Bijlage bij Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen - Kamerbrief inzake informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
Fiche 1: Mededeling inzake eCall
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s ‘eCall: tijd voor implementatie’
Datum Commissiedocument: 21 augustus 2009
Nr. Commissiedocument: COM (2009) 434
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=198537
Nr. Impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: niet opgesteld.
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Intermodaal Transport. De planning van de behandeling door de Raad is niet bekend.
Eerstverantwoordelijke Ministerie: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2. Essentie voorstel
In de voorliggende mededeling stelt de Europese Commissie dat de invoering van de pan-Europese dienst voor noodoproepen vanuit voertuigen, ‘eCall’, aanzienlijke vertraging oploopt en dat er te traag vooruitgang wordt geboekt. De essentie van de dienst eCall is dat een voertuig bij een ernstig ongeval zich in verbinding stelt met de 112-centrale en essentiële gegevens doorstuurt, zoals locatie-informatie, schade aan de auto en aantal inzittenden. Daarnaast zal er ook automatisch een voice-verbinding gemaakt worden tussen de hulpdienst en de chauffeur.
Geschat wordt dat eCall, wanneer volledig geïmplementeerd, het aantal verkeersdoden in Europa jaarlijks kan doen dalen met 2500 (in 2008 vielen er in Europa 39.000 dodelijke verkeersslachtoffers), de ernst van de verwondingen kan verminderen, voor de maatschappij belangrijke besparingen inzake gezondheidszorg en andere kosten kan opleveren en het menselijk lijden kan verminderen. Aanvankelijk diende eCall in 2009 operationeel te zijn, maar de Europese Commissie richt zich nu op 2014. Vanaf dat jaar moeten alle voertuigen klaar zijn voor eCall.
Deze mededeling is bedoeld om de EU-instellingen te informeren over de geboekte vooruitgang en nieuwe maatregelen voor te stellen om effectief te beginnen met de implementatie van eCall in Europa. Om een oplossing te vinden voor de huidige impasse overweegt de Commissie drie mogelijke beleidsopties: 1) geen interventie en de introductie aan de marktkrachten overlaten; 2) ondersteunen van vrijwillige introductie door de industrie of 3) verplichte introductie via regelgeving.
In haar mededeling stelt de Commissie maatregelen voor om eCall daadwerkelijk vrijwillig te introduceren in Europa. Indien deze vrijwillige benadering eind 2009 niet resulteert in de invoering van de dienst eCall in Europa, is de Commissie voornemens in 2010 nieuwe regelgevende maatregelen te nemen om het eCall-systeem standaard in nieuwe voertuigen met typegoedkeuring in Europa te doen installeren, om de kosten van de systemen te verminderen en ervoor te zorgen dat het in alle Europese landen wordt ingevoerd.
3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De Commissie stelt een vrijwillige benadering voor om de pan-Europese eCall-dienst daadwerkelijk in Europa te introduceren. Het betreft de volgende maatregelen:
De Commissie, de lidstaten en alle andere belanghebbenden ondersteunen actief de werkzaamheden van het Europees platform voor de implementatie van eCall en de werkgroepen daarvan, om te zorgen voor de tijdige invoering van alle definities, richtsnoeren en goede praktijken.
De Commissie lanceert samen met de lidstaten en de andere belanghebbenden gecoördineerde bewustmakingscampagnes om het begrip en de vraag naar de dienst te verhogen.
De lidstaten, de PSAP (Public Service Answering Point) organisaties, de auto- en telecommunicatie-industrie voeren samen met de belanghebbenden proefprojecten uit.
In de mededeling geeft de Commissie aan dat, als eind 2009 geen aanzienlijke vooruitgang wordt geboekt met betrekking tot de invoering van eCall, zij voornemens is in 2010 de volgende regelgevingmaatregelen te nemen:
Een tot de lidstaten gerichte aanbeveling betreffende de transmissie van eCalls door mobiel-netwerkexpolitanten, met inbegrip van de gegevens vanuit de systemen aan boord naar de PSAP’s;
Een voorstel voor een verordening in het kader van de wetgeving inzake typegoedkeuring voor voertuigen voor de verplichte introductie van het eCall-systeem in nieuwe voertuigen met typegoedkeuring in Europa;
Beoordeling van een eventuele regelgevende maatregel voor de noodzakelijke modernisering van de PSAP-infrastructuur die nodig is voor de correcte ontvangst en behandeling van eCalls. De daaruit resulterende verordening, die de lidstaten verplicht de noodzakelijke maatregelen te nemen voor de implementatie van eCall, zal gebaseerd zijn op de aanbevelingen van het Europese platform voor de implementatie van eCall.
In de toekomst gepresenteerde concrete voorstellen voor wet- en regelgeving zullen, zoals gebruikelijk via de reguliere nationale trajecten, worden beoordeeld op subsidiariteit en proportionaliteit.
Subsidiariteit: Voor zover nu een oordeel kan worden gegeven over de subsidiariteit luidt het oordeel positief. Voor het verkeer bestaan er geen landsgrenzen en voor het succes van de pan-Europese eCall-dienst is het noodzakelijk dat eCall ingevoerd is in alle landen van de EU. Standaardisatie en coördinatie op Europees niveau is daarvoor essentieel.
Proportionaliteit: Deels positief (wat betreft de vrijwillige maatregelen) en deels negatief (wat betreft voorstellen voor nieuwe wet- en regelgeving). De maatregelen worden nu vrijblijvend beschreven en worden bijgevolg door Nederland onderschreven. De strekking en de implementatietermijn van de nieuwe wet- en regelgeving is echter nog onduidelijk en de gevolgen van de implementatie zullen ingrijpend zijn. In de toekomst gepresenteerde concrete nieuwe voorstellen voor wet- en regelgeving zullen, zoals gebruikelijk, via de reguliere nationale procedures worden beoordeeld op proportionaliteit.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De consequenties zijn nog niet bekend. De mededeling bevat geen informatie over extra financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger voor de voorgestelde maatregelen. In de toekomst gepresenteerde concrete voorstellen voor wet- en regelgeving zullen, zoals gebruikelijk via de reguliere nationale procedure, worden beoordeeld op kosten en baten.
Het invoeren van eCall, waartoe al in 2005 is besloten, heeft uiteraard wel financiële gevolgen voor de rijksoverheid, het bedrijfsleven en de burger. De kosten voor de rijksbegroting zijn nu nog niet bekend. Budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de regels budgetdiscipline.
Vanaf 2009 wordt de eCall-techniek ook in enkele typen nieuwe auto’s ingebouwd. Inbouw wordt begroot op €150,- per auto. Er is geen verplichting tot inbouw. De kosten voor burgers en bedrijven (geschat wordt dat niet meer dan 200.000 automobilisten eCall inbouwen) bedragen naar schatting in totaal €30.000.000,-.
EU-berekeningen uit 2005 suggereren dat Europees breed de financiële baten (€26 miljard) vooral uit lagere medische kosten en minder filevorming bestaan. De kosten (€4,55 miljard) liggen lager en bestaan vooral uit het inbouwen van de apparatuur in de auto’s en aanpassen van de 112-structuur.
