende democratie waarin de mensenrechten worden gerespecteerd. Sterker nog, dat model – dat wij terecht als een grote verworvenheid beschouwen – staat onder druk. Er is kritiek op wat de markt vermag. Dat was al zo: globalisering heeft immers niet alleen maar positieve kanten, zij sluit ook landen en groepen uit, maar de financieel-economische crisis heeft die kritiek nog eens verder aangewakkerd. En er is ook kritiek op de waarden die aan dat model ten grondslag liggen: die worden door veel landen die nu juist sterk in opkomst zijn, afgedaan als een westerse uitvinding, waaraan zij zich niets gelegen hoeven laten liggen, ondanks het feit dat ze diverse malen getekend hebben voor de universaliteit van mensenrechten. Twee belangrijke pijlers van onze samenleving, die ons in de voorbije jaren veel goeds gebracht hebben – markt en mensenrechten – staan dus mondiaal in een kwaad daglicht. En dat in een wereld waarin onze eigen machtspositie – de positie van Europa – aan belang verliest ten opzichte van de macht van opkomende economieën: China, India, Brazilië. En in een wereld waarin groepen mensen – daarin aangemoedigd door hun fundamentalistische leiders dan wel geestelijken – een ongezonde haat ontwikkelen tegen de manier van leven die met markt en mensenrechten gepaard gaat. Onze manier van leven – in vrijheid. Terrorisme is hiervan een verwerpelijk bijverschijnsel – maar wel een verschijnsel waarvoor in deze wereld kennelijk ruimte is.
Moeten we ons hierover zorgen maken? Ja. De machtspositie van het Westen in de wereld neemt af, en de waarden waar die Westerse wereld voor staat, boeten aan belang in. Dat is een dubbele zorgelijke ontwikkeling. Het antwoord kan echter niet zijn dat we die wereld dan maar in zijn sop gaar laten koken. Dat we het zelf wel oplossen. Als verkiezingsslogan doet dat antwoord het misschien aardig, maar als oplossing voor onze problemen prik je er zo door heen. Een naar binnen gekeerde houding zal Nederland, als handelsnatie, heel snel opbreken. Wat we moeten doen is juist het tegenovergestelde: we moeten de boer op, over de dijken heen, om onze uitgangspositie – die zoals ik net al zei, niet florissant is – te versterken. Precies daarom voer ik een actief buitenlands beleid: om het Nederlandse belang in de wereld te verdedigen, om de positie van Nederland in de wereld veilig te stellen. Juist een open economie als de onze heeft zijn welvaart voor een groot deel te danken aan het buitenland: daar verdienen we óók ons brood. Dus wat we zeker niet moeten doen is hier gaan zitten afwachten totdat de poten onder onze stoel vandaan zijn gezaagd. We moeten proberen de ontwikkelingen voor onszelf ten goede te keren, zodat we onze welvaart, onze veiligheid, ons leefklimaat, onze gezondheid, kunnen behouden en uitbouwen. Daar zet het Nederlands buitenlands beleid op in!
We moeten twee dingen doen:
Eén. We moeten proberen landen zoveel mogelijk in te bedden in het internationale systeem. Dat biedt ons zekerheid en bescherming. We moeten dit samen met onze partners doen: vanuit de Europese Unie, vanuit de trans-Atlantische relatie, samen met andere landen die onze waarden delen. Met die landen hebben we het grootste gedeelde belang: namelijk te werken aan welvaart en veiligheid door de waarden die ons die welvaart en veiligheid hebben gebracht, overeind te houden.
Twee. We moeten heel hard timmeren aan onze eigen positie. Aan de positie van Nederland, en aan de positie van Europa in de wereld. Zodat we op de toekomst zijn toegerust. Zodat we er zo goed mogelijk voor staan. Zijn voorbereid.
