Beantwoording vragen van het lid Ten Broeke over de uitspraak van het Constitutionele Hof in Karslruhe

Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Ten Broeke over de uitspraak van het Constitutionele Hof in Karlsruhe. Deze vragen werden ingezonden op 2 juli 2009 met kenmerk 2009Z13161.


De Minister van Buitenlandse Zaken,

Drs. M.J.M. Verhagen

De Staatssecretaris voor Europese Zaken,

Drs. F.C.G.M. Timmermans

Antwoorden van de heer Verhagen, Minister van Buitenlandse Zaken en de heer Timmermans, Staatssecretaris voor Europese Zaken op vragen van het lid Ten Broeke (VVD) over de uitspraak van het Constitutionele Hof in Karlsruhe.

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Duitse Constitutionele Hof in Karlsruhe waarin wordt geoordeeld dat het Duitse parlement er beter aan doet het Verdrag van Lissabon voorlopig niet te ratificeren en dat eerst de nationale parlementaire inspraakrechten wat betreft de Europese integratie moeten worden versterkt? 1)

Vraag 2
Kent u de overwegingen van het Hof die erop neer lijken te komen dat er onvoldoende zekerheid bestaat over de positie en de rechten van de Duitse Bondsdag en Bondsraad?

Antwoord

Ja, wij hebben kennis genomen van de genoemde uitspraak en de overwegingen daarin.

Vraag 3
Is het oordeel van het Hof specifiek op de constitutionele verhoudingen in Duitsland van toepassing of geldt het oordeel in het algemeen de positie van nationale parlementen in de Europese Unie?

Antwoord

Het Duitse Constitutionele Hof heeft het Verdrag van Lissabon aan de Duitse grondwet getoetst. Dit betekent dat de uitspraak is toegespitst op de Duitse situatie en de wijze waarop in Duitsland de samenwerking tussen het parlement en de regering ten aanzien van Europese besluitvorming is geregeld. Deze samenwerking is in iedere lidstaat anders. Het is daarom niet mogelijk om uit deze uitspraak een algemeen oordeel te destilleren met betrekking tot de rol van nationale parlementen in de Europese Unie.

Vraag 4
Kunt u uw visie op dit oordeel geven in het licht van het opnemen in het Verdrag van Lissabon van een specifiek artikel dat de positie van nationale parlementen voor het eerst verdragsmatig regelt, van een protocol dat voorziet in een oranje en een gele kaart, van de toevoeging van de subsidiariteitstoets op alle bevoegdheidsoverhevelingen en van de invoering van enkele ‘noodremmen’, waarvan er één aan nationale parlementen is gegeven?

Antwoord

Momenteel bestuderen de Duitse regering, de deelstaten en het Duitse parlement de uitspraak nog. Zij moeten in onderling overleg duiden wat het oordeel van het Constitutionele Hof voor - als gezegd - de Duitse situatie betekent. Het is niet aan de Nederlandse regering om een oordeel te hebben over de Duitse situatie. In algemene zin moet wel worden benadrukt dat Nederland zeer verheugd is over de versterking van de positie van nationale parlementen zoals deze is geregeld in het Verdrag van Lissabon. De Nederlandse regering heeft hier sterk op ingezet tijdens de onderhandelingen. De versterking van de rol van nationale parlementen is tekenend voor de toegevoegde waarde van het Verdrag van Lissabon ten opzichte van het Grondwettelijk Verdrag. Bovendien zijn in de Nederlandse goedkeuringswet bij het Verdrag van Lissabon aanvullende afspraken gemaakt over de rol van het Nederlandse parlement.

1) NRC Handelsblad, 30 juni 2009: “Duitsland mag EU-verdrag nog niet ratificeren”