4. Nederlandse positie over de mededeling :
Nederland steunt het eCall initiatief van de Commissie. Het verkorten van de tijd tussen melding van ongevallen en de aankomst van hulpdiensten ter plaatse bevordert de verkeersveiligheid en de doorstroming op de wegen en verbetert de hulpverlening aan burgers. Via deze mededeling worden de lidstaten aangezet tot het effectief implementeren van de dienst eCall in Europa. Nederland hoopt dat de voorgestelde maatregelen het gewenste resultaat opleveren, maar stelt vast dat dit zeer afhankelijk is van de inspanningen van de automobielfabrikanten en de aanbieders van mobiele telefonie.
Nederland heeft op 8 november 2007 het Memorandum van Overeenstemming over eCall (eCall-MvO) ondertekend. De Nederlandse 112-infrastructuur is in technische zin aangepast waardoor de 112-centrale geschikt is voor de ontvangst van eCall oproepen. In organisatorische zin moeten er nog aanpassingen gemaakt worden, zoals de doorschakeling van eCall berichten naar de regionale meldkamers. Slechts in enkele typen auto’s (o.a. van BMW en Volvo) is de eCall-techniek ingebouwd. Nederland is van mening dat het ontbreken van gelijktijdige actie door alle belanghebbenden, met name de auto-industrie, de mobieletelecommunicatie-exploitanten, de nooddiensten en de lidstaten, een reële hindernis is bij de implementatie van eCall.
Nederland vindt het opmerkelijk dat de Commissie in de mededeling stelt dat zij voornemens is in 2010 regelgevingmaatregelen te nemen, indien tegen eind 2009 geen aanzienlijke vooruitgang is geboekt. Dit terwijl in deze mededeling door de Commissie eerst aangegeven wordt dat ze drie mogelijke beleidsopties overweegt om de huidige impasse te doorbreken, te weten een optie om niet te interveniëren, een vrijwillige benadering en een regelgevende benadering. De Commissie wil kennelijk minder dan een jaar wachten op de vrijwillige benadering. Deze periode is veel te kort om het effect van deze benadering te beoordelen.
De strekking en de implementatietermijn van de nieuwe wet- en regelgeving is nog onduidelijk. De gevolgen van de implementatie zijn op dit moment niet volledig te beoordelen maar bepaalde vraagstukken zullen hierbij nog opgelost moeten worden, zoals de doorzetting van eCall-berichten naar de regionale meldkamers en hulpverleningsdiensten, de gevolgen voor de voorraad mobiele telefoonnummers, het privacy aspect en de handelsbarrière voor autoproducenten van buiten de Europese Unie.
Nederland steunt de vrijwillige benadering van de Europese Commissie voor de invoer van de dienst eCall in Europa. Hoewel Nederland nieuwe wet- en regelgeving op Europees niveau nu onwenselijk vindt, ziet Nederland in dat, indien de gewenste, vrijwillige inspanningen van de lidstaten achterwege blijven of slechts gedeeltelijk worden ondernomen, te zijner tijd Europese wet- en regelgeving nodig is om de pan-Europese dienst eCall tot een succes te maken. Nederland erkent dat de verkeersveiligheid voor Nederlandse burgers die deelnemen aan het verkeer in andere lidstaten het belangrijke voordeel is van de verplichte introductie van de dienst eCall in Europa. In de toekomst gepresenteerde concrete nieuwe voorstellen voor wet- en regelgeving zullen, zoals gebruikelijk, via de reguliere nationale procedures worden beoordeeld op proportionaliteit.
Fiche 2: Beschikking betreffende toetreding EU tot COTIF
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Beschikking van de Raad betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschap van de overeenkomst tot toetreding van de Europese Gemeenschap tot het Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980, zoals gewijzigd door het protocol van Vilnius van 3 juni 1999
Datum Commissiedocument : 31 augustus 2009
Nr. Commissiedocument : COM (2009) 441
Prelex : http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0441:FIN:NL:PDF
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board : Niet opgesteld.
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Transport, Transportraad (behandeling volgt naar verwachting in Transportraad december)
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Rechtsbasis, stemwijze Raad, rol Europees Parlement en comitologie:
a) Rechtsbasis: Artikel 71 en 300 (2) en (3) EG Verdrag
b) Stemwijze Raad en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid en raadpleging.
c) Comitologie: (Raad wordt geadviseerd door speciaal comité tijdens onderhandelingen, maar in de praktijk treedt de raadswerkgroep transport als zodanig op)
2. Samenvatting BNC-fiche
Dit voorstel betreft een herziening van het eerder uitgebrachte voorstel van 23 januari 2002 (zie ook eerdere BNC fiche uit 2002). Het voorstel beoogt de toetreding van de gemeenschap tot het COTIF verdrag mogelijk te maken. Op deze wijze kan de gemeenschap effectief optreden wanneer er sprake is van een exclusieve bevoegdheid, doordat zij de stemrechten van de lidstaten in de relevante OTIF vergaderingen kan overnemen. Volgens artikel 155 is de gemeenschap bevoegd voor de technische harmonisatie op het gebied van vervoer. Op spoorgebied heeft dit geleid tot een aantal richtlijnen, welke deels dezelfde bevoegdheden behelzen als de regelgeving van de OTIF.
Nederland acht het belangrijk dat het toetredingsdossier spoedig wordt afgerond. Met name de rechtszekerheid in de (internationale) spoorsector en de samenwerking tussen de OTIF, de gemeenschap en de lidstaten is hier bij gebaat. Juist waar het gaat om veiligheid dienen de internationaalrechtelijke kaders zo helder mogelijk vast te liggen. Reeds lange tijd zijn de Commissie en de Secretaris-Generaal van de OTIF in onderhandeling, hetgeen onlangs tot een concept-toetredingsovereenkomst heeft geleid. Met name de hierbij voorgestelde coördinatieprocedures zullen nog kritisch moeten worden bezien op de mate waarin de Nederlandse invloed gewaarborgd blijft.
3. Samenvatting voorstel
Dit voorstel betreft een herziening van het eerder uitgebrachte voorstel van januari 2002. Het bevat de resultaten van de onderhandelingen die sindsdien zijn gevoerd tussen de Europese Commissie en de Secretaris-Generaal van de OTIF. Tussen deze partijen is onlangs een concrete toetredingsovereenkomst overeengekomen, welke als bijlage bij het besluit is gevoegd. Het belangrijkste uitgangspunt hierin is, dat bij besluiten waarbij de gemeenschap een exclusieve bevoegdheid heeft, de gemeenschap de stemrechten van haar lidstaten zal overnemen. Tevens is het voorstel nader gepreciseerd voor wat betreft de omschrijving van het relevante acquis en de te hanteren coördinatieprocedures voor de inbreng van de gemeenschap en haar lidstaten in de OTIF vergaderingen en comités. Een cruciaal punt in de onderhandelingen tussen OTIF en EU vormde het aanpassen van een drietal bijlagen van het COTIF verdrag aan het EU-recht, om iedere juridische incompatibiliteit te vermijden. Deze drie bijlagen, het CUI (regelen m.b.t. aansprakelijkheid), het APTU (regelen m.b.t. technische normen) en het ATMF (regelen m.b.t. technische toelating), zijn om deze reden al sinds juli 2006 door Nederland buiten werking gesteld na een verzoek daartoe van de Europese Commissie. 1 Bij toetreding zal de gemeenschap eveneens een voorbehoud maken voor wat betreft de toepassing van deze bijlagen, dit voorbehoud vormt een andere bijlage van het besluit.