Allereerst die internationale ordening. Die is niet met zijn tijd meegegaan. In de VN Veiligheidsraad en de internationale financiële instellingen geven de traditionele machten nog steeds de toon aan. Dat veroorzaakt spanningen. Want waarom zouden opkomende economieën zich gebonden voelen aan regels die worden gemaakt door instituties waarin hun stem niet of nauwelijks telt? Waarom zou China – de tweede economie ter wereld – zich geroepen voelen miljarden bij te dragen aan het IMF, als China’s stem daar maar voor 3% meetelt? Dan gaan die nieuwe machten buiten de gevestigde orde om opereren. Voelen ze zich niet meer gebonden aan de regels die uit de deelname aan internationale organisaties en verdragen voortvloeien. En als internationale spelregels geschonden worden, als landen zich niet houden aan verdragen waar ze zelf voor getekend hebben, dat is niet goed voor het vertrouwen. Dat is niet goed voor de sfeer. Yves weet precies waar ik het over heb.
Dat moeten we dus niet laten gebeuren. Iedereen is gebaat bij betrouwbare partners. Een land als Nederland al helemaal: onze economie drijft voor een groot deel op internationale handel en investeringen. En nu ik toch even op de Westerschelde hintte: laat ik er dan meteen bij zeggen dat de haven van Antwerpen voor Nederland net zo goed belangrijk is. West-Brabant heeft zich zo voorspoedig kunnen ontwikkelen vanwege zijn strategische ligging tussen Antwerpen en Rotterdam. Het is dus niet zo dat de haven van Rotterdam een Nederlands belang dient, en de haven van Antwerpen een Vlaams belang. Dat is in een wereld die onderling zo verweven is echt een achterhaalde manier van denken. We kunnen van elkaar profiteren. Ook mondiaal. Maar dat vereist dan wel een stabiele omgeving.
Als we landen willen binden aan de internationale structuur, dan zullen we de bestaande structuur moeten aanpassen, en grondig ook. Repareren van het oude dak is niet meer voldoende: willen we onze problemen samen oplossen, dan hebben we een heel nieuw dak nodig. Een nieuwe constructie. Met groot draagvlak. Helaas komt dit soort hervormingen heel moeizaam tot stand: het is nu eenmaal lastig afstand doen van gevestigde belangen. Toch staat het gesternte voor die hervormingen nu wel iets gunstiger: door het aantreden van president Obama, die zijn blik wat meer op de internationale ordening heeft gericht dan zijn voorganger, en het belang ervan ook onderschrijft. En door de financieel-economische crisis, die door zijn omvang en reikwijdte de urgentie van die hervormingen heeft aangetoond. De G20 heeft in dit opzicht baanbrekend werk verricht: niet alleen door een internationaal gecoördineerde aanpak van de crisis overeen te komen, maar ook als model voor internationale samenwerking nieuwe stijl: inclusiever, en daardoor met meer legitimiteit.
We worden ook geholpen door het feit dat de uitdagingen van de 21e eeuw, zich alleen maar gezamenlijk laten oplossen. Die uitdagingen hebben allemaal een grensoverschrijdend karakter: dat geldt voor deze crisis, maar het geldt ook voor klimaatverandering, mondiaal terrorisme, proliferatie van massavernietigingswapens, pandemieën. Al die vraagstukken dwingen ons samen te werken. En die noodzaak wordt ook wel breed onderschreven. Dat is een begin, maar het zal wel moeten worden opgevolgd door concrete daden. Ik ben wat dat betreft benieuwd naar de stemming tijdens de aankomende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, over een paar weken in New York. Het wordt Obama’s eerste ‘AVVN’ sinds zijn aantreden. Obama heeft zwaar ingezet op partnerschappen, heeft een hand uitgestoken naar alle delen van de wereld, heeft duidelijk gezegd dat hij bereid is samen te werken met iedere constructieve partner. Ik hoop dat hij iets van het positieve momentum dat hij tot nu toe heeft gegenereerd, met zich mee neemt naar New York. Kopenhagen wordt een volgende test case, later dit jaar. Daar moet ook worden geleverd.
Dames en heren,
Het tweede deel van het antwoord op de vraag hoe wij onze tanende machtspositie kunnen keren, is: zorgen dat we zelf sterk staan. Dat geldt allereerst ook voor Europa. De Europese Unie is toch het natuurlijke verlengstuk van de Nederlandse belangen in de wereld. Wij hebben dus baat bij een sterke Unie, die in de wereld zijn zegje kan doen en voor vol wordt aangezien. Daarom hoop ik ook zo van harte dat we in 2010 eindelijk aan de slag kunnen met het Verdrag van Lissabon. Dat Verdrag regelt een paar zaken waar we eigenlijk niet goed meer zonder kunnen. Zaken die de Unie daadkrachtiger moeten maken, met een vaste voorzitter van de Europese Raad en een Hoge Vertegenwoordiger nieuwe stijl, die Europa meer ‘gezicht’ in de wereld moeten geven.