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid: De Commissie is bevoegd namens de Gemeenschap akkoorden te sluiten op het gebied van vervoer op basis van Artikel 71 en 300 (2) en (3)
Functionele toets
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing: Het subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel zijn t.o.v. 2002 niet gewijzigd. Toetreding van de EG tot OTIF biedt de mogelijkheid effectiever op te treden in OTIF. Daarbij is de rechtszekerheid in de internationale spoorsector en de samenwerking tussen de OTIF, de gemeenschap en de lidstaten gebaat bij de toetreding. Toetreding van de EG tot OTIF heeft geen gevolgen voor de huidige bevoegdheid van Commissie en Raad. De nieuwe bepalingen t.a.v. de stemrechten van de lidstaten en de te hanteren coördinatieprocedure creëren een goede balans tussen participatie van de Europese Gemeenschap in OTIF en de invloed van de lidstaten op besluiten in OTIF.
Nederlands oordeel
Nederland is van mening dat er een goede balans bestaat tussen de bevoegdheden van de Commissie en de Raad inzake de uitvoering van deze beschikking. Nederland acht het wel van belang dat de invloed van lidstaten voldoende is gewaarborgd.
5. Implicaties financieel
Consequenties EG-begroting
Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor de EU-begroting.
Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of decentrale overheden
Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor rijksoverheid en/of decentrale overheden.
Financiële consequenties (incl. personele) voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft geen financiële gevolgen voor bedrijfsleven en burger
Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden
Het voorstel heeft geen invloed op de administratieve lasten voor de rijksoverheid of de decentrale overheden
Administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft geen invloed op de administratieve lasten voor bedrijfsleven en burger
6. Implicaties juridisch
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
N.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
N.v.t.
Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
a) Uitvoerbaarheid
N.v.t.
b) Handhaafbaarheid
N.v.t.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
N.v.t.
9. Nederlandse positie (belangen en eerste algemene standpunt)
Nederlandse belangen en eerste algemene standpunt
In 2002 is de positie ingenomen dat Nederland voorstander is van een spoedige toetreding van de Europese Unie tot de OTIF. De ontwikkelingen sinds die tijd maken dat deze positie nog sterker kan worden ingezet. Met dit besluit wordt de praktijk geformaliseerd dat er een gecoördineerd EU standpunt wordt ingenomen in de OTIF bij een exclusieve competentie van de EU. Dit versterkt een effectief optreden van de gemeenschap in deze gevallen. Met het aanpassen van de bijlagen van het COTIF, dat onlangs is afgerond, is er duidelijkheid ontstaan over de verhouding tussen EU-recht en COTIF-recht. Tevens is hiermee duidelijk geworden welke rol de OTIF zal spelen op het gebied van de technische normen voor spoorverkeer tussen EU landen en niet-EU landen van de organisatie. Dit is het belangrijkste punt waarop de bevoegdheden van beide organisaties elkaar overlappen. Daarnaast is het van belang voor de actoren in de spoorwegsector dat deze nieuwe regelgeving zo snel mogelijk in werking treedt. Op deze manier neemt de rechtszekerheid toe. Juist omdat het hier ook om veiligheidsregelgeving gaat is het van belang dat de internationaalrechtelijke kaders helder zijn vastgelegd. Ook zal de duidelijkheid omtrent de wederzijdse bevoegdheden, zoals die in de toetredingsovereenkomst is beschreven, de samenwerking tussen de beide organisaties naar verwachting verder verbeteren.
Niettemin is het van belang dat de inbreng van Nederland geborgd is, met name in gevallen waarin er een exclusieve competentie is. Zo zal Nederland onder meer waken voor voldoende invloed aangaande de veiligheidsregelgeving. Het voorstel voor de in dat geval te volgen coördinatieprocedure, dat in de bijlage van het voorstel is opgenomen, dient dan ook zorgvuldig te worden bezien. Met name ook op het punt hoe deze de bestaande coördinatiepraktijk zal veranderen. Nederland kan vooralsnog wel instemmen met de hoofdlijn ervan, dat in de genoemde drie vakcomité’s (Transport of dangerous goods, Development of the Community’s railways, Rail safety and interoperability) tot een afgestemd standpunt wordt gekomen. De afgelopen jaren is dit een werkbare procedure gebleken.
Fiche 3: Mededeling inzake het communautaire innovatiebeleid
1. Algemene gegevens
Titel voorstel: Herziening van het communautaire innovatiebeleid in een veranderende wereld
Datum Commissiedocument: 2 september 2009
Nr. Commissiedocument: COM(2009) 442 definitief
Pre-lex http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=198548
Nr. impact assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board : n.v.t.
Behandelingstraject Raad : In de Raad voor Concurrentievermogen van december worden raadsconclusies voorzien.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken
Essentie voorstel
Deze mededeling geeft allereerst een overzicht van bestaand beleid. Dit is gegroepeerd onder: betere randvoorwaarden; aanzwengeling van een frequentere en snellere introductie van innovatieve producten en diensten op de markt; tot stand gebrachte synergie; meer financiële steun voor onderzoek en innovatie. De Commissie constateert in haar overzicht dat milieu gerelateerde Europese instrumenten (zoals Emission Trading Scheme) in belangrijke mate bijdragen aan innovatie in het algemeen, en innovatie voor milieudoelen (kortweg: eco-innovatie) in het bijzonder.
De mededeling doet verder verslag van de lessen en uitdagingen voor de toekomst. De uitdaging is om de knelpunten in de randvoorwaarden voor ondernemers weg te werken. De beschreven knelpunten zijn bekend: de interne markt, het wettelijk kader voor bescherming intellectueel eigendom en de risicokapitaalmarkt zijn nog onvolledig; normalisatieproces kan beter gesynchroniseerd met onderzoeksresultaten; de kennisdriehoek bedrijfsleven, onderwijs en onderzoek moet worden versterkt; en innovatiebevorderende infrastructuur ontbreekt. Een tweede uitdaging is om de coördinatie op EU niveau en tussen EU en lidstaten (nationaal, regionaal) te verbeteren, meer samenhang aan te brengen en procedures te vereenvoudigen.
De Commissie concludeert dat innovatie terecht erkend is als motor voor een welvarende toekomst en dat een sterk partnerschap nodig is om tot meer gerichte en beter gecoördineerde maatregelen te komen. De Commissie is van plan een Europese innovatiewet voor te stellen in het voorjaar van 2010 als onderdeel van de Europese hervormingsagenda en met duurzame ontwikkeling als grondslag.
Samen met deze mededeling is een vijftal stafdocumenten verschenen waarmee de analyse van de Commissie wordt onderbouwd 2 .
Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
Ja, de Commissie kondigt aan in het voorjaar 2010 een “Europese innovatiewet” (European Innovation Act) te zullen presenteren, met daarin voorstellen om het innovatiebeleid te versterken. Verder bevat deze mededeling een overzicht van bestaand beleid en zet de uitdagingen uiteen voor Europa die de Commissie ziet. De aangekondigde “Innovation Act” zou net als de “Small Business Act” een samenhangend beleidskader moeten gaan bieden en zal maatregelen bevatten om het innovatievermogen van Europa te versterken. De Commissie heeft aangegeven dat deze “Act” zelf geen wetgevend karakter zal hebben. Wel kan het zijn dat de Commissie om bepaalde knelpunten aan te pakken in de “Innovation Act” aankondigt dat zij bestaande wetgeving wil aanpassen of nieuwe wetgeving wil introduceren. Indien dit het geval is zal zij hiervoor afzonderlijke wetgevingsinstrumenten (richtlijnen of verordeningen) presenteren.
Nederland staat overigens negatief tegenover het gebruik van het woord "Act" voor beleidsinitiatieven van de Europese Commissie. Dit zaait verwarring over de status en de juridische werking van het voorstel van de Commissie. Dit zal onder de aandacht van de Commissie worden gebracht.
Bij het innovatiebeleid kent de Gemeenschap een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid.
Subsidiariteit: positief. Nederland vindt het belangrijk dat Europa effectief anticipeert op mondiale ontwikkelingen en is in beginsel voorstander van internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie. Daarnaast erkent Nederland de toegevoegde waarde van Europese programma’s voor kennis en innovatie en bepleit dat, naast de nationale middelen die beschikbaar zijn, het budget voor kennis en innovatie binnen het volgende financiële meerjarenkader van de EU wordt geïntensiveerd.
De proportionaliteit ten aanzien van de mededeling is positief, er kan echter nog geen oordeel gevormd worden ten aanzien van de proportionaliteit van de aangekondigde initiatieven zoals de Innovation Act.
De Commissie doet in deze mededeling geen voorstel met financiële gevolgen voor de Nederlandse begroting of het EU budget.
4. Nederlandse positie over de mededeling
Evenals de Commissie onderschrijft de Nederlandse overheid het belang van kennis en innovatie voor het versterken van de concurrentiekracht en duurzame welvaartsgroei. Het streven naar een ‘European Innovation Act’ dat de toekomstvisie voor innovatie vormt zou wat Nederland betreft dan ook een goede aanvulling moeten vormen op de ERA-vision 2020 (de toekomstvisie voor de Europese onderzoeksruimte), de EU-samenwerking op het terrein van Onderwijs en Opleiding (het ET2020 werkprogramma van de Raad) en het pan-Europese Bologna proces gericht op verdere invulling van de Europese Hoger Onderwijsruimte (EHEA 2020) en bijdragen aan de opvolger van de Lissabonstrategie na 2010.
Nederland vindt het belangrijk dat Europa effectief anticipeert op mondiale ontwikkelingen en is in beginsel voorstander van internationale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie. Wetenschappelijk onderzoek is van nature internationaal van karakter. Kennis en innovatie spelen een belangrijke rol bij het realiseren van duurzame welvaartsgroei en het vinden van oplossingen voor grote, grensoverschrijdende, maatschappelijke uitdagingen. Tegen deze achtergrond is het EU-kaderprogramma al opengesteld voor partners uit derde landen en gelden gunstigere condities voor deelname vanuit ontwikkelingslanden. Het is van belang dat dit niet blijft steken bij louter onderzoeksparticipatie, maar dat daadwerkelijk meer toegang tot, en toepassing van, Europese kennis in ontwikkelingslanden wordt bewerkstelligd, met name gericht op innovaties die aan genoemde uitdagingen het hoofd kunnen bieden.
Met betrekking tot concurrentiekracht moet wat Nederland betreft meer nadruk worden gelegd op waardecreatie uit kennis. Hierop blijft de EU achter bij andere landen/regio’s. Het is daarvoor allereerst van belang om de randvoorwaarden op orde te brengen. Hierbij wordt o.a. gedacht aan verbetering van de werking van de interne markt in de praktijk, beperking van de administratieve lasten, verbetering van de risicokapitaalmarkt en beschikbaarheid kapitaalfinanciering en een goede bescherming van intellectuele eigendomsrechten. Nederland onderschrijft de noodzaak verbeteringen aan te brengen in het bestaande gefragmenteerde stelsel van intellectueel eigendomsrechten, in het bijzonder door de introductie van het Gemeenschapsoctrooi, gepaard met een Europees stelsel van octrooirechtspraak. Nederland zal het belang van "dynamische normstelling" of "voortschrijdende normstelling" 3 voor innovatie in het algemeen en eco-innovatie in het bijzonder benadrukken. Waar nieuwe regelgeving noodzakelijk geacht wordt, mag deze innovatie niet in de weg staan maar moet bovendien bijdragen aan het vinden van antwoorden op de grote maatschappelijke uitdagingen.
Nederland onderschrijft het streven van de Europese Commissie om de doeltreffendheid van de beschikbare middelen voor innovatie te vergroten 4 . Hiervoor is het van belang om de overzichtelijkheid te verbeteren, door stroomlijning en betere samenhang tussen instrumenten en van publieke en private financieringsbronnen. Daardoor zal de kritische massa van programma’s bestemd voor innovatie vergroten. Voor een grotere deelname van bedrijfsleven, met name MKB, is het tevens is van belang de regels voor deelname te vereenvoudigen en de administratieve lasten te reduceren. Dit kan door bijvoorbeeld meer gebruikt te maken van een high-trust benadering, waarbij bedrijven deelnemen op basis van vertrouwen en niet tot op detail worden gecontroleerd op voorwaarden. De prikkel voor naleving zit in de sancties die worden opgelegd bij niet naleven van de voorwaarden door de deelnemers. In dit streven is een goede coördinatie binnen EU en tussen EU en lidstaten (nationaal, regionaal) cruciaal. Nederland is benieuwd naar de plannen van de Commissie voor een “governance” systeem om bijvoorbeeld de stapeling van regelingen tegen te gaan en zo te leiden tot verbetering van de doeltreffendheid en participatie van innovatieprogramma’s.
Nederland ziet net als de Commissie de noodzaak om de financieringsomgeving rond innovatie te revitaliseren, en de belangrijke rol die EU-garantiemechanismen daarbij kunnen spelen. Daarnaast erkent Nederland de toegevoegde waarde van Europese programma’s voor kennis en innovatie en bepleit dat, naast de nationale middelen die beschikbaar zijn, het aandeel in de EU-begroting voor kennis en innovatie binnen het volgende financiële meerjarenkader van de EU wordt geïntensiveerd.
Met het ‘lead market initiatief’ (LMI) geeft de Commissie terecht aandacht aan de rol die vraagsturing heeft bij het uitlokken van innovatie in de markt. Op dit moment wordt in de lidstaten ervaring opgedaan met maatregelen ter stimulering van de vraag naar innovatie, zoals innovatiegericht inkopen. Nederland draagt hier zelf actief aan bij door bijvoorbeeld innovatiegericht overheidsinkopen te stimuleren. Een innovatieve aanbesteding is bijvoorbeeld dijkstabiliteitsmonitoring vanuit de ruimte of een vernieuwend binnenvaartconcept om steden op een schone manier te bevoorraden. Ook op het gebied van vraagsturing is Nederland van mening dat met alle ten dienste staande middelen moet worden ingezet op een versnelde introductie van nieuwe schone technologieën. Het verwerken van milieukosten in de prijzen van producten en processen door invoeren van positieve en/of negatieve prikkels, draagt in belangrijke mate bij aan innovatie.