Europa zal zich meer moeten manifesteren. Niet alleen als leverancier van soft power, waar we nu vooral om bekend staan, en waar we – juist ook omdat we een waardengemeenschap zijn – vooral ook mee door moeten gaan, maar ook als er harde noten moeten worden gekraakt. Ik heb al vaker gezegd dat Europa er verstandig aan zou doen meer te investeren in zijn defensiecapaciteiten. Dat hoort er gewoon bij, als je anno 2009 mee wilt spelen. Het beroep op militaire capaciteiten in de wereld – voor vredesoperaties en anderszins – zal alleen maar toenemen, daar moeten we op voorbereid zijn willen we onszelf niet veroordelen tot een rol in de zijlijn. Ook zou Europa harder moeten werken aan haar gezamenlijke energievoorzieningszekerheid: door de interne energiemarkt te vervolmaken en door een krachtiger extern optreden, bijvoorbeeld vis-à-vis Rusland. Ik was gister nog in Borssele en sprak daar met experts over de toekomstige energiebehoefte en over de toekomstige energiemix – energie is in deze tijd een vitaal belang, en zal de komende jaren alleen maar hoger op de agenda komen te staan. Europa moet daar ook op voorbereid zijn en nu de strategische keuzen maken die nodig zijn.
Binnen Europa moet Nederland zelf werken aan een zo goed mogelijke uitgangspositie. In deze geglobaliseerde moeten wij voor onszelf een stevige, zelfbewuste en slimme plaats verwerven. Wat willen we? Waar zijn we goed in? Nederland heeft internationaal een goede reputatie. We hebben in het afgelopen jaar in G20-verband mede richting gegeven aan de manier waarop de internationale architectuur wordt vormgegeven en we hebben kunnen meepraten over de oplossingsrichtingen voor de financieel-economische crisis. Zo hebben we keer op keer benadrukt hoe belangrijk het is om protectionisme tegen te gaan: als ieder land zijn eigen industrie gaat beschermen, zou dat voor onze open economie immers fnuikend zijn. En dat geluid is ook gehoord. Dankzij onze actieve opstelling in de NAVO en onze constructieve bijdrage aan de ISAF vredesmissie in Afghanistan, werd Nederland gevraagd een Internationale Conferentie over Afghanistan te organiseren in maart jl. Daarmee deed Den Haag, internationale stad van vrede en recht, zijn reputatie opnieuw recht aan. De geïntegreerde benadering die de Nederlandse inzet in Uruzgan kenmerkt – waarbij defensie, diplomatie en ontwikkelingssamenwerking de handen ineen slaan - werd daar internationaal omarmd. Dit soort dingen zijn goed voor Nederland, ze helpen ons de belaangen van Nederland veilig te stellen doordat ze ons de mogelijkheid bieden om mee te beïnvloeden. In tijden waarin de mondiale machtsverhoudingen aan het verschuiven zijn, is dat van onschatbare waarde, juist ook voor een open economie als de onze die zo blootstaat aan de invloed van buiten.
Maar we kunnen een stap verder gaan. Welke investeringen zijn nu nodig om onze plaats in de wereld te behouden, en mogelijk ook verder uit te bouwen? Willen we een kenniseconomie zijn? Dan moet dat gevolgen hebben voor ons onderwijssysteem. Willen we onze economie verduurzamen, en ons geclaimde leiderschap bij het binnenhalen van klimaatdoelstellingen waarmaken? Dan zullen we moeten innoveren. Willen we onze eigen veiligheid waarborgen door te blijven bijdragen aan vrede en veiligheid in de wereld? Dan zullen we in onze defensiecapaciteit moeten investeren. Die dingen gaan allemaal niet vanzelf, die zullen we moeten stimuleren. Ook als dat ten koste gaat van andere zaken. Dit soort keuzes zijn essentieel. Hoe we onze samenleving nu inrichten, bepaalt mede hoe we er over twintig, dertig jaar, voorstaan in de wereld. Dat verband tussen binnenlandse en buitenlandse politiek wordt nogal eens over het hoofd gezien, en dat is niet alleen onterecht maar ook bijzonder onverstandig. Het is van belang de nationale en de internationale dimensies van ons beleid geïntegreerd te beschouwen.