Nederland wil ook aandacht vragen voor de bijdrage van de creatieve industrie en de dienstensector aan de concurrentiekracht en het innovatief vermogen van Nederland. De Nederlandse overheid ondersteunt initiatieven vanuit de overtuiging dat de Nederlandse creatieve industrie en dienstensector zich internationaal in de voorhoede bevinden, en dat hun creatief vermogen grote kansen biedt voor innovatie. Belangrijk is te onderstrepen dat deze sectoren andere karakteristieken kennen dan industriële innovatieprocessen (minder tastbaar, meer gericht op netwerkvorming, nieuwe concepten, creativiteit, dichter bij de markt, eenvoudiger te dupliceren, meer spelers, etc), maar dat zij van waarde kan zijn voor andere traditionelere sectoren. Het kabinet zet in op de intensivering van de uitwisseling van kennis en ervaring binnen de Europese Unie.
Nederland zet zich in om bovenstaande punten verwezenlijkt te zien in de nieuwe Europese innovatiewet.
Fiche 4: Verordeningen en Raadsbesluit inzake Europees toezicht op het financieel systeem
1. Algemene gegevens
Titel voorstel:
- Proposal for a Regulation on Community macro prudential oversight of the Financial system and establishing a European Systemic Risk Board (ESRB)
- Proposal for a Decision entrusting the European Central Bank with specific tasks concerning the functioning of the European Systemic Risk Board
- Proposal for a Regulation establishing a European Banking Authority (EBA)
- Proposal for a Regulation establishing a European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA)
- Proposal for a Regulation establishing a European Securities and Markets Authority (ESMA)
Datum Commissiedocument: 23 september 2009
Nr. Commissiedocument: COM(2009) 499, COM(2009) 500, COM(2009) 501, COM(2009) 502,
COM(2009) 403
Prelex : http://ec.europa.eu/internal_market/finances/committees/index_en.htm#package
Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board : SEC(2009) 1234
http://ec.europa.eu/internal_market/finances/committees/index_en.htm#package
Behandelingstraject Raad: Het Zweeds voorzitterschap streeft naar behandeling van de European Systemic Risk Board (ERSB) in de Ecofin Raad van oktober, en behandeling van de EBA, EIOPA en ESMA in de Ecofin Raad van december. Voorbereiding geschiedt via de financiële Raadswerkgroep.
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën
2. Essentie voorstel
Inhoud voorstel
De Commissie stelt vier Verordeningen en een Raadsbesluit voor ter oprichting van de European Systemic Risk Board (ESRB) en de European Supervisory Authorities (ESAs), te weten, de European Banking Authority (EBA), de European Insurance and Occupational Pensions Authority (EIOPA) en de European Securities and Markets Authority (ESMA). Deze voorstellen volgen op de Commissie Communicatie “European Financial supervision” van 27 mei 2009, en de conclusies van de Ecofin Raad van 9 juni 2009 en de Europese Raad van 18-19 juni 2009, en zijn een uitwerking van de aanbevelingen van de high-level werkgroep onder leiding van Jacques de Larosière.
ESRB
De ESRB is een nieuw orgaan dat, conform de Ecofin en ER conclusies van juni jl., belast wordt met het macro-prudentiële toezicht op het financiële stelsel in Europa. De ESRB zal hiertoe alle benodigde data en informatie verzamelen en analyseren, mogelijke risico's identificeren en prioriteren en daaromtrent waarschuwingen en aanbevelingen uitbrengen. Deze aanbevelingen kunnen één of meerdere lidstaten betreffen. De ESRB is een onafhankelijk orgaan, maar heeft geen eigen rechtspersoonlijkheid. De Europese Centrale Bank (ECB) zal de ESRB logistiek en administratief ondersteunen, en daartoe het secretariaat van de ESRB verzorgen. De aanbevelingen van de ESRB zijn niet bindend, maar worden wel geacht een grote invloed uit te oefenen. De geadresseerden zijn daarom verplicht te reageren via het zogenaamde 'comply or explain' principe: zij dienen de aanbeveling op te volgen, of met redenen te omkleden waarom zij dit niet doen. De ESRB zal bestaan uit een Algemene Raad, een Steering Committee, een technisch Advies Comité en een Secretariaat. De Steering Committee zal de besluiten van de Algemene Raad voorbereiden. Het technisch Advies Comité zal een afspiegeling van de Algemene Raad vormen op expert niveau, en op verzoek technisch advies verlenen.
ESAs
De drie European Supervisory Authorities (ESAs) komen voort uit de huidige Comités van Toezichthouders voor banken, verzekeraars/pensioenen en effecten instellingen, maar zullen meer en verdergaande taken gaan uitvoeren. Zij krijgen een eigen rechtspersoonlijkheid. Terwijl de nationale toezichthouders verantwoordelijk blijven voor het dagelijkse toezicht, worden de ESAs, net als de Comités van Toezichthouders, belast met het stimuleren van samenwerking tussen toezichthouders, het creëren van een gezamenlijke Europese toezichtcultuur en het toezien op een consistente toepassing van EU wetgeving. Hiertoe kunnen de ESAs niet-bindende richtlijnen, standaarden en aanbevelingen uitgeven. Ook dienen ze het functioneren van de colleges van toezichthouders (samenwerkingsverbanden tussen nationale toezichthouders voor het dagelijks toezicht op grensoverschrijdende financiële instellingen) te faciliteren en monitoren.
Een zeer belangrijke nieuwe bevoegdheid is dat de ESAs om een eenduidige toepassing van EU wetgeving te helpen garanderen ook bindendetechnische standaarden mogen uitvaardigen. De specifieke werkterreinen van deze standaarden zullen worden bepaald in de relevante sectorale EU wetgeving. De Commissie zal hiertoe eind oktober een zogenaamde Omnibus Richtlijn presenteren. Een tweede nieuwe en belangrijke taak voor de ESAs is dat zij bindend mogen optreden bij conflicten tussen nationale toezichthouders op terreinen waar de toezichthouders vanuit EU wetgeving moeten samenwerken of coördineren. De ESA zal bij een conflict eerst proberen te bemiddelen tussen partijen, maar als dit niet slaagt, mag de ESA een beslissend oordeel vellen. Een derde vergaande bevoegdheid voor de ESAs is dat zij bindend mogen optreden wanneer een lidstaat afwijkt van de verplichtingen voortkomend uit de EU wetgeving. De ESA zal dan eerst een waarschuwing geven, maar mocht hier geen gehoor aan worden gegeven, dan kan de ESA ook hier bindend optreden. Ook ten tijde van crises krijgen de ESAs in het voorstel van de Commissie vergaande bevoegdheden. De ESAs mogen dan, naast het faciliteren en coördineren van besluitvorming tussen nationale toezichthouders, ook zekere noodmaatregelen opleggen aan de lidstaten.
De ESAs krijgen tenslotte de nieuwe bevoegdheid om direct toezicht uit te oefenen op bepaalde pan-Europese entiteiten. Welke entiteiten dit zijn, wordt per keer door de Raad bepaald. De Ecofin Raad van juni jl. heeft hierbij de kredietbeoordelaars als specifiek voorbeeld genoemd. In lijn hiermee stelt de Commissie voor dat de ESMA het toezicht op kredietbeoordelaars op zich zal nemen.