Dames en heren,
Ik rond af, want er moet ook nog iets te discussiëren overblijven. Anders zouden we onze partij geen recht doen. Nog één opmerking moet me van het hart. Ik word vaak geconfronteerd met de tegenstelling die er zou bestaan tussen een idealistische buitenlandpolitiek en een realistische buitenlandpolitiek. Tussen waarden en belangen. Tussen mensenrechten en handel, om het heel concreet te maken. Ook Jerôme Heldring zegt, in het zomernummer van de CDV, dat “mensenrechten in andere landen geen primair belang zijn.” Hij is het niet met mij eens dat mensenrechtenpolitiek een kernelement moet zijn in de dagelijkse buitenlandse politiek van Nederland.
Maar ik ben het ten principale niet met hem eens! Ik vind dat in een wereld waarin vrijheid, democratie en mensenrechten in toenemende mate onder vuur liggen – ik heb dat eerder aangeduid als morele schaarste - wij niet achterover kunnen leunen en deze ontwikkelingen bezorgd maar passief gade kunnen slaan. In zo’n wereld is het juist zaak dat we onze waarden hooghouden. Gerechtigheid, gelijkwaardigheid, humaniteit, respect, solidariteit en naastenliefde zijn de ankers die de basis vormen van een beschaafde en menswaardige samenleving – daar moeten we voor opkomen. Dat doen we door mensenrechten te helpen bevorderen ook in andere delen van de wereld. En dat doen we vanuit moreel oogpunt, zeker, het gaat tenslotte om mensen die allemaal recht hebben op een menswaardig bestaan. Het is precies wat Secretary of State Clinton ook zei laatst. Ook zij gaf aan dat mensen centraal staan in het Amerikaans buitenlands beleid. ‘Our foreign policy must produce results for people’, zei ze. En: ‘We intend to stand up for human rights everywhere.’ Ik ben blij dat de VS heeft aangegeven zich actief te zullen opstellen in de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties. We hebben ze daar hard nodig. Over drie weken zullen mevrouw Clinton en ik samen met onze Braziliaanse collega Amorim een evenement organiseren om aandacht te vragen voor het beëindigen van geweld tegen meisjes in de wereld. We doen dit en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York. Onze hoop en verwachting is andere aanwezige ministers te mobiliseren dit doel te steunen: in woord, maar natuurlijk vooral ook in daad. De manier waarop de wereld met zijn kinderen omgaat is schrikbarend. Dat mogen we in de 21e eeuw niet langer tolereren.
Er zit dus heel duidelijk een morele component aan mijn beleid. Dat zal u ook niet verbazen, voor een minister van christen-democratische huize. Maar de aandacht voor mensenrechten wordt ook door eigenbelang ingegeven. En daar komt mijn realistische kant om de hoek kijken. Het is nu eenmaal beter zaken doen in een stabiele wereld waarin de regels van de rechtsstaat worden nageleefd en de mensenrechten worden gerespecteerd. Daar heeft Nederland met zijn open economie rechtstreeks belang bij. Maar ook, en dit is een belang van een andere orde, ook omdat we onze eigen manier van leven willen voortzetten, omdat we onze individuele keuzevrijheid inclusief de garantie dat de overheid onze persoonlijke levenssfeer respecteert en verdedigt, willen handhaven in deze wereld. Ik probeer dus actief tegen te gaan dat onze eigen waarden, die we allemaal koesteren maar die misschien niet zo vanzelfsprekend zijn als wij wel zouden willen, worden uitgehold. Waarden en belangen zijn dan niet van elkaar te onderscheiden. Je kunt niet zeggen: als ik voor de één kies, kies ik tegen de ander. Ze gaan juist hand in hand.
Dank u wel.