Bij het optreden bij geschillen, het afwijken van EU wetgeving en het uitvaardigen van noodmaatregelen, mogen de ESAs in het uiterste geval en wanneer een nationale toezichthouder geen gehoor geeft, een besluit nemen dat rechtstreeks van toepassing is op individuele financiële instellingen, op voorwaarde dat de onderhavige EU wetgeving ook voorziet in deze rechtstreekse toepassing. Dit garandeert de toepassing van het ESA besluit en voorkomt dat een nationale toezichthouder deze toepassing effectief kan blokkeren.
De Ecofin Raad heeft afgesproken dat de besluiten van de ESAs de budgettaire verantwoordelijkheid van de lidstaten niet mogen aantasten. In lijn hiermee stelt de Commissie voor dat een lidstaat, wanneer zij van mening is dat een besluit in tijden van crisis of een besluit ter oplossing van een geschil inbreuk doet op haar budgettaire verantwoordelijkheden, dit aanhangig kan maken bij de Raad. De Raad besluit vervolgens met gekwalificeerde meerderheid of dit inderdaad het geval is. Indien deze gekwalificeerde meerderheid er is, dan zal het besluit van de ESA worden teruggeroepen.
De ESAs zullen elk bestaan uit een Raad van Toezichthouders, een voorzitter, een Management Raad, een Executive Director en een Stakeholder Group. De Raad van Toezichthouders is het belangrijkste besluitvormende orgaan. Voor het oplossen van geschillen wordt een Panel opgezet, maar de Commissie stelt voor dat het uiteindelijke besluit ook hier door de Raad van Toezichthouders wordt genomen. De Management Raad wordt onder meer belast met het voorbereiden van het werkprogramma, het vaststellen van de interne regels en het voorbereiden van de begroting. De Executive Director is net als de voorzitter onafhankelijk en voltijds benoemd. Hij/zij is verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding van de ESA en belast met de implementatie van het jaarlijkse werkprogramma.
Boven de drie ESAs komt een Gezamenlijk Comité te staan. Dit Comité zal toezien op de onderlinge samenwerking tussen de ESAs en op crosssectorale onderwerpen, waaronder in het bijzonder de financiële conglomeraten.
Wanneer een rechtspersoon het oneens is met een besluit van een ESA, bestaat de mogelijkheid naar een Raad van Beroep te stappen. Deze Raad zal een gezamenlijk lichaam van de drie ESAs zijn, bestaande uit zes leden. Beroep tegen een besluit van de Raad van Beroep kan worden ingesteld bij het Gerecht van Eerste Aanleg of het Hof van Justitie of wanneer geen beroep bij de Raad is voorzien bij de Autoriteit.
De ESAs zullen beschikken over een eigen begroting. De Commissie stelt voor dat deze begroting voor 60% wordt gefinancierd door de lidstaten, en voor 40% door de Gemeenschap. Dit garandeert dat de Financiële Perspectieven 2007-2013 worden gerespecteerd.
Impact assessment Commissie
De Commissie onderscheidt in haar impact assessment de gevolgen voor nationale toezichthouders, ministeries van Financiën, de Comités van Toezichthouders (Niveau 3 Comités) en de Niveau 2 Comités 5 , de ECB, de nationale centrale banken, financiële instellingen en 'andere belanghebbenden'.
Nationale toezichthouders
De nationale toezichthouders hebben baat bij de ESRB en de ESAs in de zin dat hun begrip van macro-prudentieel toezicht wordt vergroot (ESRB), en dat hun onderlinge samenwerking en de consistente toepassing van EU wetgeving wordt gefaciliteerd (ESAs). De nationale toezichthouders zullen echter ook een extra last voelen, omdat zij informatie moeten verstrekken en, indien relevant, moeten reageren op aanbevelingen van de ESRB
Ministeries van Financiën
Ministeries zullen baat hebben bij versterkte financiële stabiliteit en kleinere macro-prudentiële risico's (ESRB), alsmede bij een consistente toepassing van EU wetgeving (ESAs). Aan de andere kant zullen ook zij, indien relevant, moeten reageren op aanbevelingen en zullen ze financieel moeten bijdragen aan de ESAs. De budgettaire verantwoordelijkheid wordt gewaarborgd door de safeguard in de ESA Verordeningen.
Niveau 2 en 3 Comités
De Niveau 3 Comités zullen ophouden te bestaan; hun taken zullen worden overgenomen door de ESAs. De Niveau 2 Comités zullen gehandhaafd blijven.
ECB
De ECB zal deelnemen aan de ESRB en het secretariaat van de ESRB verzorgen.
Nationale centrale banken
Nationale centrale banken zullen deelnemen aan de ESRB, maar dit zal volgens de Commissie geen significante extra kosten met zich meebrengen.
Financiële instellingen
Financiële instellingen zullen baat hebben bij versterkte samenwerking tussen toezichthouders en een verbeterde macro-financiële omgeving.
Andere belanghebbenden
Andere belanghebbenden zullen betrokken worden via de stakeholder groep per ESA. De ESRB zal op een ad hoc basis andere belanghebbenden betrekken.
3. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel
Bevoegdheid
De Commissie baseert de Verordeningen op artikel 95 en het Raadsbesluit op artikel 105.6. Nederland steunt het voorstel van de Commissie aangaande artikel 95. Aangaande het Raadsbesluit onder artikel 105.6, dat toeziet op het toekennen van taken aan de ECB, vraagt Nederland zich af of dit Raadsbesluit nodig is, en of de bepalingen hieruit niet, voor zover nodig, opgenomen kunnen worden in de Verordening. Nederland zal hierover vragen stellen aan de Commissie en indien dit juridisch mogelijk is, pleiten voor het gebruik van alleen artikel 95. Nederland ziet namelijk als nadeel van artikel 105.6 dat besluiten hieronder met unanimiteit moeten worden aangenomen, en dit kan het besluitvormingsproces bemoeilijken. Ook hecht Nederland sterk aan een onafhankelijk ESRB, en ziet het mogelijke lastige kwesties voor de onafhankelijkheid van de ECB als de ESRB te veel als onderdeel van de ECB wordt gezien. Het gebruik van alleen artikel 95 zal de onafhankelijkheid van de ESRB formeel helpen garanderen.
Functionele toets
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing:
De voorstellen voorzien in versterkt Europees toezicht op die terreinen waar versterkte samenwerking en coördinatie noodzakelijk zijn. Het dagelijks toezicht blijft belegd bij de nationale toezichthouders.
Voorlopig Nederlands oordeel
Nederland is het eens met de visie van de Commissie ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit. Nederland maakt bij de proportionaliteit wel enkele kanttekeningen betreffende de exacte invulling van de voorgestelde rol van de ECB bij de ESRB, de openbaarmaking van de waarschuwingen van de ESRB en de bevoegdheden van de Commissie ten aanzien van de ESAs.
4. Nederlandse positie
Algemeen
Nederland is groot voorstander van versterkt Europees toezicht en heeft deze positie ook steeds uitgedragen tijdens de discussies over het rapport van de high-level werkgroep onder leiding van Jacques de Larosière, de hierop volgende Commissie mededeling en de hieruit resulterende conclusies van de Ecofin Raad en de Europese Raad van juni jl. Nederland steunt de voorstellen van de Commissie dan ook van harte, en zal pleiten voor een snelle en ambitieuze implementatie. Nederland zal in dat licht het Zweedse voorzitterschap steunen om politieke besluitvorming over de ESRB in de Ecofin Raad van oktober te bereiken, en over de ESAs in de Ecofin Raad van december. Voorwaarde voor deze tijdslijn is wel dat voldoende kwaliteit gewaarborgd wordt.
Op onderdelen heeft Nederland wel commentaar; hieronder wordt ingegaan op de hoofdpunten, met de nadruk op die punten waar Nederland wil afwijken van de voorstellen van de Commissie. Algemeen uitgangspunt van Nederland is dat de conclusies van de Ecofin Raad en de Europese Raad in principe gehandhaafd moeten blijven. Deze conclusies bevatten soms moeizaam gevonden compromissen; dit wijzigen kan het hele raamwerk opnieuw ter discussie stellen. Daarnaast heeft. Nederland grote twijfels bij de mogelijkheid tot het stellen van technische standaarden op het terrein van aanvullend pensioen. Bij het opstellen van deze standaarden zullen – vanwege de verwevenheid van aanvullend pensioenregels met nationaal sociaal- en arbeidsrecht – in de regel beleidsmatige en politieke afwegingen moeten worden gemaakt. Bovendien zijn de gevolgen van de kredietcrisis voor de aanvullende pensioenen van een andere grootte dan voor andere financiële sectoren. Bij aanvullende pensioenen doen zich geen vergelijkbare cumulatieve effecten voor en is er ook nog nauwelijks sprake van een interne markt. Ook de discussie over de Portability-Richtlijn heeft aangetoond hoezeer de regelgeving omtrent aanvullend pensioen is verankerd in het nationaal sociaal en arbeidsrecht en hoe weerbarstig Europese discussies daarover zijn. De Commissie heeft onlangs aangekondigd dat ze in het eerste kwartaal van 2010 een groenboek zal presenteren met voorstellen tot wijziging van Europese pensioenregelgeving (Institutions for Occupational Retirement Provision Directive, IORP-richtlijn). Nederland vindt dat eventueel noodzakelijke aanvullende afspraken op het terrein van aanvullend pensioen in dat kader aan de orde dienen te komen.
ESRB
Zoals hierboven beschreven (onder 3a) zal Nederland vragen stellen aan de Commissie over de noodzakelijkheid van het Raadsbesluit onder artikel 105.6, en, indien blijkt dat de noodzaak tot dit Raadsbesluit ontbreekt, pleiten voor alleen een Verordening onder artikel 95.
Nederland hecht daarnaast veel waarde aan de onafhankelijke status van de ESRB en heeft dit ook steeds uitgedragen. In dat licht vindt Nederland dat de voorstellen van de Commissie op details soms te ver gaan in het toebedelen van taken en bevoegdheden aan de ECB. Soms wordt hierbij ook afgeweken van de Ecofin conclusies. Zo stelt de concept Verordening nu dat de voorzitter en vice-voorzitter van de ESRB altijd gekozen worden door de Algemene Raad van de ECB. De Ecofin en de ER hebben echter bepaald dat de voorzitter gekozen wordt door de Algemene Raad van de ECB, maar dat de vice-voorzitter wordt gekozen door de ESRB. Wij willen hieraan vasthouden.
Nederland vindt de Steering Committee een belangrijk orgaan om de effectiviteit van de ESRB te waarborgen. De Algemene Raad van de ESRB is een zeer groot lichaam, dat periodiek bijeenkomt en een grote verantwoordelijkheid draagt. Om deze verantwoordelijkheid goed te kunnen uitvoeren, is beleidsmatige voorbereiding noodzakelijk binnen een kleiner en dus efficiënter lichaam. De artikelen in de concept Verordening over de Steering Committee en over de verhouding tussen de Steering Committee, de Advies Committee en het Secretariaat verdienen in dit licht enige aanscherping. Zo moet duidelijker worden dat het secretariaat niet de vergaderingen als zodanig voorbereidt, maar de documentatie voor de vergaderingen. Ook dient in het artikel over het Advies Committee duidelijker worden gemaakt dat het hier om een Comité gaat dat advies levert over technische onderwerpen; dit om helder neer te zetten dat de Steering Committee de beleidsmatige voorbereiding van de besluiten op zich neemt.
Nederland vindt net als de Commissie dat de ESRB over alle noodzakelijke informatie moet beschikken om haar taken goed uit te voeren. Nederland benadrukt daarbij wel dat de ESRB bij het verzamelen van informatie zoveel mogelijk gebruik moet maken van bestaande kanalen, zodat dubbel werk wordt voorkomen en de kosten voor verzameling, productie en analyse evenredig zijn aan het belang van de resultaten en de nagestreefde voordelen. De Commissie stelt voor dat de ESRB zelfs informatie mag opvragen bij de ESAs over individuele financiële instellingen onder begeleiding van een “reasoned request”. Nederland kan met dit principe instemmen, maar vindt wel dat in de Verordening gespecificeerd moet worden dat dit de uitzondering is en niet de regel, en dat dit alleen onder strikte voorwaarden mag, nl. wanneer de informatie een systeem relevante instelling betreft, en de informatie noodzakelijk is gezien de op dat moment heersende marktsituatie.
De Commissie stelt tenslotte, in afwijking van de Ecofin conclusies, voor dat de ESRB geheel zelfstandig mag besluiten of aanbevelingen en waarschuwingen openbaar worden gemaakt. Indien wordt besloten een aanbeveling niet openbaar te maken, mag de ESRB omwille van de benodigde vertrouwelijkheid de aanbeveling alleen aan de voorzitter van de Ecofin Raad sturen, die dan mag bepalen deze al dan niet te delen met zijn collega's. Nederland is het eens met de Commissie dat de ESRB voldoende tanden en flexibiliteit moet krijgen om effectief te kunnen opereren, maar vindt het wel opportuun dat de lidstaten geconsulteerd worden over het al dan niet openbaar maken van aanbevelingen, juist omdat het hier om zeer gevoelige informatie kan gaan. Deze consultatie kan eventueel via het (technische) Economisch Financieel Comité (EFC) lopen in plaats van de Raad, om zo eventuele politisering te helpen voorkomen. Ook vindt Nederland het belangrijk dat bij openbaarmaking van een aanbeveling de adressant zelf op tijd wordt geïnformeerd en de kans krijgt te reageren (dit kan ook een nationale toezichthouder zijn). Tenslotte vindt Nederland dat de lidstaten altijd allemaal geïnformeerd moeten worden over aanbevelingen, en niet alleen de voorzitter van de Raad. Ook hier kan verzending aan het EFC in plaats van de Raad wellicht een compromis bieden.
ESAs
Nederland steunt van harte het principe dat de ESAs bindende technische standaarden kunnen opstellen, maar is het niet eens met het Commissievoorstel dat deze standaarden door de Commissie geamendeerd kunnen worden. Ook stelt Nederland vragen bij de juridische noodzaak van een formele goedkeuring door de Commissie bij het creëren van nieuwe regels en verplichtingen door de ESAs; deze goedkeuring zou ook via de comitologieprocedure kunnen lopen, en dus via Raad en Europees Parlement (EP). Nederland wil daarom nadere uitleg over de gekozen goedkeuringsprocedure. Het kunnen wijzigen van technische standaarden door de Commissie (of door de Raad en EP) is in elk geval niet wenselijk. Het initiatief van de standaarden moet bij de ESAs blijven, die immers de expertise hebben op dit terrein. Nederland vindt daarnaast dat helder moet zijn dat de standaarden alleen op technisch niveau (niveau 3 van het Lamfalussy proces) mogen worden opgesteld. Politieke en beleidsmatige besluitvorming (niveau 1 en 2) blijft voorbehouden aan de Raad van ministers en aan de Commissie.
De Commissie stelt voor dat bij de bevoegdheden van de ESA om op te treden wanneer een lidstaat afwijkt van EU wetgeving drie stappen worden gevolgd. Bij de eerste stap vaardigt de ESA een waarschuwing uit. Dit kan dan onder de tweede stap gevolgd worden door een besluit van de Commissie gericht aan een nationale toezichthouder. Als deze ook niet effectief blijkt, mag de ESA onder de derde stap een besluit uitvaardigen dat rechtstreeks gericht is aan de relevante financiële instellingen. Nederland zet vraagtekens bij het voorstel om de Commissie een rol te geven onder stap twee. Nederland ziet niet in waarom de ESA niet zelf een besluit richting een nationale toezichthouder kan uitvaardigen.
Nederland heeft twijfels bij de voorgestelde vergaande bevoegdheden van de ESAs in tijden van crises. In ieder geval lijkt het lastig vast te stellen wanneer sprake is van een crisis – het voorstel van de Commissie dat zij dit bepaalt lijkt ons niet opportuun; een dergelijk besluit zou voorbehouden moeten zijn aan de Raad, maar blijft hoe dan ook moeilijk en kan ook een selffulfilling prophecycreëren –, maar daarnaast zullen maatregelen juist tijdens crises al snel budgettaire consequenties kennen, en dus niet onder de bevoegdheid van de ESA vallen. De vraag is dan ook aan wat voor soort maatregelen wordt gedacht. De Commissie noemt als voorbeeld het verbod op short-selling, maar Nederland hoort graag wat hier nog meer onder kan vallen en zal mede in dat licht bezien of specifieke bindende bevoegdheden voor de ESAs ten tijde van crises – naast de voorziene coördinerende en faciliterende rol, die Nederland geheel ondersteunt – passend zijn.
Nederland steunt volmondig de voorgestelde procedure van de Commissie om te garanderen dat de budgettaire verantwoordelijkheid van de lidstaten niet wordt aangetast, en zal zich ook inzetten om deze procedure te handhaven in de Verordeningen. Deze procedure legt de bewijslast bij de lidstaat en voorkomt dat een lidstaat unilateraal kan besluiten dat een besluit van een ESA voor haar niet geldt. De benodigde besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid door de Raad garandeert ook dat de ESAs niet bij elk besluit geconfronteerd worden met oppositie.
Nederland steunt ook het voorstel van een Panel dat de besluiten ten aanzien van geschillen tussen toezichthouders voorbereidt. Nederland vindt dat de Raad van Toezichthouders alleen in uitzonderlijke gevallen mag afwijken van het advies van het Panel, en dit dan met redenen moet omkleden (comply or explain). Dit omdat besluitvorming in de Raad van Toezichthouders politisering in de hand kan werken, ook als de direct betrokken partijen bij het geschil niet mogen meestemmen.
Nederland steunt de vormgeving van de ESA via een Raad van Toezichthouders, een Management Raad en een voltijds werkzame, onafhankelijke voorzitter en Executive Director. Wel vraagt Nederland zich af of de voorziene invulling van de Management Raad strookt met haar taken. De Management Raad krijgt terecht belangrijke taken – o.a. het voorbereiden van de begroting, het opstellen van het werkprogramma - die veel tijd zullen vergen. Het is de vraag of deze taken voldoende goed kunnen worden uitgevoerd bij een bezetting door vier leden uit de Raad van Toezichthouders, die hier niet voor vrijgesteld zullen zijn, en een voorziene vergaderfrequentie van slechts twee keer per jaar. De Commissie bedeelt zichzelf daarnaast ook een plek in de Management Raad toe. Dit lijkt ons, gezien de deelname van de Commissie aan de Raad van Toezichthouders, niet nodig, en ook niet wenselijk met het oog op de onafhankelijkheid van de ESAs.
Nederland kan instemmen met de voorziene financiering van de ESAs via een combinatie van contributies van de lidstaten en Gemeenschapsfinanciering. Uitgangspunt bij de exacte verdeling moet zijn dat de afspraken onder de financiële Perspectieven 2007-2013 gerespecteerd worden. Tegelijkertijd dienen lidstaten niet te veel belast te worden. De Commissie gaat uit van een begroting van 37,3 miljoen euro in 2011 oplopend tot 68,4 miljoen euro in 2014.
1 CUI – aanhangsel E bij het verdrag: uniforme regelen betreffende de overeenkomst inzake het gebruik van infrastructuur bij internationaal spoorwegvervoer. APTU – aanhangsel F bij het verdrag: uniforme regelen betreffende de verbindendverklaring van technische normen en de aanneming van uniforme technische voorschriften die van toepassing zijn op spoorwegmaterieel bestemd voor gebruik in internationaal verkeer. ATMF – aanhangsel G bij het verdrag: uniforme regelen betreffende de technische toelating van spoorwegmaterieel dat wordt gebruikt in internationaal verkeer.
2 SEC(2009)1194, SEC(2009)1195, SEC(2009)1196, SEC(2009)1197 en SEC(2009)1198
3 Onder "voortschrijdende normstelling" wordt verstaan het sturen op innovatie door het tijdig of vroegtijdig stellen van scherpere normen voor producten en processen die innovatie uitlokken, en waar door het vroegtijdig aankondigen van die nieuwe normen een toekomstige markt wordt gecreëerd die zekerheid biedt voor de innovatoren.
4 In een recent onderzoek De Lissabon Strategie in Nederlandse Regio’s en Gemeenten Hoe de Nederlandse regio’s en gemeenten hun arbeidsproductiviteit en arbeidsparticipatie verhogen in de overgang naar een duurzame kenniseconomie is aan de hand van 10 concrete cases gekeken naar succes en faalfactoren voor innovatieprogramma’s in de regio. De geconstateerde succesfactoren komen in hoge mate overeen met de analyse van de Commissie.
5 Europese wetgeving op financiële markten terrein wordt vastgesteld via het zogenaamde Lamfalussy proces. Dit proces bestaat uit 4 niveau’s: op niveau 1 worden op Raadsniveau de hoofdlijnen van wetgeving vastgelegd; op niveau 2 wordt dit door de lidstaten samen met de Commissie verder uitgewerkt; op niveau 3 wordt advies aan de toezichthouders gevraagd en op niveau 4 ziet de Commissie toe op een juiste implementatie.